Visioenen
(1924)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 71]
| |
Inhoud.Op een Sinxendag, in de kerk. Had. verkeerde in een toestand van vurig verlangen, zoo dat zij over haar geheel lichaam sidderde en beefde, 't Was of al haar ledematen dreigden uiteen te barsten. Zij begeerde nl. ten volle den Geliefde te bezitten, met Hem vereenigd te zijn in zijne Menschheid, om die geheel op te nemen en daarin sterk te staan, veel te lijden, zonder te bezwijken; daartoe verlangde zij, dat ook zijn Godheid haar innig vereenigd zou worden, geheel en volkomen, ten einde Hem te kunnen voldoen in alle lijden; wat zij steeds meest begeerd had, om vergoddelijkt te worden. Van het altaar komt een arend op haar toegevlogen, die haar zegt, dat zij zich zou voorbereiden om één te worden. De arend keert zich om en verzoekt den Godmensch zich aan haar te vertoonen. Jezus verschijnt haar, eerst als een kind; dan brengt Hij haar de communie, als man met het kleed dat Hij droeg bij 't laatste avondmaal. Zij ontvangt Zijn Lichaam en Bloed. Dan wordt zij met Zijne Menschheid vereenigd; en zij heeft een oogenblik kracht om dit te dragen. Allengskens verdwijnt de schoone man; zij voelt zich één met Hem. Dit was als het genot van Geliefden. Nadat zij zich één met Hem voelde, was het alsof zij in Hem was overgegaan. | |
Algemeene beschouwingen.Het visioen beeldt de groote leer van Had. uit: één worden met Christus in zijn Menschheid, om op die wijze met Hem vereenigd te worden in de Godheid. Dit éénworden met Jezus' Menschheid wordt voorgesteld als een samensmelten in elkander. Aldus komt ze, naar 't schijnt, ook tot vereeniging met de Godheid. Die vereeniging met Jezus' Menschheid wordt op een wijze geschilderd, die men wel eens zinnelijk heeft genoemd: maar de uitbeelding der gedachte, de vereeniging met Christus' Menschheid, heeft de voorstelling machtig beïnvloed. Daarmee zal wel rekening moeten gehouden. | |
[pagina 72]
| |
Wat men ook denke over de visioenen als ervaringen, de ervaring is hier veelmeer van geestelijke natuur, en het zinnelijke wordt door het intellectueele karakter ervan sterk gedempt. Dit is overigens de eenige plaats, die in Had. zinnelijk zou kunnen genoemd worden. Om haar te beoordeelen moet zij ook in verband gebracht met haar geheele leer. Men merke ook op, dat de vereeniging met Christus' Menschheid een vereeniging is door het lijden en door volmaakte deugd-, doghet-, beoefening, waardoor blijkt, dat het lijden, het doghen, niet nagestreefd wordt om 't lijden alleen, maar om die gelijkvormigheid, die eenheid met den Godmensch; waardoor het lijden zijn diepe beteekenis krijgt en in zijn volle waarde wordt gesteld.
In de inleidende beschouwing wordt het volledigst de toestand beschreven die de extase voorafgaat. Omtrent met dezelfde woorden wordt de toestand der ziel beschreven in de vijfde maniere van Minnen uit Limb. Serm. XLII; vgl. Reypens, S.J. Een verdoken parel der Mystiek in Dietsche War. en Belf. 1923, Juni, 724.
