Strofische gedichten
(1942)– Hadewijch– Auteursrecht onbekendInhoud.Na drie strophen INLEIDING, die aanmanen tot volharding en nederigheid, volgt de VERHEERLIJKING VAN MARIA, die door Hare nederigheid de ware Liefde mocht baren en in de wereld brengen, waarnaar de propheten hadden verlangd. Maria bracht de ware Liefde, het Offer van de Nieuwe Wet, waar de Liefde zelf gegeten wordt. | |
Algemeene beschouwingen.Nederigheid is het, de nederigheid van Maria, die de ware Liefde uit den schoot des Vaders op aarde heeft neergehaald; door die nederigheid werd de ware Liefde uitgelaten tot Maria en zoo tot ons; Maria heeft zoo het conduut gelegd, dat nu voor alle ootmoedigen bereid is: tot de ware Liefde, het groote Bruiloftsmaal. Dit zijn de hoofdgedachten van dit lied, een der innigste en verhevenste uit de middeleeuwen ter eere van Maria. Drie strophen leiden het thema in: het leed dat ik draag om hogher trouwen Minne, om gehechtheid aan hooge Trouw, zal mij zeker ten goede komen: Hij, de Geliefde, om Wien ik dus lijd, heeft mij doen verstaan, dat ik er nog eens aan ontkomen zal met Hooge Liefde, in 't bezit van Hooge Liefde. Zal Hooge Liefde mij | |
[pagina 183]
| |
mijn ztnnen behouden (bedriegt Ze me niet, brengt Ze me niet van streek, wat zeker niet zal zijn), dan zal de Geliefde, zoo volmaakt, niets dan Liefde als vergelding willen schenken. Daarom zullen zij die hooge Liefde dragen, zooals Maria, tot alle lijden, tot alles wat de Liefde verlangen mag, leven of sterven, vrij zonder vrees, bereid zijn met diepe ootmoedigheid. Zoo is het ook, dat hooge Liefde ons eerst geopenbaard is geworden. Plechtig, hooggestemd, vangt het nu aan. De grootste gave van God aan de menschen is die van de Liefde, zijn Zoon. Wat al goed ook God ons ooit gunnen mocht, toch kon nog niemand de ware Liefde verstaan, tot Maria Haar ontvangen had. Vroeger was de Liefde wild, nu werd Ze tam. Maria gaf ons voor den Leeuw van Juda het Lam; zij heeft de duisterheid, waarin de wereld zoo lang gedompeld lag, met het Licht der Liefde bestraald. En wie was die Liefde? De Zoon, dien de Vader van eeuwigheid in zijn schoot verborgen hield, tot Maria Hem ons, door hare diepe ootmoedigheid, op geheimzinnige wijze ontsloot. Toen vloeide de berg, God zelf, ten diepen dale der menschheid; het dal der menschheid vloeide omhoog tot de zaal der Godheid: God werd mensch, opdat de mensch zou vergoddelijkt worden, toen werd de burcht, waarin de menschheid zoo lange jaren gevangen zat, ingenomen en de menschheid verlost. Zoo wordt eerst het mysterie der Menschwording vooropgezet: theologisch stout en toch zoo juist, zoo verheven, met die diepe opvatting der Menschwording die de Liefde brengt, en die den mensch verlossen komt, door hem op te voeren tot God zelf. In hoe innige taal, met hoe mooie mystieke geluiden, in hoe machtige beeldspraak! Om nu de ootmoedigheid van Maria te vieren, in verband met de Menschwording, laat Hadewijch de profeten, met de helderklinkende namen, optreden in lange rij: wat ieder over Hem voorspeld had, die ons Vrede van Liefde zou brengen; hoe ze visioenen zagen, parabelen spraken, van al wat God ons nog schenken zou. Toch bleef de ware Liefde door hen nog onbeoefend: zij hadden nog niet geleerd allen eigen wil af te leggen, om geen anderen wil te hebben dan dien der Liefde, zooals Maria, die sprak: Mij geschiede wat God beschikt. Zelfs David, de sterke, die zóó beminde dat, als hij slechts aan God dacht, teeder geroerd werd, zoodat hem de geest bezweek, minde niet als Maria, die God geheel ontvangen mocht, God en Mensch. Aan Haar kon men voor 't eerst het klare werk der Liefde kennen. Hoe heeft Maria de Liefde gewonnen? Door hare diepe ootmoedigheid, haar drang naar nederigheid. Omdat zij niets anders wilde, omdat haar niets anders aanbelangde, had zij datgene, waarover | |
