In Russische gevangenissen
(1913)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |
V. Worden de politieken mishandeld?MEN verbaast zich over het feit, dat de publieke opinie in Frankrijk en Engeland geenen voldoenden druk uitoefent op de Regeeringen dier landen, ten einde alle betrekkingen af te breken met een gouvernement, dat zich niet kan staande houden zonder duizenden, duizenden politieke tegenstanders te straffen op een wijze, die gelijk staat met een zwaren, martelenden dood. Er kan niet gezegd worden, dat men den toestand niet kent: Kropotkines: ‘Terreur en Russie’ geeft een duidelijk beeld en zijn boek is in tienduizenden exemplaren verkocht. Men kan van het Russisch gouvernement niet verlangen, dat het bommenwerpers en barricadenbouwers ongestraft laat, maar men kan vragen, dat het gouvernement zich rekenschap geeft waarom bommen en barricaden juist in Rusland noodig zijn. Bovendien: onder de politieken vindt men slechts een klein gedeelte terroristen. De meesten zijn volkomen vreedzame propagandisten voor eene volkomen vreedzame staatsontwikkeling. Werden de politieken in Rusland behandeld gelijk in Frankrijk of in Engeland, dan nog zou men het Russische gouvernement de duizenden arrestaties niet | |
[pagina 97]
| |
schreiend verwijten. Maar de politieken worden gestraft met de wreede katorga, die altijd gevolgd wordt door verbanning naar de barre streken van Siberië. En bovendien: de politieken worden stelselmatig getart, getergd tot zij zenuwziek worden en zich niet meer kunnen beheerschen. Dan worden zij op de wreedste manier mishandeld. En nu neem ik het begrip: ‘mishandeling’ zeer eng, zoodat de carcerstraf en de geeseling, beiden als straf worden beschouwd. Het moordend mishandelen van machtelooze tegenstanders wordt ook door de Russen als onwaardig beschouwd. Het pleit voor de Russische Regeering, dat zij het Démenti heeft uitgegeven en zich tegen de beschuldiging van stelselmatige mishandeling verdedigt. (Démenti 16). Ik ben volstrekt niet in Rusland gekomen als een groot vriend van de politieke gevangenen, maar als een volkomen objectief rechtsgeleerde. Dat ik weg ben gegaan als iets beters dan een volkomen objectief rechtsgeleerde, dank ik aan de Russische gevangenis-administratie. George Kennan kwam in Siberië als verdediger van de gevangenis-administratie. Maar wat hij zelf zag, deed hem tot volkomen veranderde meening komen. Waarlijk: welk belang kan ik hebben bij leugens of bij overdrijving? Ik wil niet zeggen, dat men mij heeft willen omkoopen, dat gebeurt in Rusland niet. Maar wel dit: een van de regeeringsambtenaren zei, dat de gevangenis-administratie zeker gaarne mijn artikelen zou willen uitgeven als officieel démenti, mits volkomen daarvoor geschikt en mij natuurlijk niet minder zou honoreeren dan een uitgever. Er werd geen bedrag genoemd, maar er werd wel gezegd, dat in een dergelijk geval een som van eenige duizenden roebels door de regeering niet te hoog wordt geacht. Ik kon dit aanbod bezwaarlijk overwegen. Later werd mij verzocht mijne artikelen te vervalschen ten gunste | |
[pagina 98]
| |
van de gevangenis-administratie. Wederkeerig zou men dan alles doen wat maar eenigszins mogelijk was om het lot te verlichten van enkele gevangenen, die mijne meeste genegenheid hebben. Dit aanbod heb ik overwogen van den avond tot den morgen, dat is zeer lang. Des ochtends wees ik het af, mede omdat ik meende, dat de bedoelde politieke gevangenen zeker niet eene verbetering in hun lot zouden wenschen op die wijs. Ik ben bereid den naam van dien ambtenaar mede te deelen aan den heer Von Boetticher of nog beter aan den heer De Khrouleff. Dit laatste om een reden, die ik ook niet zeggen kan. Deze ambtenaar is een politiespion. Verscheidene Russen, regeeringsambtenaren waarschuwden mij voor hem. Een hunner zei: ‘Probeer los te komen van dien man, hij heeft reeds menigeen ongelukkig gemaakt.’ Maar hij was mij door de Regeering toegevoegd. Hij bood mij aan in het geheim brieven van en voor mij de gevangenis in en uit te brengen. Ik antwoordde, dat ik zijne carrière niet bedreigen mocht. Hij bood mij aan, mij 's avonds te brengen bij de familie van een van de gevangenen. Ik antwoordde, dat ik heel moe was. Waarlijk: ik heb schrijvend gelijk ik moet doen, geen enkel belang. De Russische Regeering zal toch moeten begrijpen, dat zij te harer verdediging met iets anders komen moet dan de voortdurende bewering, dat hare beschuldigers opzettelijk tegen beter weten in liegen. (Démenti blz. 3 geheel, blz. 7; 15; 16; 26; Notice blz. 5). Waarom zou George Kennan liegen? Waarom zou ik liegen? Kautzky en Kropotkine zijn politieke tegenstanders van de Russische Regeering; zijn zij daarom bewuste leugenaars? De Regeering beroept zich op eene publicatie van den vroegeren afgevaardigde Obninsky, een Kadet, die drie maanden gevangen is geweest voor de onderteekening van de verklaring van Wyborg. Katorgastraf? | |
