Strofische gedichten
(1942)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
[pagina 151]
| |
Inhoud.INLEIDING: Het is de tijd van bloei en vreugde. Zoo mogen allen, die in nood van Minne zijn er eens aan ontkomen (I). EERSTE DEEL; ALGEMEEN: In waarachtige Minne smaakt men menigen dood, als ik (II). Wat raad voor hem, dien de Minne zoo heeft bedrogen en neergeworpen? (III). Maar steeds onderdanig te blijven (IV). TWEEDE, BIJZONDER DEEL: Minne heeft mij alle vrijheid genomen en arm gemaakt (V). Vrienden, eer en rust, heb ik om Haar verlaten (VII). Zoo blijft Zij mij alleen nog over (VII). Wat de wreede vreemden mij ook afkeuren en doen lijden, zij kunnen de Liefde niet begrijpen die mijn hart heeft vervuld (VIII). SLOT: Wie zich geheel aan Minne overlevert zal Haar eens zelf kennen (IX). | |
Algemeene beschouwingen.In dit overzichtelijk en klassiek gebouwde lied overheerscht het vertrouwen nog eens het leed te boven te komen, dat van de Minne zelf of van de wreede vremde komt. In de inleiding wordt dit vast vertrouwen reeds uitgesproken. In een drietal strophen van algemeenen aard wordt uitdrukking gegeven aan de overtuiging van de noodzakelijkheid van het lijden in de Minne: ‘in ware Minne smaakt men menigen dood. Hij dien de Minne met Haar zelf eens heeft aangeraakt moet hier in ongheduer en onghenade leven’; waarbij zich dan de persoonlijke ervaring lucht geeft. En, uit de eigen ervaring eveneens, komt de vraag: ‘wat raad voor hem dien Liefde zoo zwaar met hare lasten heeft verdrukt, hoewel Zij hem eens zoo hooge beloften voorhield en dan heeft neergeworpen, zoodat hij meent er nooit meer boven op te komen, tenzij wellicht onverwachts, door orewoede misschien? Er is daar geen andere raad toe’, luidt dan het antwoord, ‘dan zich geheel aan de Liefde over te laten; wie eenige pine, moeite en leed, van Minne weigert, hij zal klaarblijkelijk lang zonder de Liefde blijven’. Na deze vaststelling van het pijnlijke moeten, komt de persoonlijke ontboezeming. ‘Van minne ben ik onder. Wat wonder? Zij is sterk, ik ben zwak; Zij berooft mij steeds ondanks mii zelve van al mijn vrijheid; Zij doet met mij wat Zij wil; Zij heeft mij alles genomen; alles is verloren in Liefde’. Daarbij komt dan nog het leed van buiten: ‘vrienden en vreemden heb ik laten varen; eer en rust opgegeven, om vrij te leven en de rijkheid en kennis van Minne te ontvangen. Niemand neme het mij kwalijk: maar ik moet op Minne leven, ik heb niets anders. Ik ben nu van allen verlaten. Mag ik de Minne niet winnen, wat zou ik dan zijn? Ik ben nu klein, dan ware ik niets; ik ben ellendig, indien Zij er niet in voorziet. Ik zie geen uitkomst: Zij moet mij geven waarop ik vrij kan leven’. | |
[pagina 152]
| |
Dit deel wordt besloten door een strophe, die als een protest van trouw schijnt bedoeld te zijn: ‘de valsche raad der vreemden doet mij overmate leed. Zij willen mij laken, veroordeelen. Zij kunnen de Liefde niet begrijpen die mijn hart vervuld heeft’. Het slot geeft dan het algemeene besluit: ‘Wie Minne wil verkrijgen, geve zich aan Haar, in Hare macht, om van Haar te ontvangen pine of schande, lief of leed, om zich zonder ophouden in te spannen voor wat zijn hart verkoos. Eens zeker wordt hem het diepste wezen der Liefde kond’. | |
