Strofische gedichten
(1942)– Hadewijch– Auteursrecht onbekendInhoud.INLEIDING: Wie om de M. lijdt, mag wel blijde leven: Zij zal voor alle wee schadeloos stellen (I). EERSTE DEEL: Gelukkig wie zich steeds in de M. vernieuwt! (II). Wee den ouden, die voor M. versaagt! (III). TWEEDE DEEL, als tegenzang: Waar is nu 't beloofde goed? De vernieuwde Minnedienst heeft slechts mijn wonden vernieuwd (IV). Maar de nuwe oude zullen hunne kracht in M. zien aangroeien (V). DERDE DEEL, als een epodos: Het lijden om M. is slechts schijn: dat is juist het groote goed (VI). Te zingen van vernieuwing is wel oorzaak van vernieuwd lijden, maar ook onderpand der eindelijke vergelding (VII). SLOT: daarom zal men geen vernieuwing in aardsche blijdschap zoeken. | |
Algemeene beschouwingen.De eenheid van het lied ligt in vv. 73-76: te zingen van vernieuwing in de M., van nieuwen Minnedienst, brengt wel nieuw lijden, maar is toch onderpand van eindelijke vergelding. Vandaar de wisselende stemming. Misschien is het lied in gelijke omstandigheden ontstaan als het voorgaande. ‘Een nieuw jaar begint; dan verwacht men ook nieuw weder, nieuwe bloemen en nieuwe vreugde. Zoo ook, wie, als in den winter, in angst om Minne heeft geleefd, mag zich wel verheugen: Minne zal hem niet ontsnappen; Zij zal hem voor alle lijden | |
[pagina 41]
| |
schadeloos stellen’. Zoo het algemeene thema. ‘Hij ware een. waarlijk nieuwe in Minne, die haar bleef dienen met zijn eersten ijver; wel vielen zijn vrienden hem toen af’ - alsof de dichteres zulken op het oog had, die zich laten ontmoedigen door het verlies van vrienden; ‘dat moest hem weinig bedroeven: Minne geeft de vernieuwing, met de hooge nieuwe gezindheid, waarin, als in de lente, blijdschap ligt en bloei, de vernieuwing. Minne zet steeds tot nieuwen, kloeken Minnedienst aan; en brengt alle nuwe goet: als de lente; terwijl de ouden, die versagen, kwijnen, slechts langzaam, in cleinen spoede, met weinig baat, vooruitkomen: verjonging, forsche bloei en de vreugde der lente is hun ontzegd’. Maar die vernieuwde Minnedienst zet tot nieuwen ijver en tot nieuw lijden aan; dit gevoel overweldigt nu de dichteres: ‘waar is dit nieuwe goet der M.? Ik kwijn geheel weg in orewoet; Minne werpt mij opnieuw in een afgrond van wee. Ik zal geen genezing meer vinden, tot ik Haar geheel bezit’. Doch de edelmoedige stemming komt weer boven. Zij is zelf geen nieuweling meer; zij wil niet tot die ouden behooren, maar tot de nuwe ouden. ‘Zij wil als een nieuweling zich geheel wegschenken, zich niets onzien, leven in hoghen moede, zich hechten aan de Minne, voortdurend het oog op haar gericht houden; zich als een nieuweling voortdurend oefenen; maar als een oude, steunend op Minne, zich door Haar in alles laten geleiden, opgewekt, ijverig steeds, in steeds nieuwe ongheduricheit, nieuwen ijver, van streven en verlangen’. De volgende strophen brengen de beleering: ‘die beroering der Minne is feitelijk wat de ware, in jeugdigen Minnedienst staande, minnaars meest verlangen; daardoor komt, als in de lente, bloei en blijdschap, het nuwe der Minnen, aan den dag. Daarom is het ten slotte zoet over nuwe, vernieuwing, te zingen: het doet wel opnieuw lijden, maar het waarborgt ons dat Minne alles zal vergelden: Zij zal ons doen stijgen tot Haar hoogste geheimenis, de eindelijke genieting der steeds nieuwe Minne, met al haar bloei en zaligheid. o Kon dit maar wat meer geschieden!’ als een harts-kreet. ‘Geen vernieuwing dus in aardsche vreugde en blijdschap!’ | |
Bijzondere beschouwingen.Vernieuwing is als het leitmotiv van het lied. Het woord nuwe komt voor in elk der vier eerste en der vier laatste verzen van iedere strophe, met enkele uitzonderingen (10, 11, 39, 47, 58, 59, 72), en in ieder vers van het refrein. Hier kan men het best de wisselende beteekenissen van het woord nagaan. De grondgedachte is ontleend aan de vernieuwing van het jaar: jeugdig, jong, met frissche, forsche kracht, hevig dan, steeds opnieuw opkomend, zich vernieuwend, of vernieuwing | |