[pagina 99]
| |
Neen: gevangenis of forteresse. En wat zegt de heer Obninsky dan nog? Dat zijn cel goed was. (Démenti 11). Zeg ik anders dan dat er in de groote steden goede gevangenissen zijn. Maar het leven in een goede gevangenis kan gemakkelijk tot een hel worden gemaakt. De heer Obninsky was in een cel alleen. Ik heb verschillende politieken naar den heer Obninsky gevraagd: hij werd mij een betrouwbaar man genoemd. Verder beroept de Regeering zich op het oordeel van den heer Lutz, een Octobrist in de Doema. Maar de heer Lutz is zelf nooit in eene gevangenis geweest en hij zegt eigenlijk niets, en zeker absoluut niets over mishandelingen van politieke gevangenen. Tegenover deze twee vage verklaringen staan de scherpe beschuldigingen, gestaafd door de stenographische verslagen van de Doema in: ‘La terreur en Russie’ hoofdstuk V: ‘ Témoignages portés devant la première et la deuxième Douma sur les conseils de guerre, les exécutions et l'encombrement des prisons.’Ga naar voetnoot1 De Russische Regeering verwijt haren beschuldigers, dat deze niet de namen van hunne zegslieden noemen en noemt dit: ‘afdoend bewijs van de valschheid dier beschuldigingen.’ (Démenti 19). Maar wie zou niet uiterst voorzichtig zijn met het noemen van namen, wetend dat hij de gevangene overlaat aan den haat en de wraak van de Russische Regeering. Men leze den brief door eenen politieken gevangene uit de gevangenis aan mij geschreven, en beslisse dan of voorzichtigheid geen plicht is. Ik ben overigens bereid altijd naar Rusland te reizen en mijnen berichtgevers opheffing van den plicht tot geheimhouding te vragen. Trouwens: waarom noemt de Russische Regeering niet den naam van den politieken gevangene uit wiens brieven zij citeert, dat 90% van de politieken gewone dieven, roovers en zakkenrollers zijn? (Démenti 26). Op grond van eigen ervaringen en op grond van | |
[pagina 100]
| |
volkomen betrouwbare inlichtingen durf ik te verklaren en te bezweren, dat de politieke gevangenen worden getart, getergd, gekweld, gekwetst in hun gevoel van mensch te zijn, mishandeld en geslagen tot den dood toe. Mishandeld zijn in Orel en Sarátof: Alexis Pavlov, een student uit het Gotzer-proces, Iwan Korotkoff, een jonge, intelligente landbouwer, een Fransche anarchist Desjardins, Djougeli, wiens broer, meen ik, lid van de tweede Doema was. Doodgeslagen zijn: Kikenadzé, Kojine en Samuel Bielin in het laatst van het vorige jaar en in het begin van dit jaar. Dit zijn namen, die mij door meerdere gevangenen zijn opgegeven. Er valt niet aan te twijfelen. In Moscou en Riga heb ik vele gevangenen gesproken, die zelf geslagen, getrapt en gegeeseld zijn. Maar wie kan verlangen, dat ik hunne namen noem. Zij werden doodgeslagen. In Sarátof worden de gevangenen, vooral de Groeziërs, met de vuist vooraan tegen het strottenhoofd gestompt, tot zij stikken van benauwdheid en bloed. Het aantal zelfmoorden in de gevangenis is zeer groot. Kropotkine in ‘La terreur en Russie’ geeft zeventig namen uit 1906 en 1908. De Regeering loochent. (Démenti 22). Maar ik weet dit: in Sarátof hebben zich in één jaar twee en twintig gevangenen om het leven gebracht, vooral in de gouvernementsgevangenis. De commandant van die gevangenis werd overgeplaatst naar de centrale gevangenis om daar orde te herstellen en te handhaven. Liever dan onder het régime van dien man te leven hebben zeven gevangenen zich om het leven gebracht. De Russische Regeering vermeldt sierlijk spottend de beschuldiging, dat de gevangenisambtenaren de gevangenen in brand zouden hebben gestoken, overgoten met petroleum. Kautzky en Kropotkine zouden die beschuldiging hebben verspreid. Ik weet dat niet en houd deze beschuldiging niet voor waar. | |
[pagina 101]
| |
