Strofische gedichten
(1942)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
[pagina 215]
| |
Inhoud.INLEIDING: wie te allen tijde de Liefde trouw dient wordt nog eens met Haar vereenigd (I). EERSTE DEEL: noch nie en wart sake in Minne verloren, hoewel hare wegen in 't begin donker en woest zijn (II) zoodat men weifelt om daarin te verdolen (III). Maar Liefde loont steeds met Zich zelve (IV); wie in Haar wil verdolen zal Haar Rijk en Heerschap met Haar bezitten (V). TWEEDE DEEL: welk een alles overtreffende weelde dit is (VI); onuitsprekelijk, die vereeniging in Liefde (VII). Hoe berouwt het mij niet gewerkt te hebben int hoechste van haren ambachte (VIII), dat is: in trouwen, volledigen Liefdedienst (IX). SLOT: opwekking en bede (X). | |
Algemeene beschouwingen.Een der meest opgewekte liederen; dat tot allen offervaardigen liefdedienst aanzet in het vooruitzicht van de eindelijke Liefdevereeniging. De eerste strophe geeft de leidende stemming aan: ‘in alle jaargetijde zal men de Liefde met vollen dienst beoefenen; zoo wordt men dra Minne met Minne; dat kan niet uitblijven. Wel is waar zijn der Liefde wegen in haar begin zuur en donker en woest. Eer men Haar met vollen dienst voldoet, geraakt men dikwijls van streek. Men meent alles te zullen verliezen en het is louter winst. Dit zal men ervaren, als men zich hoegenaamd niet spaart, maar zich geheel in Liefde geeft. Menigeen weifelt om zich aan Liefde te geven, omdat hun de arbeid te zwaar dunkt en zij er aanvankelijk niets bij ontvangen, winnen, mogen. Zij denken: zoudt gij daar gaan omzwerven? Zagen ze eens klaar vóór oogen de belooning die Liefde ten einde geeft, ik durf het wel te zeggen: zij zouden den zwerftocht in Liefde aanvaarden’. En opgetogen luidt de zekere verklaring: ‘noch nie en wart sake in Minne verloren wat men om Haar gedaan heeft. Liefde beloont in alle geval, vroeg of laat. Zij is haar eigen loon; Zij kent het best der Liefde zede; Haar nemen is altoos geven, zelfs wanneer Zij, behendig als Zij is, menigen dood in 't leven geeft’. En even verrukkelijk blij: ‘het is overzoet in Liefde verdoold te geraken langs de wilde wegen die Zij doet gaan. Aardschgezinden begrijpen er niets van. Maar zij die met waarheid Liefde voldoen, zij zullen met Liefde in liefde geheel het Rijk doortrekken en bezitten, waar Liefde Vrouw is, en met Haar vereenigd geheel de heerschappij ontvangen en Haar edele Trouw ten volle smaken.’ En als in vervoering zingt de dichteres nu van die zaligheid: ‘de smaken en genietingen die Trouw in Liefde geeft, wie iets anders zaligheid noemt, heeft nooit zaligheid genoten. Het is hemelsche genoechte, vrij, ten volle, waar niets aan ontbreekt: ‘Du mi al, | |
[pagina 216]
| |
Lief, ende ic al Di’ daar is geen ander spreken. Hoe het hun staat, die dus in Liefde vereenigd zijn, ik mag daar wel over zwijgen. Noch zien noch spreken is mijn aandeel. Want ik ken het niet in zichzelf, hoe de Gelieven daar elkander omhelzen en één geven genieten’. En als ze nu daaraan denkt: ‘is 't wonder’, roept ze uit, ‘dat droefheid mij neerslaat, omdat me dit nog ontbleven is?’ Zoo volgt dan innig zelfverwijt: ‘dat ik de Liefde ooit te kort ben gekomen berouwt mij zeer. Met recht moet ik er rampspoed om lijden, dat ik ooit zoo laag afdaalde. Liefde toch beloofde mij niets dan Goed, indien ik het hooge plan wilde opvatten te werken in het rijk, dat zij mij gebood int hoechste van haren ambachte: in zoo hoogen dienst mogelijk. Dit rijk, dit ambacht, is anders niets dan Liefde beoefenen, met al den dienst die daartoe behoort. Wie het wel verstaat dit trouw te werken in alle opzichten, Liefde zal hem eens vervullen en met Zich vereenigen’. Het besluit past wel: een uitnoodiging en opvordering tot alle die fine, die Liefde met liefde willen voldoen: steeds aldus in den dienst der Liefde te staan, in al Haar komen, in al Haar gaan. Hare opheffen, Hare nederslaen weze hun al even aangenaam. Zoo worden ze Liefde met Liefde dra. God helpe ons daartoe! | |
Bijzondere opmerkingen.Buiten alle jaargetijde: onze dienst moet onafhankelijk zijn van alle weersgesteldheid en tijd. Gewone mystieke beelden: het Minnerijk (38, 63) de ballingschap (20, 24) de Minnesmaken (40, 41 vlg.); het Minneambacht en de Minnedienst (64, 65 vlg.). De Minnevereeniging (7, 49 vlg., 79). | |
Vorm.STROPHENBOUW:
a4 b4 a4 b4 b4 c3 b4 c3
Drieledig; zonder tornada. In vv. 26, 27, 28, 31 is Minne voorslag.