[pagina 42]
| |
brengend, met nieuwen bloei en nieuwe vreugde. Gelijk de natuur zich vernieuwt = met nieuwe kracht uitschiet en vernieuwing = schoonheid, blijdschap, bloei brengt. Zoo is de nuwe Minne = die het gemoed vernieuwt, tot forsche daden aanspoort, tot ijver; maar dan ook doet bloeien, met macht, schoonheid en zaligheid vervult. Noch nuwe noch out moeten opgevat worden als jong of oud van jaren: maar als ijverig of als vreesachtig in den minnedienst: de nuwe oude paren de wijsheid van de ervaring aan den ijver der jeugd. Voor het eerst treffen we hier orewoet aan = niet zaligheid, maar toestand van hevig, onrustig, verlangen en streven. Daarnaar verlangt de ziel, niet om die ongheduricheit zelf, maar omdat dit haar voert tot de openbaring der M. zelf. Mystieke beeldspraak is hier: de afgrond der smart; gezondheid en wonden der M.; de school der M.; het gherinen der M., v. 24 heeft geen enge mystieke beteekenis. | |
Vorm.STROPHENBOUW:
a3 b3 c3 d3 a3 b3 c3 d3 e3 e3 e3 a3 tornada: f3 f3 f3 a3
Zelfde schema als het voorgaande. Ook over gelijk onderwerp; wellicht tot hetzelfde doel. Ik lees: 4. Ende núwe blíscap menichfoút. 29 o Wij! hoe mách die oúde gheduéren, (o Wij! staande zoo goed als buiten het vers). 36 In nuwer mínner mínne natuére. 56. Dies wást in mínnen hare ghewoút. 60. Met nuwen moéde in núwen woéde. 79. Die Mínne salre óns met doen hóghen. Onzuivere rijmen: 24 daghe 30 versaghet; 87 rijmt mestrouwen met -uwen. Conjonctief-vormen voor indicatief 17; 24; 43. De thematische herhaling met nuwe ontaardt toch eigenlijk nooit tot louter woordspel. Het woord heeft altijd een zin, maar laat verbeelding en gevoel vrij spel door zijn wisselende beteekenis.
TAAL. - vv. 9-10: wel ghemate: ik begrijp: handelbaar, de maat, haar fatsoen, kennend, vriendelijk; inden ghelate ik begrijp: in haar doen en laten, in haar handelwijze. vv. 16-18. Tegen mijn interpunctie brengt Jf. Van der Zeyde (Tijdschr. Nederl. T. en L., a.c. blz. 16) in: ‘de bedoeling is niet dat men de Minne dienen moet, zodra ze zich aan ons voordoet, maar dat de nieuweling in de Minne zich door zijn veranderde houding de vijandschap van zijn vroegere vrienden op den hals haalt’. Zij plaatst dan punt na soude, en komma na verscene. Maar deze verzen zeggen noch het een noch het ander. Ze zeggen niet dat men de Minne moet dienen zoodra zij zich voordoet; maar: men moet de Minne dienen met steeds nieuwen ijver, zooals een nieuweling dit zou moeten doen, met zijn eersten ijver, als Minne zich hem zou voordoen; | |
[pagina 43]
| |
een gewone gedachte: men moet de Minne dienen met den ijver van een novice. De verzen zeggen ook niet, dat de nieuweling om zijn veranderde houding zich de vijandschap van zijn vrienden op den hals haalt; maar dat, indien hij zich met dien ijver op de Minne toelegt, hij weinig vrienden zou hebben; zijn vrienden zouden hem afvallen. vv. 69-72. Ik begrijp: zoo komt de nieuwe klaarheid, met alle nieuwe waarheid, d.i. zoo openbaart zich in volle waarheid de Liefde in de daad van het leven, en die klaarheid, dit Minneleven, bevestigt wat tot dan toe verborgen was gebleven, heel de geheime leer, die Minne mij had toevertrouwd; brenghet = brenghet het, nl. dat clare; dat = dat het. Dat clare is: al de uitwerkselen der Minne, als zich in het leven vertoonend; dit brengt de vernieuwing aan den dag, welke die klaarheid als vooruitgezien en nagestreefd haar in het geheim had voorgehouden. Bevelen, vgl. 2, 72 en 14, 45 waar dit juist van een les gezegd wordt; bevelen wordt steeds gebruikt in verband met de geheimzinnige leer der Minne. 7
I
Bi den nuwen jareGa naar margenoot*
Hoept men der nuwer tideGa naar voetnoot2
Die nuwe bloemen, sal brenghen
Ende nuwe bliscap menichfout.