Maar wel waar is dit: dat vele gevangenen zich zelf om het leven hebben gebracht door zich te overgieten met petroleum uit de lampen en in brand te steken. In ééne gevangenis onlangs zeven. Sommige stierven niet dadelijk. Ik weet dit van een Regeeringsambtenaar, wiens naam ik, wanneer het beslist verlangd werd, onder de noodige waarborgen wil mededeelen aan den heer Von Boetticher. Onder de mishandelingen reken ik niet de verwondingen, toegebracht bij het beletten van ontsnappingen. Als ik een politiek gevangene was, zou ik probeeren te ontkomen, maar geen politiek gevangene zal ontkennen dat de bewaarders het recht hebben, desnoods met geweld ontsnappingen en ontvluchtingen te keeren. Maar politieke gevangenen zijn dikwijls nog dagen lang stelselmatig mishandeld als wraak over ontvluchtingen of poging daartoe. Den laatsten tijd komen ontvluchtingen weinig voor. In Riga waren zes niet-politieken uitgebroken. De laatste dagen bevatten de dagbladen voortdurend tijdingen over mishandelingen en zelfmoorden in de gevangenissen van Nertchinsk in Oost-Siberië. Eenige jaren geleden werden die gevangenissen bezocht door den heer De Khrouleff. Hij vond er natuurlijk alles: blagopoluchno, dat wil zeggen: in orde. Behalve nitchewó heb ik blagopoluchno wel 't meest in Russische gevangenissen gehoord. Alleen de bibliotheken waren niet blagopoluchno. Vandaar dat dadelijk vier collecties van vijfhonderd boeken ieder werden gevormd en naar Nertchinsk gezonden. De rest is duidelijk: de boeken zijn uitgelezen en nu zijn de gevangenen weer bezig met hun gewone amusementen: zelfmoord en hongerstaking. In Pskov en Riga is korten tijd geleden een hongerstaking geweest. Daar wordt nu veel gelezen. Kautsky en Kropotkine zijn daar niet onschuldig aan. | |
[pagina 102]
| |
Het Démenti verdedigt de administratie vooral tegen mishandeling van drie met name genoemde gevangenen, waarvan twee genoemd door Kropotkine: ‘La terreur en Russie’ blz. 31. In Orel, altijd Orel, zijn een gymnasiast Diakoff of Diakonoff en een advocaat Jdanoff half-doodgeslagen. De regeering, daarover in de Doema geïnterpelleerd, wil het loochenen. De inspecteur van de gevangenissen in het gouvernement Orel ondervraagt Diakonoff en krijgt een ontkenning van de mishandelingen op schrift. De heer De Khrouleff zelf ondervraagt Mr. Jdanoff, toen te Alexandroskoïe in Siberië en krijgt dezelfde verklaring. Terloops: waarom is Mr. Jdanoff overgeplaatst? Dat moet men altijd probeeren te weten te komen, zoowel van ambtenaren als van gevangenen, waarom zij overgeplaatst zijn. Maar wat zeggen die verklaringen van Diakonoff en Jdanoff? In het gunstigste geval zijn zij echt. Maar als men Diakonoff, een knaap, en Mr. Jdanoff half doodgeslagen heeft, welke moeite zou het dan kosten met nieuwe bedreigingen hen te dwingen tot de verklaring, dat zij niet mishandeld zijn? Tegenover het Démenti van de Regeering verklaar ik een gevangene te hebben gesproken, die in dien tijd in Orel was en die mij op eer en geweten bezworen heeft, dat Diakonoff en Jdanoff wel mishandeld zijn. Ik heb den naam van eenen gevangene, die zelf de mishandeling van Jdanoff heeft gezien. En als de Russische Regeering de waarheid niet te vreezen heeft, goed, laat ze mij naar Orel laten gaan. En ik vraag: waarom is de heer Jdanoff naar Siberië overgeplaatst? Uit Riga zijn pas twintig gevangenen overgeplaatst: aanleggers van de hongerstaking en mishandelden, die men liever wat verder van hun familie weg heeft en in een nieuwe gevangenis van waaruit niet zoo gemakkelijk brieven kunnen worden weggesmokkeld. Overplaatsingen zijn verdachte | |
[pagina 103]
| |
dingen. Onze kameraden Bielin, Kikenadzé en Kojine zijn doodgeslagen. Misschien gaat de heer De Khrouleff wel naar het kerkhof om eene verklaring, dat zij volkomen gezond zijn. Men vindt vreemder dingen in officieele démentis.
Er is een derde gevangene over wien het Démenti spreekt: de heer Joseph Minor. Na de mishandelingen van den knaap Diakonoff en den heer Jdanoff te hebben ontkend gaat het Démenti voort (blz. 18): ‘Maar er is geen erger doove dan iemand, die niet wil hooren. Zoo komt de “Radical” in zijn nummer van 15 Maart van dit jaar vertellen, dat men een zekeren Minor in de gevangenis van Sarátof gedwongen heeft zich geheel uit te kleeden bij een kou van twintig graden onder nul, onder voorwendsel, dat hij moest worden onderzocht.Ga naar voetnoot1Maar deze onderzoekingen, wanneer zij al in gevangenissen gebeuren, hebben nooit buiten plaats, maar in gesloten en verwarmde lokalen. En Minor, veroordeeld tot acht jaar dwangarbeid, heeft tegen zijnen advocaat, die hem nog onlangs heeft bezocht, niets van dit feit gezegd. Bovendien is zijn gezondheidstoestand volkomen voldoende.’ De Fransche tekst heeft hier: ‘tout à fait satisfaisant’ (Démenti 18).Ga naar voetnoot2 De Russische zal wel blagopoluchno hebben. Overigens is dit een wonderlijk stukje. De opzettelijk minachtende uitdrukking ‘un certain Minor,’Ga naar voetnoot3terwijl van Diakonoff en Jdanoff wordt vermeld, dat zij gymnasiast en advocaat waren, moet wel den indruk vestigen, dat Joseph Minor een ernstig gewoon misdadiger is, die men nu wel niet mag mishandelen, maar die | |
[pagina 104]
| |