[pagina 184]
| |
ieder Joodsche vrouw las, den Verlosser. Zoo werd de Liefde uitgelaten dien edelen wive van hoghen prise, aan die hoogst edele, lofwaardige Vrouw. Maar zoo heeft Zij ook het conduut gelegd, de Liefde vermiddeld, het Bruiloftsmaal, het Offer van de nieuwe wet, waarvan de bloedige offers der profeten slechts voorafbeeldingen waren. Zij lieten zich met het bloed strijken; maar hier wordt de Zoon, de Liefde zelf, gegeten: allen die de Liefde in het groote bruiloftskleed gesierd vindt, komen tot het groote feestmaal! Toch mogen wij het doghen, lijden, onzer vrienden de profeten, niet vergeten; zij hebben lang ellende en bitterheid der Oude Wet geleden; hun sacramenten waren slechts gelijkenissen; de ware Liefde hadden ze niet. Dat ze bereid waren om daaronder te bukken, om zich onder de wet en hare offers te onderwerpen, moet met dank van hen vermeld worden. Maar de deugd, de ootmoedigheid van Maria was veel grooter. Een laatste strophe met een refrein verbindt het slot met de inleiding: ootmoedig, vrije zinnen (ootmoedig vrij-gezinden), wilt gij geheel Liefde zooals Liefde voor zich zelven, in zich zelven, leeft, wat gij dan ook mocht lijden, weest trouw en verzaakt alles. Zoo wordt uw hart wijd en diep, om de geheele Liefde te kunnen ontvangen; zoo zal u de Liefe toevloeien, zooals tot Maria, overvloedig, sonder mate. Bidt hoghe Trouwe dat ze het u toevloeien late. Want aan hoghe Trouwe is het opgedragen allen die ootmoedigheid doredolen, die in volle ootmoedigheid wandelen, te geleiden tot waar Maria met de Liefde één is; waar Maria met Jesus één is in de Eenheid der Liefde. | |
Bijzondere opmerkingen.Het natuurtafereel ontbreekt, al laat de aanvang een lentelied vermoeden. Van belang is dit lied, niet slechts voor de algemeene leer over de Menschwording, of om de verheerlijking van Maria, maar ook om de bijzondere leerstukken: over de Liefde, als vereenzelvigd met den Zoon, over de rol van Trouw; over de noodzakelijkheid der nederigheid. Niet het minst ook om de leer over de Eucharistie, waar Christus, de Liefde zelf, gegeten wordt; als over de verhouding van de oude Wet tot de nieuwe: een voorafbeelding er van. Bij elke lezing van dit lied, brengt niet alleen de poëzie, maar niet minder de verhevenheid der theologische beschouwingen nieuw genot. Het Mysterie van de Menschwording als de grondslag voor 's menschen vergoddelijking, een mysterie van Liefde, waarin ons de Liefde geschonken wordt; waarvan het laatste doel niet zoozeer is geweest de verlossing van de zonde, als positief, de vergoddelijking van den mensch door de goddelijke Liefde; de oude wet voorafbeelding van het nieuwe verbond, waarin wij niet meer de | |
[pagina 185]
| |
schaduw, maar de Liefde, God zelf, bezitten; Maria, de Moeder der Liefde door hare nederigheid, de Moeder van Gods Zoon, Gods Moeder, geworden; Maria ook de Middelares tusschen den mensch en God, omdat zij God met onze menschheid heeft verbonden door den Godmensch, en zoo met de Liefde, waarvan de H. Eucharistie het ware sacrament is, waarin de Liefde zelf zich te eten geeft. Met daarbij dien zuiveren liefdedienst in volle nederigheid, dat is, in volle onderworpenheid, onder allen wil der Liefde, verzakende aan allen eigenwil en aan alle eigenliefde, opdat het hart des te dieper en des te ruimer worde, om des te overvloediger de Liefde te kunnen ontvangen en