Bijzondere opmerkingen.Lentelied, met het heldere gezang der vogelen en de ontbloeiende bloemen, voorboden van bevrijding. Het voornaamste onderwerp is de noodzakelijkheid van het lijden in de Liefde, zoo sterk uitgedrukt als meneghe doet smaken. Mystieke beelden zijn: De minnelasten (23) Minneboeien (35, 88, 34; voorts ghevaen en bevaen worden in Minne). Minnehonger (60, 70). Minnestaghen (26) en de vroege beloften (III). De vrijheid in Minne (56, waartoe Zij van eigen vrijheid berooft 45). Het lied vertoont overeenkomst met het eerste; waar ook vrienden en vreemden haar van de Liefde wilden afbrengen. Ook dit moet verklaard worden in dien zin, dat de bijzondere Liefde-beoefening, levenswijze, opgave wellicht van allen stand (allen rijkdom, eer en rust) door velen niet werd goedgekeurd, ja gelaakt. In dien zin moet het doemen (77) opgevat; niet van een officieele veroordeeling. Vgl. ook met lied 22; vgl. verder 18. | |
Vorm.STROPHENBOUW:
a3 a3 b3 c3 c3 b3 d4 d4 e3 e5
Drieledig? Maar de ‘kop’ is asymmetrisch. Zoo theoretisch. Sommige verzen laten zich weer moeilijk volgens het schema scandeeren. Ik scandeer: 26 Altoés móet síjn 44-45 zie bijz. o.m. 54 Ere ende rásten hébbic beghéven 64 'Oht íc in Mińnen 65 Niét en mách wínnen 66 Wat sóudic dán síjn? 69 Ic en hébbe raét si moet mí 83 Hine gheve hem sélven der Minńen altoés. 85 sóndér fínen: 44/45 en 84/85 zouden slechts twee heffingen kunnen hebben: een rhythme als in 11. 15 of 16 heeft misschien verwarring gesticht. Het lied doet hier en daar wat onbeholpen aan: is het één der vroegste? De concatenatie is soms bijzonder opvallend: tusschen I en II; tusschen II en III 18 met haren rade, 21 gheraden; tusschen III en IV als vraag en antwoord. Tusschen IV en V: schijnt sonder v. 40, | |
[pagina 153]
| |
het rijm onder 41 te hebben aangebracht. Tusschen V en VI al verloren uitgebreid door: afghestaen, begheven; tusschen VI en VII door begheven 54 en 61; op minne teren 60 bi leven 70.
RIJMEN. Onzuiver zijn: 37/38 hevet / ontseghet 77/78 doemen / comen 81/82 vercrighen / ontbliven. De stoplap: dats openbaer in scijn komt tweemaal voor 39, 63. Verder keeren dezelfde of gelijke rijmen nog al eens terug. 7/8 weder / neder 26/27 neder / weder 9/10 vergaen / bevaen vgl. 33/36 53/56 79/80; het rijm ade 17/18 21/22 74/75; het rijm ijn 13/16 39/40 63/66; het rijm ande 34/35 87/88.
TAAL. - vv. 17-18 men zou ook komma kunnen plaatsen na onghenade, en komma punt na rade; toch dunkt mij de punctuatie als in den tekst beter. 44-45. Hier schijnt wel iets te haperen: si doet mi onvri of zich zelf is reeds vreemd. Een bepaling als sijn: si doet mi sijn mijns selfs onvri schijnt vereischt: zij doet mij mijns zelfs onvrij zijn, zij berooft mij van mijn eigen zelfbeschikking, zij werpt mij immers in Hare boeien. A heeft sijns, wat geen zin geeft, doch waarin sijn mijns zou kunnen schuilen. Echter: Si doet mi sijn m.s. onvri past niet in het strophenschema. Alleen: Si doet mi dat ic si. Is de uitdrukking si doet mi onvri te vergelijken met soortgelijke, als si doet mi doot?, te ghemake doen? zoodat doet hier beteekent: maakt, Zij maakt mij mijns zelfs onvrij; voor 2e nv. vgl. 24, 86. 24
I
Die voghele singhen clare,Ga naar margenoot*
Ende die bloemen openbare
Melden ons den tijt.Ga naar voetnoot3
Die tiersten altemale
5[regelnummer]
Sweghen ende waren vale,Ga naar margenoot*
Hebben nu groet delijt,
Dat si den tijt nu hebben weder,
Daer si so langhe na laghen neder.Ga naar voetnoot8
Also moet hen allen vergaenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die in node van minnen sijn bevaen.