toch wel tegen een stootje moet kunnen. De mededeeling, dat de heer Minor veroordeeld is tot acht jaar dwangarbeid moet denzelfden indruk vestigen. Dit is onjuist: de heer Joseph Minor is in Rusland een zeer bekend publicist. Zijn broer is hoogleeraar in de neurologie aan de universiteit van Moscou. Wie zich verbaast, dat een Jood hoogleeraar kan zijn aan eene Russische universiteit moge weten, dat de benoeming van prof. Minor van lange jaren geleden dateert, uit die domme dagen, toen men nog niet had begrepen, dat Joden geen menschen zijn. Dit besef is tegenwoordig zéér levendig. De heer Joseph Minor is de meest-intelligente van alle politieke gevangenen, die ik heb gesproken. Korten tijd vóór zijne gevangenneming was hij in Amsterdam op het socialistencongres geweest. Hij heeft in Holland veel goede bekenden. Het is overbodig hier de lijst mede te deelen van de vrienden en bekenden, zoowel in Rusland als buiten Rusland, dien ik op verzoek van den heer Minor geschreven heb. Men zou er letterkundigen en staatkundigen op vinden van wereldnaam. Uit de brieven, die ik van hen terugkreeg blijkt, hoe zeer zij den heer Minor waardeeren en hoe zeer zij zijn bitter lot betreuren. Hij is sinds vier jaar gevangen. Na afloop van de volgende vier jaar gaat hij naar Siberië, waar zijne vrouw hem niet volgen mag, daar zij als Jodin niet in Siberië wonen mag. Evenmin hebben zijne vrouw en zijne kinderen woonrecht in Moscou, zoodat zij hunnen man en vader nooit mogen bezoeken. De heer Joseph Minor spreekt bijzonder vlot Fransch, Duitsch en Engelsch. Hij verstaat Latijn. Welk een fijne geest hij heeft moge blijken uit het feit, dat hij Jules Renard in het Russisch heeft vertaald. Hij had een voorkeur voor Rémy de Gourmont, en toen wij over De Gourmont, dien ik meermalen in Parijs heb ontmoet, spraken, vergaten wij beiden, dat hij een tuchthuisboef was en ik een bezoeker, die zulk een tuchthuisboef zou wenschen | |
[pagina 105]
| |
te zijn. Wij spraken snel en verheugd, zelfs lachend en de gevangenisambtenaren (ik had toen drie geleiders, niet minder) moeten wel gedacht hebben, dat de heer Minor bijzonder opgewekt was. Hij noemde R. de Gourmont een ‘anarchistisch bourgeois, dat wil zeggen een burgerlijk anarchist.’ ‘Hegel’ riep ik uit. En de heer Minor: ‘Schon dagewesen, schon dagewesen,Ga naar voetnoot1 jaren geleden werd Hegel veel in de gevangenissen gelezen. Maar wij lezen tegenwoordig Bergson; die zult u in meerdere bibliotheken vinden.’ Ik zeide in Engeland en Frankrijk ervaren te hebben, dat Bergson de gewaardeerde philosoof van de syndicalisten is en daarover spraken wij voort. Ik denk, dat de gevangenisambtenaren wel meenden, dat wij over geheel andere dingen spraken. Dit zal wellicht van den heer Minor eenen juisteren indruk geven dan woorden van de Regeering: ‘Een zekere Minor, die tot acht jaar dwangarbeid is veroordeeld.’ Stellig waar, maar voor het uitgeven van manifesten, zooals men ze in ieder ander land gerust uitgeven mag. Is het verhaal van de ‘Radical’ over den heer Minor juist? Ik sta hier voor een van die scherpe toevalligheden, die ongelooflijk zijn. Notice en Démenti kreeg ik den avond van mijn vertrek uit St. Petersburg. Ik begon met het Notice 66 blz. van 40 regels in den nachttrein naar Moscou. Wat ik in Moscou gedaan heb behalve gevangenissen bezoeken en brieven schrijven voor politieke gevangenen, doet er niet toe. Den heer Minor heb ik des Zaterdags en des Zondags bezocht. Het Notice had ik uit. En het Démenti precies gelezen tot aan de nieuwe alinea waar de schrijver over den heer Minor begint. Des Zondagavonds las ik verder. Mijn gevoel bij het ontdekken van die toevalligheid was een angstgevoel; ik heb datzelfde gevoel nog eens gehad, jaren geleden, toen ik twee willekeurige getallen opschreef, een van vier en een van zes cijfers en toen het kleinste getal zonder over- | |
[pagina 106]
| |
schot in het groote deelbaar bleek. Des Maandags, de dag bestemd voor een bezoek aan het Roukavichnikov-asyl, legde ik het geval voor aan mijn geleider, den heer Tichomiroff adjunct-inspecteur van de gevangenissen in het gouvernement van Moscou. Ik zag er zéér tegen op den heer Minor ten derden male te ontmoeten. Wij hadden des Zondags afscheid genomen. Intusschen verklaarde ik mij bereid te gaan, wanneer de heer Tichomiroff het wenschte. De heer Tichomiroff scheen mij niet te vertrouwen of niet geheel gerust te zijn op de verklaringen van den heer Minor. Ik wees hem er op, dat hij de kans voorbij liet gaan een geloofwaardige bevestiging te krijgen van het officieele Démenti, dat ik de zaak aan hem overliet, en zelf zéér tegen een derde bezoek aan den heer Minor opzag. De heer Tichomiroff vroeg mij door den tolk, want hij spreekt en verstaat alleen Russisch, wat ik zonder verder onderzoek van plan was te publiceeren. En ik: dat ik den heer Minor twee maal heb gesproken, dat hij mij over zijn leven in Sarátof heeft gesproken en daarbij niets heeft gezegd over hetgeen de ‘Radical’ zou hebben verteld.’ De heer Tichomiroff verkoos het gewisse voor het ongewisse en ik ging niet. Intusschen: laat ik het geval voor de Regeering zoo gunstig mogelijk stellen en aannemen, dat de ‘Radical’ verkeerd is ingelicht en dat men niet den heer Joseph Minor naakt heeft uitgekleed buiten in een kou van twintig graden vorst. Wat men beslist wel heeft gedaan is waarlijk niet minder erg. Men heeft den heer Minor te Sarátof twaalf maal in één jaar gestraft met een week carcer, voor niets, voor kleinigheden als een poetsvlekje op zijn kopergoed, dat hij trouwens, bijziend zijnde, niet kon zien. Wat carcer is voor iemand als de heer Minor behoef ik niet te zeggen. Verschillende malen is de heer Minor des winters opgesloten geweest in een geheel koude cel met temperaturen van twintig graden vorst, zonder eenige andere kleeding | |
[pagina 107]
| |
dan het gewone wintergoed. Dat is niets minder erg dan het verhaal in de ‘Radical’, waarvan ik trouwens volstrekt niet wil beweren, dat het niet waar is. Want als de Regeering eene verklaring geeft van den knaap Diakonoff en Mr. Jdanoff, dat zij niet mishandeld zijn, waarom geeft zij er geene van den heer Minor? Saràtof is toch niet moeilijker bereikbaar dan Alexandrovskoïe in Siberië, waar de heer De Khrouleff Mr. Jdanoff bezocht. En hoe weet de Regeering, dat de heer Minor iets wel of iets niet aan zijnen advocaat heeft verteld? En waarom greep de heer Tichomiroff niet de gelegenheid aan den heer Minor de beweerde mishandeling te laten logenstraffen? De Russische Regeering zegt, dat de gezondheidstoestand van den heer Minor volkomen voldoende is. ‘Wzjò blagopolouchno:’ alles in orde. Een van die bittere slagwoorden in Rusland. Het Démenti is van 1910. Hoe de gezondheid van den heer Minor toen was, weet ik niet. Nu is hij een man van een en vijftig jaar, gebogen. Zijn lieve stem is dof geworden. Zijne handen beven. Zijn hoofd is geheel kaal. Zijn volle baard is geheel wit op één plekje na boven de rechterbovenlip. De gezichtszenuwen trekken voortdurend onbeheerschbaar. Ik wil geene beschrijving geven van de ontroering van eenen man, dien ik zóó lief heb, maar laat mij zeggen, dat de heer Minor zeer ontroerd was. Hij is niet bedlegerig, maar zijne zenuwen zijn verwoest. Zijn geheugen is gehavend. En wat is zijn werk: het kerven en branden van houtwerk, twaalf uren per dag, voor eenen man van zijne geestelijke behoeften. De heer Minor vertelde mij, dat hij nog vier jaar tuchthuisstraf moet ondergaan. ‘En daarna?’ ‘Ach,’ zeide hij: ‘daarna? Daar denk ik maar niet over. Ik ben 51 jaar, ik geloof niet, dat ik nog vier jaar te leven heb. En als ik naar Siberië ga, mag mijn vrouw niet medegaan. Zij heeft daar geen woonrecht. Joden, die niet veroordeeld zijn, zouden het Heilige Land | |
[pagina 108]
| |
Siberië ontwijden.’ Maar laat mij verhalen hoe ik den heer Minor ontmoette. Des Zaterdags waren wij in de Centrale gevangenis te Moscou. Op de vraag in eene zaal, wie eene vreemde taal sprak, antwoordde een man, een schoenmaker, dat hij Duitsch sprak. Dit is niet dezelfde schoenmaker over wien ik reeds eerder schreef. Deze man was zes en twintig jaar. Sinds zes jaar gevangen. Veroordeeld tot levenslange katorga wegens deelneming aan een straatgevecht. Zag die man er oud uit? Hij had geen leeftijd. Toen hij mij zeide zes en twintig jaar oud te zijn, beging ik de onvergeefbare domheid eene beweging van schrik te maken. Hij zag het en hij zei: ‘Het doet er niet toe, ik weet het zelf; maar wees voorzichtig met anderen.’ Zijne stem was verschrikkelijk dof. Hij had groote bruine oogen; die rusteloos rondkeken. Rondom den man, die sprak, schoolden de andere gevangenen. Ik zei: ‘De tolk verstaat Duitsch als het zeer langzaam gesproken wordt.’ Bijna alle gevangenen hebben doffe, klanklooze stemmen. De stem van dezen man was verschrikkelijk. Ik hoor hem voortdurend, maar ik kan hem niet beschrijven. Hij zei: ‘Het doet er niet toe.... geschopt en geslagen wordt je toch, en hoe meer hoe liever, zooveel te eerder ben ik uit mijn lijden.’ ‘Wordt er nu nog geslagen? Ik dacht, dat het uit was.’ ‘Gegeeseld niet meer. Vroeger iederen dag. Maar getrapt en geslagen meer dan genoeg,’ ‘En het eten?’ ‘Slecht, slecht, bedorven en niet genoeg.... ik ben ziek, overal ben ik ziek...... mijn voeten doen zeer van die kettingen, mijn maag is ziek, mijn hoofd brandt.’ ‘Wilt u naar het ziekenhuis?’ ‘Neen, ik ben daar geweest, maar 't is er nog slechter. Je wordt er nog harder geschopt en geslagen | |
