Strofische gedichten
(1942)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
[pagina 210]
| |
Inhoud.INLEIDING: wie zich in den Liefdedienst vernieuwt, wat hij lijdt is al winst (I, II). EERSTE DEEL: De ware minnaar laat zich geen moeite, geen leed te zwaar vallen (III-VII). TWEEDE DEEL: hoe de Liefde verzadigt, honger geeft, verlicht, in storm behagen doet (VIII-XII). SLOT: wensch en opwekking (XIII-XIV). | |
Algemeene beschouwingen.Een lied dat eenige der meest gewone mystieke beelden en paradoxen toelicht. In een dubbele inleiding wordt eerst gezegd, dat bij deze vernieuwing van het jaar men er zich over zou kunnen verwonderen, dat wie naar Liefde streeft en haar nog niet heeft, niet vervaert, niet te gronde gaat. Maar dan, positief, wie zich voor Liefde niet ontziet, zijne pine is al winst. Dit motief wordt nu in een eerste deel uitgewerkt: ‘wie eenige moeite spaart, wat zijn laagheid zou openbaren, wie zich in aardsche genoegens voorziet, het is slechts naturlijk, dat de Liefdedienst hem zwaar valt. Maar wie een echtgeboren minnaar is, spaart geen inspanning: zijn leven is één heilige toren. Wie eens door de ware Liefde werd aangeraakt, slooft zich gaarne af, als aan zijn werken wel blijkt; het dunkt hem nooit genoeg of te veel. Schade ware het ook dat hij, door wereldschen raad, de hooge daden naliet, die honger geven in nieuwe verzadiging. Want honger en verzadiging te gelijk is het leen, het aandeel, lot, der edele Liefde.’ Zoo wordt het thema voorbereid en verder ontwikkeld. Eerst in een algemeene strophe; waarna elk paradoxe in een afzonderlijke strophe behandeld wordt ‘Hoe de komst der Liefde verzadigt? Men smaakt in bewondering dat Zij het is; Zij doet hare hoechste stat bezitten; Zij deelt Haar rijkheid, dien grooten schat, mede. Hoe het heengaan der Liefde honger geeft? De ziel kan de Liefde nog steeds niet genoeg ervaren noch genieten; dit doet den honger aangroeien. Hoe het verlichten, het lichter maken, het vervroolijken, der Liefde de ziel bedrukt? Omdat men hare groote gaven niet kan ontvangen, Haar gheen ghelike dichten, zoodat men geen duur kan hebben. Hoe doet de edele Liefde storm en slach steeds aangenaam zijn? Omdat men niets anders kan doen, dan zich te verlaten op de Liefde.’ Het slot is een aanbeveling aan de heilige Liefde van allen die er naar streven om zich in Haar te vestigen; en een opwekking tot vernieuwing, waarin de paradoxen door elkander verwerkt worden. | |
[pagina 211]
| |
Bijzondere opmerkingen.Een lied van vernieuwing, bij het nieuwe jaar; waarbij alleen het lichten = lichter worden der dagen vermeld wordt; met mystieke woordspeling op het verlichten van later, tegenover het verladen. Drie mystieke beelden worden in 't bijzonder behandeld: honger en verzadiging; verlichten en verladen; storm en slach. Ook hier moet aan geen bepaald mystieke toestanden gedacht worden. | |
Vorm.STROPHENBOUW:
a4 a4 a4 a4
v. 43 heeft voorslag tot cán; in 55 en 56 zal nuwen en nuwe eenmaal moeten onderdrukt worden.
RIJMEN: alle zuiver.