Daarbij dient opgemerkt, dat het visioen niet gebeurt inden gheeste; niets van dien aard (b.v. ic wart opgenomen inden gheeste) gaat vooraf. Zoo is het te verklaren, dat eerst aan het slot gezegd wordt, hoe zij wart verwandelt ende opghenomen in den gheeste. En inderdaad, dit visioen gebeurt in haar lichaam: elders is haar geest als buiten haar lichaam. Daarom kan ze ook nu vereenigd worden met Christus in hare menschheid. Van belang voor den tijd van Had. is de mededeeling: dat zij ook bij de hl. Communie den kelk nuttigde, en dat de communie onder beide gedaanten nog als een algemeene gewoonte wordt voorgesteld. Wanneer de gewoonte onder beide gedaanten te communiceeren in onze gewesten in onbruik geraakte, heb ik niet met zekerheid kunnen vaststellen. In den loop echter der 13e eeuw verdwijnt het gebruik voor de leeken om onder de gedaante van wijn te communiceeren. Ten tijde van den hl. Thomas en van den hl. Bonavontura, na het midden der eeuw, schijnt de vroegere gewoonte al voorgoed aan 't uitsterven te zijn; zonder dat echter bepaald kan gezegd worden, wanneer dit gebeurde. De verschillende kerken namen de nieuwe gewoonte de eene wat vroeger dan de andere over. In alle geval, uit de | |
[pagina 73]
| |
woorden door Had. gebruikt blijkt ten stelligste, dat de communie onder beide gedaanten in haar tijd en in haar bekende omgeving nog de eenig gebruikelijke was, zoodat aan een ander gebruik, om slechts onder eene gedaante te communiceeren, niet eens gedacht werd. Dit kan moeielijk na de tweede helft der 13e eeuw zijn geweest: zoodat dit visioen in de eerste helft der 13e eeuw moet hebben plaats gehad. In het leven van de Gelukz. Aleydis van Schaarbeek wordt verhaald, hoe zij, om hare melaatschheid, niet tot de nuttiging van den kelk kon toegelaten worden. De communie onder beide gedaanten wordt daar voorgesteld als een gebruik bij de Cisterciënsers, waaruit dan zou volgen, dat dit gebruik elders, in de parochiekerken, niet meer bestond. De woorden echter zijn niet duidelijk: dum aliquando, prout est consuetudo in ordine Cisterciensi, ad altare Dei cum ceteris pro Dominica accederet refectione, et postea prae ceteris causa suae infirmitatis a calice et Sanguine Domini se cerneret amoveri. (AA. SS. Jun. II, 480,15). Waarschijnlijk is de gewoonte te verstaan, van de wekelijksche communie 's Zondags. Aleydis stierf 1250, den 11 Juni. | |
[pagina 74]
| |
1Ga naar margenoot* TE enen cinxen daghe wart mi vertoentGa naar margenoot* 2 inde dagheraet/, ende men sanc mettenenGa naar voetnoot2 3 inde kerke / ende ic was daer /; ende mijn herte / 4 ende mijn aderen / ende alle mine lede scudden /Ga naar voetnoot4 [5] ende beueden van begherten/; ende mi was alst 6 dicke heeft gheweest/ Soe verwoeddeleke/ ende 7 soe vreeseleke te moede/ dat mi dochte, / ic enGa naar voetnoot7 8 ware minen lieue ghenoech / ende mijn lief en 9 uerwlde minen nyet, dat ic steruende soude verwoe-Ga naar voetnoot9 10 den ende al uerwoedende steruen/.||Doe was mi vanGa naar margenoot*Ga naar voetnoot10 11 begherliker minnen/ soe vreseleke te moede/ ende 12 soe wee/ dat mi alle die lede die ic hadde sonder- 13 linghe waenden breken ende alle mine aderen 14 waren sonderlinghen in arbeiden/. Die begherte 15Ga naar margenoot* daer ic doe in was die es ontseggheleke enegher 16 redennen / ocht yemens die ic kinne /; endeGa naar voetnoot16 17 dat selue dat icker af segghen mochte ware 18 ongehoert vore alle die die minne nye en bekindenGa naar voetnoot18 19Ga naar margenoot* met begherten werken/ ende die vore minne nyeGa naar voetnoot19 | |
[pagina 75]
| |
20 bekint en waren/. Aldus maghicker af segghen/: 21 Jc begherde mijns liefs te vollen te ghebrukene / 22 ende te bekinnenne ende te ghesmakene in allenGa naar voetnoot22 23 uollen ghereke/; Sine menscheit ghebrukelekeGa naar voetnoot23 24 mitter miere/ Ende de mine daer in te ghestane/ 25 ende starc te wesene in onghebrekelecheiden teGa naar voetnoot25 26 valne / dat ic hem weder / dat onghebrekelekeGa naar voetnoot26 27 ghenoech ware/: Suuer ende enech/ ende in allenGa naar voetnoot27 28 te vollen ghereke ghenoech te doghene in elker 29Ga naar margenoot* doghet/. Ende daer toe woudic van binnen/ dat 30 hi mi met siere godheit in eneghen gheeste ghe-Ga naar voetnoot30 31 noech/ ende al ware/ dat hi es, sonder ontbliuen/. 32 Want die ghichte coesic meest bouen alle ghich- 33 ten/ die ic ye ghecoes/: dat ic ghenoech ware in 34 allen groten doghene; Want dat es dat volco-Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot34-35 | |