[pagina 109]
| |
dan hier. Nu kan ik tenminste werken.... verdien ik wat geld voor de kantine. Wat moet ik in het hospitaal doen? Waarom moet ik beter worden? Ik ben zes en twintig jaar, heb levenslange katorga.... de eenige, die wat aan mijn leven heeft is de Staat.... ik verdien meer dan ik hun kost. Twaalf uur hard werken op een dag...... en een halve roebel in de week is veel. Ik weet precies wat ik deed.... ik heb geen spijt.... maar hoe eer ik nu dood ben, hoe liever. Ik ben zoo slap geworden, dat ik mij zelf niet eens meer van 't leven berooven kan.... ik zou het anders met mijn schoenmakersmes kunnen doen, en voor de heeren hier was het een tegenvallertje.... ze houden niet van zelfmoorden.’ Ik wilde gaan, maar hij hield de hand vast, die ik hem reikte tot afscheid: ‘Blijf gerust hier; ik wil alles zeggen, hoe slecht 't is, hoe ze ons voortdurend kwellen en mishandelen.’ Het werd zóó pijnlijk. Achter mij stonden de regeeringsambtenaren. De tolk vertaalde. Hij verstond Fransch of Duitsch alleen wanneer het langzaam, met bijzonderen nadruk, woord voor woord gesproken werd. Daar hij aan zijne chefs den indruk wilde geven, dat hij de vreemde talen vlot verstond, vrees ik, dat hij uit enkele opgevangen woorden maar zoowat een gesprek maakte. De gebroken stem van den gevangene hamerde voortdurend: ‘Slecht, slecht.’ Een stem uit een groep luisterende gevangenen zei in het Duitsch: ‘Hij heeft gelijk.... maar dat zullen ze hem laten betalen.’ Wie het zeide durfde ik niet te vragen. Ik zei ‘Maar de bibliotheek is toch goed?’ ‘Wat bibliotheek?’ kreunde de man: ‘denkt u dat ik een hoofd heb om te lezen. Ik kan geen twee regels onthouden; voor mijn part doeken ze de geheele bibliotheek op en trappen en stompen mij niet langer.’ Ik was dof en duizelig. Wie na mij in Russische gevangenissen komt zal óók dof en duizelig zijn. Ik geloof, dat op het oogenblik de toestand niet zóó | |
[pagina 110]
| |
slecht was in Moscou als onze zieke makker zeide. Maar waardoor was hij ziek geworden? En waarom vindt men in andere landen niet duizenden kameraden van twintig tot dertig jaar in zulken onbeschrijflijken toestand. Ik behoef niet te zeggen in welke stemming wij dezen gevangene verlieten. Het fijne gelaat van den heer Tichomiroff was wit van woede geworden. Ik vroeg de belofte, dat de man niet gestraft zou worden. Maar de vraag was een dwaasheid. De heer Tichomiroff beloofde. Zou hij nu nog op eerewoord willen verklaren dat de man waarlijk niet gestraft is? Ik hoop den heer Tichomiroff bij een volgend bezoek aan Russische gevangenissen weder te zien. Tenslotte barstte de woede van den ambtenaar uit: ‘U moet dien man niet gelooven...... u moet dat niet in het buitenland publiceeren. Die man liegt. Hij is een Jood.... die liegen altijd...... hij wil u tegen de Regeering opzetten.’ Zoolang ik in Moscou bleef, kwam de woede tegen dien man telkens boven. Zooveel Russisch versta ik om te begrijpen waarover gesproken wordt. Bovendien waren de woedende gebaren duidelijk. De haat tegen Joodsche gevangenen is zeer groot. De hulpvaardigheid van Joodsche bankiers in het helpen van de Russische regeering is óók zeer groot. De tolk zei: ‘Die man heeft gelogen en overdreven. Maar nu zullen we naar eenen gevangene gaan, die u volkomen gelooven kunt.’ Deze gevangene was Joseph Minor. Hij is ook een Jood. Daarom mogen zijne vrouw en kinderen hem niet bezoeken. Daarom mogen zij hem later evenmin volgen naar Siberië. De logica blijve voor rekening van de Russische ambtenaren. Daar zij meestal de waarheid niet zeggen, spreken zij zich zelve voortdurend tegen. Wij vonden den heer Minor op een groote werkzaal. Er waren honderddertig gevangenen, waarvan dertig politieken. De kleeding van de Russische gevangenen in den zomer is van grijs linnen. Toen de heer Minor uit een groep | |
[pagina 111]
| |