| |
[pagina 154]
| |
II
In gherechter minnen noetGa naar voetnoot12
Ghesmaect men meneghe doet;
Dats dat gheloeve mijn:
Dien si gherijnt in hare natuere
15[regelnummer]
Dat hi in ongheduereGa naar margenoot*
Altoes moet sijnGa naar margenoot*
Ende in groter onghenade.Ga naar voetnoot14-17
Mine hulpe minne met haren rade,Ga naar voetnoot18
Der gheenre ben ic een
20[regelnummer]
Die vander minnen pine hevet in leen.
III
Wat mach men hem gheraden
Dien minne dus hevet verladen
Met haerre swaerre waghen,
Dien si leide int beghin
25[regelnummer]
Ende toende groet ghewin
Op hare hoghe staghen,
Ende nu so hevet gheworpen neder
Dat hi en waent vercomen weder,
Hen si al onversien,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Bi orewoede van minnen, maecht ghescien.Ga naar voetnoot30
IV
Dat es die naeste raet
Die hier beneven gaet:Ga naar voetnoot32
| |
[pagina 155]
| |
Dien minne dus hevet ghevaen
Ende ghebonden met haren bande,
35[regelnummer]
Dat hi hem gheve in hare handeGa naar voetnoot35
Ende altoes si onderdaenGa naar voetnoot36
Alden bedwanghe dat minne hevet.
Die eneghe pine van minnen ontseghet,
Dats openbaer in scijn,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Dat hi langhe der minnen sal sonder sijn.
V
Van minnen benic onder:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot41
Dat en heeft mi gheen wonder,
Want si es starc ende ic ben cranc.
Si doet miGa naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
mijns selfs onvri
Altoes an minen danc.Ga naar margenoot*
Si doet met mi dat si ghebiet;
Mijns selves en es mi bleven niet;Ga naar voetnoot48
Dies ic rike was te voren,
50[regelnummer]
Dies benic arm: in minnen eest al verloren.
VI
Beide vremde ende vriende
Dien ic te voren diende
Bennic af ghestaen;Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot53
Ere ende raste hebbic begheven,
55[regelnummer]
Omdat ic wille leven
Vri ende in minnen ontfaen
| |
[pagina 156]
| |
Hoghe rijcheit ende conde.
Dies mi veran heves sonde.Ga naar voetnoot58
Ic en machs niet ontberen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Ic en hebbe el niet: ic moet op minne teren.
VII
Ende ic ben nu begheven
Van alle dien die leven:
Dats openbare in scijn;
Ocht ic in minnenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Niet en mach winnen,
Wat soudic dan sijn?Ga naar voetnoot66
Ic ben nu clene; in ware dan niet.
Ic ben alendich, sine versiet.Ga naar voetnoot68
Ic en hebbe raet, si moet miGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Gheven daer ic bi mach leven vri.Ga naar margenoot*
VIII
Mi doen die vremde wrede
So onghemate[n] ledeGa naar voetnoot72
In dit alende swaer
Met haren valschen rade:Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Sine hebben mijns ghene ghenade;
Si doen mi meneghen vaer.
Want si mi met hare blintheyt doemen.Ga naar voetnoot77
Sine connen daer toe niet comen
Dat si die minne verstaen,
80[regelnummer]
Die mijn herte met luste hevet ghevaen.
| |
[pagina 157]
| |
IX
Die minne wilt vercrighen
Hine late hem niet ontbliven,Ga naar voetnoot82
Hine gheve hem selven der minnen altoes
Ende hi sal pinen
85[regelnummer]
Sonder finen
Om dat sijn herte coes,Ga naar margenoot*
Ende gheven hem selven, in pine, in scande,
In leet, in lief, in minnen bande:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot87-88
So sal hem werden cont
90[regelnummer]
Dat fiere wesen inder minnen gront.Ga naar voetnoot90
|
|