Visioenen
(1924)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 36]
| |
Inhoud.Op een Sinxendag ontvangt Had. verlichting over den geheelen wil der Liefde in allen, en over den graad van volmaaktheid, waarmee die wil uitgevoerd wordt; te zamen met de gave der talen. | |
Algemeene beschouwingen.Soortgelijke visioenen, die gegroeid zijn uit de Dionysiaansche opvatting van aller zijn en leven in God, worden bij zeer vele visionnairen uit de M.E., en zelfs uit latere tijden aangetroffen. Zie App. B een visioen van Elisabeth de Wans, gezellin van de hl. Lutgardis te Aquiria, dat met de Hadewijchsche voorstelling groote overeenkomst vertoont. De genade van de gave der talen, zooals hier geschetst, heb ik nergens aangetroffen, dan bij Thomas van Cantimpré in diens leven van de hl. Lutgardis, waar hij, naar aanleiding van een gesprek tusschen de Dietsch-sprekende Lutgardis en eene Walin, die elkander toch begrepen hadden, zegt: Quid mirum?... Vidi unam, quae in die Pentecosten ab hora tertia ad vesperas omnium linguarum notitiam habuit. Sed eam adhuc prodere nolo, quia adhuc in vita degit. (Act. S.S. Jun. III, 252. D.) Over de identificatie van deze una met onze Hadewijch, zie mijn opstel: Uit de geschiedenis onzer Middeleeuwsche letterkunde, Hadewijch, Dietsche War. en Belfort, 1922 blz. 69 vlg. van den overdruk. De eigenaardigheid van de door Had. vermelde twee en zeventig talen, moet in verband gebracht met wat wij lezen in het leven van den hl. Norbertus: dat deze heilige niet aarzelde tot het Dietsche volk van Valenciennes het woord te voeren: non diffidebat quin si materna lingua verbum Dei adoriretur, spiritus sanctus qui quondam centum viginti linguarum erudierat diversitatem, linguae teutonicae barbariem vel Latinae eloquentiae difficultatem auditoribus habilem ad intellegendum faceret (AA. SS. Jun. [ 827, E). Die honderd twintig talen zijn in overeenstemming met het getal discipelen op Sinxendag (Act. ap. I, 15). De twee en zeventig in overeenstemming met het getal discipelen tijdens Jezus' leven (Luc. 10, 1, 17). | |
[pagina 37]
| |
In alle geval werden de talen berekend naar het getal discipelen. Thomas van Camtimpré, waar hij over die vrouw handelt, die de gave der talen had ontvangen, zegt alleen: Quid mirum si ad horam ignotae sibi invicem linguae in colloquio convenerunt, cum Lutgardis plena erat illo spiritu qui discipulos in unum congregatos linguarum diversitate replevit. Vidi unam.... Hij zegt niet, hoeveel discipelen noch hoeveel talen er waren. Maar, en dit blijkt uit de plaats uit Norbertus'leven, diversitas is wel: verscheidenheid; er waren zooveel talen als discipelen; waar hij dan zegt dat die vrouw omnium linguarum notitiam habuit, dan meent hij in alle geval wel, dat zij kennis kreeg van zoovele talen als er discipelen waren; wat ook in dit visioen van Had. wordt vermeld, al is dit hier bepaaldelijk twee en zeventig. | |
[pagina 38]
| |
[1] HEt was op enen chincsen dach dat ic denGa naar margenoot* 2 heyleghen gheest also ontfinc dat ic ver- 3 stont alle den wille der minnen in allen / Ende 4 alle die seden vanden wille der hemele ende derGa naar voetnoot4 5 hemelscher / ende al die volcomenheit der vol-Ga naar voetnoot5 6 maecter gherechtecheit / ende alle ghebreke derGa naar voetnoot6 7 verloerne /, Ende alle diere wille / die ic sach / inGa naar voetnoot7 8Ga naar margenoot* welken si waren van waerheiden / ende van loghe- 9 nen/. ende ye seder gheuoeldic aldus der minnenGa naar voetnoot9-10 10Ga naar margenoot* van allen dien die ic sach in also velen als si waren/. 11 Ende doen verstondic alle redenen/ die men||sprect inGa naar margenoot*Ga naar voetnoot11 12 lxxij. manieren/. Die menechfuldecheit van allenGa naar margenoot* | |
[pagina 39]
| |
13 desen wesenen/es mi onscuult/ende verstilt/. MaerGa naar voetnoot13 14 dat staren enechlike in heme / ende die berrent-Ga naar voetnoot14 15 heit der minnen / ende die waerheit sijns willen /:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot15 16 diene bleschen noch en sweghen / noch en laghen 17 nye seder in mi /. 18 Te voren vore dien tijd woudic altoes weten in 19 allen minen doene/, Peinsdic / ende seide emmer/:Ga naar voetnoot19 20 wat es minne / ende wie es minne/? In dit teGa naar voetnoot20 21 pleghene / haddic .ij. iaer gheweest. |
|