gevangenen naar voren kwam, had ik moeite te begrijpen, dat hij een gevangene was. Ik dacht: een oud kalm heer in zomerkleeding. Maar ik zag anders. De lieve zachte oogen beefden, de handen beefden. Wij stonden. Achter hem de gevangenen, die luisterden. Achter mij de ambtenaren. De heer Minor, ik zei dat reeds, is 51 jaar oud. Hij ziet er veel ouder uit. Hij heeft eene zachte, doffe stem. Na wat ik reeds over dien besten van alle mannen heb medegedeeld, blijft mij vooral nog over te schrijven over hetgeen hij van het gevangenisleven mededeelde. Hij zei: ‘Moscou is tegenwoordig dragelijk, voor zooverre een leven als dit dragelijk kan zijn voor iemand van onze behoeften. Vroeger werd er in Moscou ook veel gegeeseld. De gevangenisgebouwen zijn over het algemeen beter dan men in den vreemde denkt, vooral in de groote steden. In de kleine steden en in Siberië zijn de gebouwen nog altijd slecht, niet beter dan in de dagen van George Kennan. De gevangenissen zijn veel voller dan ooit. Stelselmatig mishandeld worden de gevangenen in Moscou tegenwoordig niet meer. Wel in andere gevangenissen. Vooral in Siberië. In Rusland zelf zijn berucht: Pskow, Wologda, Kieff, Riga, maar dat is nu wat beter. Tiflis, Sebastopol en vooral Sarátof en Orel. Door de voortdurende overplaatsingen weten de gevangenen goed wat in andere gevangenissen gebeurt. Orel en Sarátof zijn boven alle beschrijving schrikkelijk. Daar slaat men de menschen moedwillig tot zij sterven.’ Inderdaad: ik heb in andere gevangenissen talrijke gevangenen uit Orel en Sarátof gesproken: het is daar onmenschelijk. De heer Minor machtigde mij zijnen naam te noemen. Hij zei: ‘De inspecteur heeft mij geroepen om met u te spreken, de waarheid, niet meer, niet minder. En ik zeg de waarheid. Dat is een zaak van mijn geweten. Willen ze mij daarom straffen en mishandelen, dan is dat een zaak van hun geweten.’ | |
[pagina 112]
| |
Het volgend jaar bestaat de dynastie van de Romanofs driehonderd jaar en zal eene groote amnestie worden afgekondigd. Waarom zullen de politieken daarvan uitgesloten zijn, gelijk men mij zeide? Terwijl de heer Minor sprak was het doodstil in de groote zaal. Enkelen, die Fransch of Duitsch verstonden luisterden stipt. Anderen zwegen. Soms een enkel woord van een gevangene, die iets vertaalde of van den tolk. En de woorden Orel en Sarátof verstond een ieder. Dit is wat de heer Minor woordelijk zei: ‘U bent vrij, u kunt spreken, u kunt schrijven. In Orel en in Sarátof en in zooveel andere steden zijn duizenden, die lijden en gekweld worden. Zeg dat. Ieder volk moet zelf het leed dragen, dat zijn groei meebrengt. Maar boven het nationale volksgevoel gaat het gevoel van menschelijkheid en wat in Orel en in Sarátof gebeurt dat is boven iedere beschrijving en verbeelding onmenschelijk. Men heeft mij gevraagd u de waarheid te zeggen: dit is de waarheid.’ Toen de heer Minor zweeg kwam er ontspanning in de groote groep gevangenen, die roerloos geluisterd hadden. De tolk sprak druk met den commandant en den inspecteur. Ik zei, dat ik nog wat alleen met den heer Minor wilde spreken. Hij gaf mij het adres van zijne vrouw en zijne kinderen en ik beloofde daarheen te gaan in Parijs. Hij gaf mij ook adressen van vrienden en bekenden in Rusland en daarbuiten en ik beloofde hun te schrijven. Wederkeerig gaf ik hem een aandenken en ik schreef daarop woorden, die Ernest Dowson boven één van zijne gedichten schreef: ‘Dum nos fata sinunt oculos satiemus amore.’Ga naar voetnoot1 Den volgenden middag bezocht ik den heer Minor nogmaals en was verheugd hem iets te kunnen schenken. Wij zouden gaarne lang bij elkander gebleven zijn. Maar, ik heb reeds gezegd: ons onderhoud had plaats onder pijnlijke en vernederende omstandigheden: een gewapend gendarme in de kamer en den | |
[pagina 113]
| |
heer Minor was niet toegestaan te zitten. Een aantal boeken, die ik den heer Minor uit Holland zond, zal hij niet ontvangen. De Moscousche gevangenisambtenaren verklaarden, dat boekgeschenken wel zijn toegelaten. De heer Von Boetticher verklaart van niet. De boeken worden nu ten bate van de gevangenissen verkocht. Benijdbare boeken! Mocht de opbrengst velen gevangenen een weinig ten goede komen, dan achten wij het verlies nog winst.Ga naar voetnoot1 Waarom ik den heer Minor niet ten derdenmale sprak, heb ik reeds medegedeeld. Tot eer van de ambtenaren in Moscou kan ik vermelden, dat zij met eerbied over den heer Minor spraken. Mijne gevoelens voor onzen moedigen, ongelukkigen makker Joseph Minor heb ik uitgezegd in dit gedicht: Joseph Minor: kloek denker, kalme dader,
Hoe vond ik u, gekooid, gekrenkt, geknecht
Aan waardloos werk hoe scheidt schandlijk onrecht
Een vrouw van haar man, kindren van hun vader.
Ik hield ontroerd uw handen in mijn handen,
Mijn hart verstond blik, en gebaar en taal,
Gij spraakt (en stil werd ieder op uw zaal)
Van der geknechten leed en wreede schande,
| |
[pagina 114]
| |
Dit was uw woord: ‘Gij zijt nog vrij, mijn Makker,
Uw sterke stem bindt een talrijk gehoor,
Spreek wat wij lijden, nacht en dagen door,
Roep het geweten van Europa wakker.
Frankrijk met zijn opstandig-sterk verleden,
Engeland met zijn trotsch gevoel van recht,
Laten ons hier in ketenen geknecht,
Onder voeten van ruw geweld vertreden.