TAAL. - Enkele moeilijke plaatsen hebben wij zonder verklaring gelaten. v. 4 vervaren: zou kunnen zijn: in angst verkeeren; of: vergaan, te gronde gaan. Dit laatste schijnt bedoeld, als tegenstelling met het heropleven van 't jaar. 34 dat si es dat: dat Zij het is die men smaakt: ja 't is wel Liefde! 35 is vaag: hare hoechste stat, in de ziel nl., wat schijnt te beteekenen: Zij vervoert hen, maakt hen ten hoogste opgetogen. 38 bekinnen: door ervaring kennen, wat si souden = naar hun inwendigen drang, wat zij zouden moeten bekinnen. 41 verlichten: het wegnemen der lasten, het opruimen, vervroolijken. 43 wat bedoelt dit? Men kan Haar geen gelijkenis uitdenken? Zoodat de bet. ware: men kan ze niet begrijpen; vlg. 40. 59? of misschien beter: men kan zich er niet mee gelijkvormig maken, men kan er geen gelijkenis mee stichten, geen gelijkvormigheid, in zich zelf. 53-56. Deze strophe is bijzonder duister. Verlichtenne neemt zoowel het lichten der dagen als het verlichten van de lasten der Minne op: met het nieuwe lichten, met nieuw verlichten der lasten, hebt nuwen vlijt; v. 54 sat is bijw. met nuwe en beteekent vol, ten volle (vgl. Vis. 1, 191); het wordt vooral gebruikt om het beeld der verzadiging op te wekken; delijt, evenals hongher, hangen af van hebdt v. 56 dat het nuwe steeds opnieuw eweliken tijt verslinde, de eeuwigheid wil bezitten: honger naar de eeuwigheid, die Minne zelf is (31, 34). L. Willems, Versl. en Med. der k. Vl. Academie, 1932, bl. 564, wil sat en wijt opvatten als imperatieven, welke vormen weinig waarschijnlijk zijn en ook geen zin opleveren. Vgl. mijn bespreking, ib. 1936, bl. 327). Ik geloof ook niet dat sat = sade verzadiging, waarbij nuwe delijt dan appositie zou zijn. 45 Soe van C zal wel Hoe moeten sijn: de strophe licht het vierde punt toe van str. VIII. | |
[pagina 212]
| |
33
I
Die tijt vernuwet met sinen jaren;Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1
Die daghe lichten, die doncker waren.Ga naar voetnoot2
Die minne begheren ende moeten ontbaren
Het es wonder datse niet en vervaren.Ga naar voetnoot4
II
5[regelnummer]
Dit nuwe jaer es comen in.
Die hevet ghekeert sinen sin,Ga naar voetnoot6
Dat hine wilt sparen meer no min
Vore minne, sine pine wert al ghewin.
III
Maer die eneghe pine vor minne spaert,
10[regelnummer]
Ende also sine nederheit openbaert,Ga naar margenoot*
Ende in vremden ghenuechten hem zere bewaert,Ga naar voetnoot11
Hets recht dat hi in dienste verswaert.Ga naar voetnoot12
IV
Maer die van minnen sijn gheboren,Ga naar voetnoot13
Ende te haerre natueren sijn vercoren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Sine sparen ghene pine daer voren,
Si leven altoes in heyleghen t[h]oren.Ga naar margenoot*
| |
[pagina 213]
| |
V
Dien hogher minnen natuere gherijnt,
Hi es die altoes gherne pijnt,
Als ane sine werken wale scijnt:
20[regelnummer]
Het dunct hem emmer onghefijnt.Ga naar voetnoot20
VI
Dat ware den finen mensche scade,Ga naar voetnoot21
Dat hi, bi vremden nederen rade,
Liete te werkene die hoghe dade,
Die hongher gheven in nuwen sade.
VII
25[regelnummer]
Sat ende hongher, beide in een,
Dat es der vrier minnen leen,Ga naar voetnoot26
Als ye den ghenen wale scheen
Die minne met haerre natueren ghereen.Ga naar voetnoot28
VIII
Dats sat: comt minne, menne canse ghedraghen;
30[regelnummer]
Dats hongher: houtse op, so eest een claghen;
Hare scoenste verlichten zijn sware waghen;Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot31
Hare scarpste storme sijn nuwe behaghen.
IX
Hoe maect der minnen comste sat?
Men smaect met wondere dat si es dat;
35[regelnummer]
Si doet besitten hare hoechste stat;
Si gheeft hare rijcheit, dien groten scat.Ga naar margenoot*
| |
[pagina 214]
| |
X
Hoe maect hongher der minnen ophouden?Ga naar margenoot*
Sine connen bekinnen dat si souden,
Noch niet ghebruken dat si wouden:
40[regelnummer]
Dat doet den hongher menichfouden.
Hoe maect verladen der minnen verlichten?
Men en can ontfaen hare grote ghichten,
Ende men en can hare gheen ghelike dichten:
Soe en weet men waer ghedueren stichten.
XII
45[regelnummer]
Hoe doetse behaghen storm ende slach,Ga naar voetnoot45
Die edele minne, nacht ende dach?
Want men niet els ghepleghen en mach,Ga naar voetnoot47
Dan toeverlaet op minnen sach.
XIII
Nu, ic bevele der heylegher minnen
50[regelnummer]
U allen die minne wilt bekinnen,
Ende daer voren en spaert in ghenen sinnen
Met nuwen vlite te wonen daer binnen.Ga naar voetnoot52
Met nuwen verlichtenne hebdt nuwen vlijt,
Met nuwen werken sat nuwe delijt,
55[regelnummer]
Met nuwen storme nuwen hongher so wijt,Ga naar margenoot*
Dat nuwe verslende nuwe eweliken tijt.
|
|