in de eenheid der Liefde, met Maria, met alle heiligen, vergaderd te worden, ut sit Deus omnia in omnibus. De schriftuurplaats 71 volgt Ps. 77 (Vulg. 76) v. 4: memor fui Dei et delectatus sum ... et defecit spiritus meus, de latijnsche vertaling, al is de oorspronkelijke beteekenis een andere. De voorstelling v. 49 van de burcht waarin het menschdom gevangen zat tot Christus het verlossen kwam, is in de mdl. vooral verspreid door een preek van den H. Bernardus, die in de Liturgie van Palmzondag opgenomen is. Mozes verschijnt als Propheet, om de belofte van de Menschwording vooral, om de patriarchen, die Christus voorafspiegelden. Salomon als dichter van het Hooglied; Job., omdat hij den levenden Redemptor voorspelt (19, 25); Tobias, om zijn danklied waarschijnlijk (c. 13) met de belofte van den Verlosser en de verheerlijking van het nieuwe Jerusalem. | |
Vorm.STROPHENBOUW:
a3 a3 b3 c2 of 3 c2 of 3 b3 d4 d4 a3 e5 tornada: f4 f4 g3 g5
Ik lees: 59 Tobías, Isaías, Daniél 60 Jób, Jherémiás, Ezéchiél. 74 Nochtan hetet hí van wérke stérc 75 Maer Maria wráchte stérkere wérc. 91 Die prophéte ende ál hare kínder 91 Offerden scápe ende rínder 94 Si dáden hen metten bloéde stríken 95 Hare sácraménten wáren ghelíken v. 80 is moeilijk met vijf heffingen te scandeeren. De c-verzen vaak moeilijk met twee of zelfs met drie.
RIJMEN: 61/62 visioene / scone; 63/66 doen / ongheploen; 84/95 Wive / prise; 104/105, alendicheit / bitterheit zijn minder zuiver. Al maken enkele verzen den indruk wat onbeholpen te zijn, de eenig-ruime, machtige stijl van Hadewijch is onmiskenbaar: met de | |
[pagina 186]
| |
volle taalmuziek, met de strophe als een zuil op breede basis (vgl. 24), met de stoute beeldspraak, vooral met het sterke intellectualisme en den hartstocht der Liefde. Overvloedig, mocht men meenen, en toch weer zoo vol! Zelden werd zoo diepe theologie, de kern van het christelijk dogma, toch niet dogmatisch, maar met zulk een vlucht van echte lyriek bezongen.
TAAL. - Eigenlijk MOEILIJKE plaatsen zijn er geene, alleen enkele wat vage. v. 10. = dat ik er van zal af komen met hogher Minnen = schijnt niet te beteekenen: door hoghe Minne, maar: in gezelschap van h.M., die ik dan zal verwerven. v. 30. Dat: die liefdebeoefening, is ow., Minne vw. 29
I
Doer hogher trouwen minneGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1
So sijn alle mine sinneGa naar margenoot*
In menichfoude pine;
Mijn swaere draghen
5[regelnummer]
sonder claghen
Werdet mi wel in scine.
Die ghene daer ic omme douwe
Ende doghe so meneghen rouwe,
Hi hevet mi doen verstaen
10[regelnummer]
Dat ic met hogher minnen sal ontgaen.
II
Sal mi hoghe minne
Behouden mine sinne,Ga naar voetnoot11-12
So bennic seker des,
Met verstane van binnen:Ga naar margenoot*
15[regelnummer]
Dat die minnare onser minnen
| |
[pagina 187]
| |
Wel volmaket es.
Want al sijn doen es sonder mate;
Hem en ghenoecht vore minne ghene orsate.Ga naar voetnoot18
Dat bekinnen wel
20[regelnummer]
Die hoghe minne draghen, ende niemant el.
III
Die hoghe minne draghen
Si selen luttel claghen,
Wat leede hen overgheet.Ga naar voetnoot23
Si selen sijn alse die vroede
25[regelnummer]
Altoes met diepen oetmoede
In hoghe minne ghereet,
Daer minne ghebiedet, si verre, si bi,
In sterven, in leven, so wat dat si,
In vriheit sonder vaer:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dat maecte ons hoghe minne ierst ope<n>baer.
IV
Wat so ons god ye onste,
En wardt nieman, die conste
Gherechte minne verstaen,
Eer dat maria, die goede,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Met diepen oetmoede,
Die minne hadde ghevaen.