5[regelnummer]
Die doghet om minne vareGa naar voetnoot5
Hi mach wel leven blide:
Sine sal hem niet ontlinghen;Ga naar voetnoot7
Want minnen rike ghewout
Es nuwe ende wel ghemate,
10[regelnummer]
Ende suete inden ghelate,
Ende suetet met orsateGa naar voetnoot11
Alle nuwe sware.Ga naar margenoot*
II
Ay, hoe nuwe waer mi diegheneGa naar voetnoot13
Die nuwer minnen diendeGa naar voetnoot14
| |
[pagina 44]
| |
15[regelnummer]
Met nuwer rechter trouwen,Ga naar margenoot*
Also nuwe te rechte al soudeGa naar voetnoot16
Teerst dat hem minne verscene:
So haddi luttel vriende;
Dat dorste hem luttel rouwen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Hadde hi der minnen houde;
Want si ghevet dat nuwe goet
Dat moect den nuwen moet,Ga naar voetnoot21-22
Die in al nuwen doetGa naar voetnoot23
Daer minne nuwe in gherene.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ay, die minne es nuwe alle uren
Ende si vernuwet alle daghe;
Si maect die nuwe nieborenGa naar voetnoot27
Altoes in nuwen goede.
O wij! hoe mach die oude ghedueren,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die hem vore minne versaghet!
Hi leeft wel out in t[h]oren,Ga naar voetnoot31
Altoes in cleinen spoede;
Want hi es van den nuwen ontweghet,
Ende hem es dat nuwe ontseghet,
35[regelnummer]
Dat in nuwe minne gheleghet,
In nuwer minner minne<n> natuere.Ga naar voetnoot36
| |
[pagina 45]
| |
IV
Ay, waer es nu nuwe minne,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot37
Met haren nuwen goede?
Want mi doet mine ellende
40[regelnummer]
Te menich nuwe wee;Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot40
Mi smelten mine sinneGa naar voetnoot41
In minnen oerwoede;Ga naar voetnoot42
Die afgront daer si mi in sendeGa naar voetnoot43
Die es dieper dan die zee;
45[regelnummer]
Want hare nuwe diepe afgronde
Die vernuwet mi die wonde:
Ic en soeke meer ghesonde,Ga naar voetnoot47
Eer icse mi nuwe al kinne.Ga naar voetnoot48
V
Maer die nuwe oude vroede,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Die nuwe hen minnen gheven,Ga naar voetnoot50
Ende nuwe hen dan niet en sparen,
Die hetic nuwe ende out;
Si leven in hoghen moede;
Want si hen ane minne cleven,
55[regelnummer]
Ende met niede altoes anestaren;Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot55
Dies wast in minnen hare ghewout;
Want si moeten alse nuwe hen wenen,Ga naar voetnoot57
Ende alse oude op minnen lenen,Ga naar voetnoot58
Daerse lief wilt leyden henen
60[regelnummer]
Met nuwen moede in nuwen woede.Ga naar voetnoot60
| |
[pagina 46]
| |
VI
Die nuwer minnen scolen
Met nuwer minnen volghen,
Na nuwer minnen rade,
In nuwer trouwen ere,
65[regelnummer]
Si scinen dicke in dolen;Ga naar voetnoot65
Nochdan sijn si diepst verswolghenGa naar voetnoot66
In minnen onghenade,Ga naar margenoot*
Daer si na swelten sere;
Ende so comt dat nuwe clare
70[regelnummer]
Met allen nuwen ware,
Ende brenghet nuwe openbareGa naar voetnoot71
Dat mi hadde stille bevoelen.
VII
Ay, hoe suete es nuwe melden!Ga naar voetnoot73
Al ghevet nuwen kere
75[regelnummer]
Ende menich nuwe doghen,
Het es nuwe toeverlaet;Ga naar voetnoot74-76
Want minne saelt ons wel gheldenGa naar margenoot*
Met groter nuwer ere;
Die minne salre ons met doen hoghen
80[regelnummer]
In minnen hoechste raet,Ga naar voetnoot80
Daer dat nuwe gheheel sal zijn
In nuwen ghebrukene fijn,
Alse: ‘nuwe minne es al mijn’.
Ay, dit nuwe ghesciet te selden!
| |
[pagina 47]
| |
Ga naar margenoot*Alle die dit nuwe sc[o]uwen,
Ende hen met vremden nuwen vernuwen,Ga naar voetnoot86
Hen selen die nuwe mestruwen,
<Ende met allen nuwen scelden.>Ga naar voetnoot88
|
|