In Orel, Pskov, in Tobolsk en Sarátof
Loeren de kerkers wreeder dan een hel
Daar kwijnt gekweld, dof in zijn donkre cel
Wien tartend onrecht en hatende wraak trof
Wij slaven daags, die 's nachts op planken slapen,
Wreeder dan straf dreigt ons hooplooze ban,
Zij breken hier de kracht van ieder man,
Zij verneedren vrouwen, zij kwetsen knapen.
O, wees de stem van onze stem, gij Makker
Die vrij de wegen van uw wenschen meet,
Zinge luid uw lied ons hartbrekend leed,
Roepe uw lied Europa's geweten wakker.’
Dit was uw woord. Mijn Daad? O, kon ik breken
Met mijn handen der muren barre ban.
Mijn hand is zwak. Mijn lied tart sterk. Ik kan
Met hatend woord uw bitter onrecht wreken.
De stem van uw stem moge ik zijn, uw klagen
Vinde in de maten van mijn lied gehoor.
Ik zweer: ‘zij martlen machtloozen ál door,
Die recht vragen worden ter neer geslagen.’
Joseph Minor: ons scheiden zooveel landen,
Onrecht en streng verbod, en wacht en muur.
Vergeet mij niet: ik gedenk ieder uur
Uw liefde, uw trots en hun liefdlooze schande.
| |
[pagina 115]
| |
Ik ben hiermede aan het einde van mijne mededeelingen en beschouwingen gekomen. De vrees voor bestraffing en mishandeling van mijne berichtgevers heeft mij ten deele weerhouden mede te deelen wat ik weet. Natuurlijk is mijn onderzoek niet volledig geweest. Er zijn zevenhonderd gevangenissen in het Russische Rijk. Ik zag er zeven en zeker de beste. Van de ellende van de ballingen in Siberië zag ik niets. Ik bezocht de gevangenissen in den zomer. Hoe is de toestand in den winter? Voor verder onderzoek is nog ruimte genoeg. Zeker zal ik nogmaals naar Rusland gaan. Ik heb mijne aanbevelingen nu ook voor de gevangenen. En mijn leertijd is voorbij. Men zegt, dat de Russische regeering mij niet nogmaals in de gevangenissen zal toelaten. Dit is onverstandig en onmogelijk, waar de regeering gelijk ik reeds citeerde, schrijft, dat alle gevangenissen voor vreemde onderzoekers wijd open staan: ‘Le gouvernement russe n'a jamais fait un mystère de cequipasse dans les prisons de l'empire, et il veut bien en ouvrir largement les portes aux représentants de la science et de la presse étrangère qui exprimeraient le désir de voir leur organisation et de faire connaissance avec le régime qui y est établi.’ (Notice 6, Dementi 26.)Ga naar voetnoot1 Dit kan niet beteekenen, dat men als vreemdeling het recht heeft onder waakzaam geleide van zeer vriendelijke, maar ook zeer onbetrouwbare regeeringsambtenaren te worden rondgevoerd door eenige daartoe bestemde modelgevangenissen. Maar dit beteekent, dat de Russische regeering geen onafhankelijk, eerlijk onderzoek vreest. Wordt mij de toegang verder geweigerd dan zal ook iedereen weten, wat de waarde is van eene besliste verzekering van de regeering in twee officieele geschriften. Niemand liever dan ik zal goede berichten willen geven omtrent verbetering in beruchte Russische gevangenissen aangebracht. Maar nu zijn Orel en Sarátof moordholen, andere | |
[pagina 116]
| |
gevangenissen tooneelen van misdadige mishandelingen. Ik doe een beroep op de Russische Regeering om deze smartelijke, schandelijke toestanden, die haar sinds tientallen van jaren volkomen bekend zijn, te doen eindigen. En als een beroep op de Russische regeering niet helpt, dan namens de duizenden en duizenden, die lijden in Orel en Sarátof, in Tobolok, Pskov, Sebastopol, Tiflis, Nicolajevsk, in de weinige gevangenissen waar ik ben geweest, en in de vele gevangenissen, waarin ik gaan wil, namens die duizenden en duizenden zou ik een beroep doen op het rechtsgevoel van het Engelsche volk, welks regeering thans met Rusland is bevriend. En wij zouden moeten vragen wat de zedelijke waarde is van de vriendschap met eene regeering, die niet kan staande blijven zonder het verbannen, vermoorden, mishandelen van duizenden van hare beste burgers. En als een beroep op de Russische regeering niet helpt, dan namens de duizenden en duizenden, die lijden in Orel en Sarátof, in Tobolsk, Pskov, Sebastopol, Tiflis, Nicolajevsk, in de weinige gevangenissen waar ik ben geweest en in de vele gevangenissen, waar ik gaan wil, namens die duizenden en duizenden zou ik een beroep doen op het rechtsgevoel van het Fransche volk, welks regeering thans met Rusland is verbonden. En wij zouden moeten vragen, wat de zedelijke waarde is van een bondgenootschap met eene regeering, die niet kan staande blijven zonder verbannen, vermoorden, mishandelen van duizenden van hare beste burgers. En als het Engelsche volk en het Fransche volk zwijgen en lijdelijk blijven toezien? Wij bidden dit: een oud gebed: ‘Hij, die bloedschuld opeischt, zal zich hunner herinneren. Hij zal niet doof zijn voor het schreien der verdrukten. Hij zal rechten over groote volken en de machtigen der aarde zal hij breken.’ |
|