Tierst was si wilt, doen wardt si tam:Ga naar voetnoot37
Si gaf ons vore den leeu een lam;Ga naar voetnoot38
Si maecte die deemsterheit claer,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Die hadde gheweest doncker wel menich jaer.Ga naar margenoot*
| |
[pagina 188]
| |
Die vader van anebeghinne
Hadde sinen sone, die minne,
Verborghen in sinen scoet,
Eerne ons maria,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Met diepen oetmoede ja,
Verholentlike ontsloet.Ga naar margenoot*
Doen vloeide die berch ten diepen dale,Ga naar voetnoot47
Dat dal vloyde even hoghe der sale.
Doen wardt die casteel verwonnen,
50[regelnummer]
Daer langhe strijt was an begonnen.
Ons dede elc prophete
Te voren scone behete:
Dat hi rike ware ende scone
Die ons soude brenghen vrede
55[regelnummer]
Van minnen, ende mechtich mede.
Moyses met Salamoene
Prijsden alle sine cracht besondere,
Sine wijsheit ende sine wondere.
Tobyas, ysayas, daniel,
60[regelnummer]
Job, Jheremias, ezechiel.
VII
Si saghen visioene;
Si spraken parabilen scone:
Wat ons god noch soude doen.
Mar, na minen sinne,
65[regelnummer]
Die clare, vrie minne
| |
[pagina 189]
| |
Bleef van hen al ongheploen.Ga naar margenoot*
Want si hadden hare seden alse andere manGa naar margenoot*
Nu hier, nu daer, nu af, nu an;Ga naar voetnoot68
Maer maria en sprac el niet
70[regelnummer]
Dan: ‘mi werde dat god versiet.’Ga naar voetnoot70
VIII
David seide: hem ghedachte
Van gode, het dede hem sachte
Ende hem ghebrac sijn gheest.
Nochtan hetet hi van werke starc;
75[regelnummer]
Maer maria wrachte sterkere werc.
Ja hi hads wale meest,Ga naar voetnoot76
Sonder maria, diene gheheel ontfinc:Ga naar voetnoot77
God ende man ende jonghelijnc.
Daer mochtemen der minnen
80[regelnummer]
Ierst clare werc bekinnen.
IX
Dat was bi diepen niedeGa naar voetnoot81
Dat hare dat grote ghesciede,
Dat die edel minne uut wert ghelaten
Dien edelen wiveGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
van hoghen prise
Met overvloedegher maten;Ga naar margenoot*
Want si el ne woude, noch haerre el ne was,Ga naar voetnoot88
So hadse al daer elc af las.
| |
[pagina 190]
| |
Dus heeftse dat conduut gheleit,
90[regelnummer]
Dat elker oetmoedegher herten es ghereit.
X
Die propheten ende al hare kinder
Offerden scape ende rinder:
Dat was hare sacrament.
Si daden hen metten bloede striken.
95[regelnummer]
Hare sacramente waren gheliken;
Eer marien dat hoghe prosent,Ga naar voetnoot96
Die sone, ghesindet wart vanden vader.
Nu comt ten groten etenne allegader,
- Die brulocht es ghereet -
100[regelnummer]
Die de minne vindet gheciert in brul<o>chtcleet.Ga naar voetnoot99-100
XI
Onser vriende der propheten
Harer doghet en doech vergheten:Ga naar voetnoot102
Si was scone ende claer;
Si dogheden alendicheit
105[regelnummer]
Ende grote bitterheit
Der wet wel menich jaer.
Hare sacramenten waren bi gheliken.Ga naar voetnoot107
Dat si daer vore wouden wikenGa naar margenoot*
Men maechs hen dancken wel,
110[regelnummer]
Al segghic dat marien was el.Ga naar voetnoot110
| |
[pagina 191]
| |
Oetmoedeghe vrie sinne,Ga naar margenoot*
Wildi gheheel al minne
Also minne hare selven levet,Ga naar voetnoot113
Ic rade v: dore trouwe,
115[regelnummer]
al lidi rouwe,
Vertijt alles ende beghevet.
So wert u herte wijt ende diep;
So sal u comen dat conduut dat liep
Marien sonder mate.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Bidt der hogher trouwen dat sijt u vloyen late.
Ga naar margenoot*Want hogher trouwen es bevolen,
Al die oetmoedicheit doredolen
Dat sise volleiden sal
Daer maria es met minnen een in al.Ga naar margenoot*
|
|