[pagina 76]
| |
35 menste ghenoech doen te wassene god met gode 36 te sine/. Want dats doghen/ ende || pine / ellende/Ga naar margenoot* [37] ende in groten nuwen vernoye te sine / ende dat 38 al laten comen ende gaen sonder vernoyen / ende 39 el en ghenen smake daer af te hebbene dan soeteGa naar voetnoot39 40 minne/ ende helsen ende cussen. Aldus begherdic 41 dat mi god ware hem mede ghenoech te sine.Ga naar voetnoot41 42 Doe mi aldus vreeseleke te moede was/, Doe 43Ga naar margenoot* versaghic vanden outare comen gheuloghen te 44 mi enen are die groet was/; ende hi seide mi: 45 Wiltu een werden / soe ghereide di /. Ende ic 46Ga naar margenoot* stoent op mijn knien/, ende mijn herte gheberdeGa naar voetnoot46 47 vreseleke dat enechleke te anebedene/ na sineGa naar voetnoot47 48 werde werdecheit/, dat doch mi onghereet ware/,Ga naar voetnoot48 49 dat wetic wel, wet god, altoes te minen wee ende 50 te minen sware/. Ende gheen aer keerde segghen-Ga naar voetnoot50 51 de/: Gherechte here ende moghende/, Nu toneGa naar voetnoot51 52 dine moghende cracht dijnre enecheit te eneghene | |
[pagina 77]
| |
53 na ghebruken dijns selues/. Ende hi keerde hemGa naar voetnoot53 54 weder / ende seide te mi /: Die ghecomen es hiGa naar voetnoot54-56 55 comt weder / ende daer hi nye en quam, daer 56 en comt hi niet/. 57 Doe quam hi vanden outare hem seluen toenen- 58 de alse een kint/; Ende dat kint was van dier Ga naar margenoot*59 seluer ghedane/ dat hi was in sinen yersten drien 60 Jaren/; ende hi keerde hem te mi waert/ ende nam 61Ga naar margenoot* vter ciborien sinen lichame in sine rechte hant /Ga naar voetnoot61 62 ende in sine slinke hant nam || hi enen kelc /Ga naar margenoot* 63 die sceen vanden outare comende/, maer ic en 64 weet wanen hi quam/. Daer mede quam hi in die 65 ghedane des cleeds / ende des mans dat hi wasGa naar voetnoot65 66 op dien dach/ doen hi ons sinen lichame ierstenGa naar margenoot* 67 gaf, also ghedane mensche / ende man / Soete 68 ende scoene / ende uerweent ghelaet tonende /, [69] ende also onderdanechleke te mi comende / Alse 70 een die eens anders al es/. Doe gaf hi mi hem 71 seluen in specien des sacraments in figuren alsoeGa naar voetnoot71 72 men pleghet/; Ende daer na gaf hi mi drinken 73 vten kelke ghedane ende smake alsoe menGa naar voetnoot73 | |
[pagina 78]
| |
74 pleghet /. Daer na quam hi selue te mi, endeGa naar voetnoot74 75Ga naar margenoot* nam mi alte male in sine arme / ende dwanc 76 mi ane heme /; ende alle die lede die ic hadde 77Ga naar margenoot* gheuoelden der siere in alle hare ghenoeghen / [78] na miere herten begherten/ na miere menscheit /. 79 Doe werdic ghenoeghet van buten in allen vollen 80 sade/. Ende oec haddic doe ene corte wile crachtGa naar voetnoot80 81 dat te draghene. maer saen in corter vren ver-Ga naar voetnoot81 82 loesic dien sconen man van buten in siene in vor- 83 men /, ende ic sachene al te niete werdene Ende 84 alsoe sere verdoiende werden / ende al smelten in 85 een/, Soe dat icken buten mi niet en conste bekin- 86 nen/ noch vernemen/, Ende binnen mi niet besce- 87 den/. Mi was op die vre ochte wi een waren sonderGa naar voetnoot87 88 differencie/. Dit was al van buten in siene, inGa naar margenoot*Ga naar voetnoot88 | |
[pagina 79]
| |
89 smakene/, in gheuoelne, Alsoe men smaken mach 90 van ontfane || inden sacramente van buten /, JnGa naar margenoot* 91 siene ende in gheuoelne van buten/, Also lief 92 met lieue ontfaen mach in aller voller ghe- 93Ga naar margenoot* noechten / van siene / ende van hoerne, van ver-Ga naar voetnoot93 94 uaerne deen inden anderen/. Hier na bleef ic inGa naar voetnoot94 95 enen veruaerne in mijn lief dat ic al versmalt in 96 heme/, ende mi mijns selues niet en bleef /; ende 97 ic wart verwandelt / ende op ghenomen indenGa naar voetnoot97-99 98 gheeste,/ ende mi wart daer vertoent uan selker 99 hande vren. |
|