RIJMEN: 22/24: men leze ellinde of ende. 61/63 onthiet / hiet. 78/80 suete / moete leze men soete.
TAAL. - Moeilijke plaatsen zijn er feitelijk geen: 19 vat ik op: innemen = en omdat zij in 't begin niets ontvangen, winnen. 30 voor het verband z. alg. besch. Men moet gheeft niet met het voorgaande gheven in verband brengen. Zij doet menigmaal levende sterven (aan zich zelven, door nieuwe offers te vergen). En toch is dit zoet. | |
[pagina 217]
| |
34
I
In allen tide, nuwe ende out,
Si hi der minnen onderdaen,Ga naar margenoot*
Dien somer heet, den winter cout,
Die minne van minnen wilt ontfaen.
5[regelnummer]
Hi sal met vollen dienste staen
In hogher minnen hantieren;Ga naar voetnoot6
So wert hi minne met minnen saen;
Dat ne mach hem niet faelgieren.
II
Suer ende doncker ende overwreet
10[regelnummer]
Sijn der minnen weghe in haere beghin;Ga naar voetnoot10
Eer selc met minnen dienste ghesteet,Ga naar voetnoot11
Faelgeert hi dicke ane den sin:Ga naar voetnoot12
Daer hi waent verliesen, hets al ghewin.Ga naar margenoot*
Waer bi machmen dat bekinnen?Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dats die en sparen meer noch minGa naar margenoot*Ga naar voetnoot15
Dan al hen gheven in minnen.Ga naar voetnoot16
III
Die meneghe twivelen ane die minne,Ga naar voetnoot17
Dies hen die arbeit dunct te swaerGa naar margenoot*
Ende si ten iersten niet en nemen inne;Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Si dincken: soustu dolen daer?Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 218]
| |
Ware hen die loen vore die oghen claer,
Dien minne gheeft ten inde,
Ic dar wel segghen openbaer:
Si doelden hare ellende.
IV
25[regelnummer]
Noch nie en wart sake in minne verloren
Diemen dore minne ye ghedede;
Minne gheldet emmer, na ocht voren;
Minne es altoes der minnen mede.
Minne kindt met minnen der minnen sede;Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Hare nemen es altoes gheven.
Minne gheeft met hare behindichedeGa naar voetnoot31
Wel meneghe doet int leven.
V
Hets oversoete in minne verdolen
Hare wilde weghe die minne doet gaen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Het blijft den vremden wel verholen;
Maer die met waerheiden minne ghestaen,
Si selen met minnen in minne doregaen
Al dat rike, daer minne es vrouwe,
Ende al dat heerscap een met hare ontfaen,
40[regelnummer]
Ende doresmaken hare edele trouwe.
VI
Die smake, die trouwe in minnen ghevet,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot41
Wie el iet seghet dat weelde si,Ga naar voetnoot42
Die hevet ye sonder weelde ghelevet,Ga naar margenoot*
Na dien dat ic versinne mi.
| |
[pagina 219]
| |
45[regelnummer]
Want hets hemelsche ghenoechte vri
Te vollen, sonder ghebreken:
‘Du mi al lief ende ic al di’
Daer nes gheen ander spreken.
VII
Die dus in minnen sijn worden een,
50[regelnummer]
Ic mach wel swighen hoet hen steet:
Noch sien, noch spreken, dats mijn leen;Ga naar voetnoot51
Want ict met wesenne niet en weetGa naar voetnoot52
Hoe lief daer lief al ommeveet
Ende ghebruken een gheven.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wat wondere eest dat mi rouwe versleetGa naar margenoot*Ga naar voetnoot55
Dat mi dat noch es ontbleven?
VIII
Dat ic der minnen ye ure ghebrac
Berout mi sere; dat es wonder niet.
Met rechte doghics onghemacGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dat ic mi ye so neder liet.
Want mi die minne al goet onthiet,
Ochtic so hoghe ghedachteGa naar voetnoot62
Te werkenne int rike dat si mi hiet,Ga naar margenoot*
Int hoechste van haren ambachte.
IX
65[regelnummer]
Dat rike daer ons die minne toe riet,
Ende dambacht dat si ons werken heet,
Dats minne pleghen ende anders niet
Met alden dienste die daertoe gheet.
| |
[pagina 220]
| |
Die dit met trouwen wel versteetGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Te werkenne in allen sinnen,
Hi eest dien minne al beveet
Ende hi wert al een in minnen.
X
Hier toe manic alle die fine,
Die minne met minnen willen ghestaen,Ga naar margenoot*
75[regelnummer]
Aldus in minnen dienste te sine
In al hare comen, in al hare gaen;Ga naar voetnoot76
Hare opheffen, hare nederslaenGa naar voetnoot77
Si hen al even suete;
So werden si minne met minnen saen:
80[regelnummer]
Dies ons God hulpen moete.Ga naar voetnoot80
|
|