In Russische gevangenissen
(1913)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
IV. De politieke gevangenen.IN het voorgaande heb ik meermalen gesproken van: ‘de politieke gevangenen’ en daardoor wellicht den indruk gewekt, dat de politieke gevangenen een aparte groep vormen, die beter behandeld wordt. In het algemeen is dat niet zoo. De politieke gevangenen, die tot zekere soort vrijheidsstraf veroordeeld zijn worden wettelijk gelijk behandeld als de gewone gevangenen, die dezelfde strafsoort ondergaan. Feitelijk zullen de politieke gevangenen slechter behandeld worden zoolang de meening bij de gevangenis-ambtenaren bestaat, dat mishandeling en beleediging van politieke gevangenen zooal niet een gewaardeerde, dan toch zeker een gemakkelijk te vergeven uiting van vaderlands- en vorstenliefde is. De politieke gevangenen zijn voor een gedeelte aan meer maatschappelijken welstand gewoon dan de gewone gevangenen en bijna zonder uitzondering zijn hunne geestelijke behoeften veel sterker. Zij lijden onbeschrijflijk onder de katorga-straf, ook al werden zij niet voortdurend mishandeld. Ieder uur van iederen dag is eene doorloopende vernedering, en iedere rinkeling van hunne kettingen herinnert hun aan hunnen hartbrekenden toestand. De ouderen zijn gelaten en weten, dat de woorden en daden hunne waarde ontleenen aan hem, die spreekt en handelt | |
[pagina 78]
| |
en dat eene beleediging door bepaalde personen niet eene beleediging is. Maar de jongeren stuiven op, worden gestraft en mishandeld. Ik heb verscheidene gevangenen uit Orel gesproken. Meermalen werd mij de naam van Iwan Korotkoff genoemd als van eenen gevangene, die telkens wreed is mishandeld, zoogenaamd wegens onbeleefdheid. Hij is veroordeeld in hetzelfde proces als Joseph Minor. Maar de heer Minor heeft mij niet over hem gesproken. Korotkoff is een jonge boer. Hij is nu in de Centrale gevangenis te Orel en wanneer de Russische Regeering inderdaad zich van geen mishandeling van dezen kameraad bewust is, zal zij zeker geen bezwaar hebben, dat ik naar Orel ga. Korotkoff zal aan twee woorden weten, dat hij mij vertrouwen kan. In Orel zal ik ook vinden den student Alexis Pavlov, die verscheidene vreemde talen spreekt, veroordeeld in het proces van Gotz. In Orel zal ik ook vinden het graf van den gevangene Kojine, doodgeslagen in December 1911. En het graf van Samuel Bielin, doodgeslagen in Januari 1912, ‘Hij, die bloedschuld opeischt, zal zich hunner herinneren.’ In de Centrale gevangenis te Moscou heb ik tweemaal Joseph Minor gesproken: de eerste maal op de algemeene zaal. De tweede maal in de kamer van den Directeur in het bijzijn van den adjunct-inspecteur van de gevangenissen in het gouvernement van Moscou. De heer Minor kwam binnen. Ik wilde samen met hem zitten op een canapé. En hij, zacht en bedroefd: ‘Ik mag niet zitten, waar zulk een hoog ambtenaar bij is.’ De adjunct-inspecteur liet den Heer Minor staan. Dit is eene mishandeling. De heer Minor klaagde niet, want het was recht. Ik stond ook. Waarlijk: de tienduizenden politieken lijden meer dan iemand weet. In Riga sprak ik tweemaal met den Groeziër Paul Sakwarélidzé, de tweede maal in het bijzijn van den commandant. Onze kameraad Sakwarélidzé had scorbut. De commandant | |
[pagina 79]
| |
liet hem zitten. Dat was heel lief. Ik ben daar dankbaar voor. De commandant gaat spoedig naar Sarátof. Heengaande zeide ik: ‘Zorg, dat Sarátof zijn schandelijken naam in het buitenland verliest.’ Daar de Russische gevangenissen voor juristen steeds openstaan (Notice 6, Démenti 26) zal ik naar Sarátof reizen en verheugd zijn verbetering te mogen berichten. Ik heb van eenen politieken gevangene in het geheim eenen brief gekregen. Ik kan dien brief niet geheel publiceeren zonder dat de schrijver bekend wordt. Onder de gedeelten die ik moet weglaten, zijn eenige zinnen over verbeteringen in enkele gevangenissen aangebracht. Ik wil dat vermelden omdat ik de Russische Regeering niet in het minst onrechtmatig bezwaren wil. Er zijn elf dagen verloopen tusschen het schrijven van den brief en het posten in Rusland. Gemakkelijk is hij dus niet uit de gevangenis gekomen. Mijn adres was den gevangene niet bekend. Dit is de brief. Stipjes duiden op weglatingen: ‘Beste, beste kameraad, ik ben zóó gelukkig en zoo ontroerd tot in mijn hart en ziel over al de lieve dingen, die ge mij verteld hebt. Ik ben zoo gelukkig, dat het toeval u tot mij gebracht heeft. Ik dank u duizend malen voor mij zelven en voor alle kameraden, de politieke gevangenen. Wij zien hier nooit iemand, die lief en vriendelijk voor ons is. Ongelukkig spreek ik het Fransch niet vlot genoeg en ik was zoo zenuwachtig tijdens ons gesprek, dat ik u lang niet alles heb gezegd, wat ik u had willen zeggen. En dan voelde ik mij ook niet geheel vrij en op mijn gemak na de woorden van den inspecteur: “Wij laten u nu wel met dezen heer spreken, maar u zult zelf wel begrijpen, als hij de publieke opinie in Europa tegen ons gaat opzetten, dat het dan wel eens slecht met u zou kunnen afloopen.” U hebt zelf gezien..... (volgt een beleediging den gevangene aangedaan). En u hebt gezien, (volgt eene beleediging den gevangene aangedaan). Daarom was ik zoo zenuwachtig. Maar dat | |
[pagina 80]
| |
zijn kleinigheden. Ik zal u nog enkele dingen schrijven ter aanvulling en verbetering van wat ik u heb verteld. Ik had gehoopt, dat u nog eens zoudt zijn teruggekomen. ‘De grootste ellende voor de politieke gevangenen is de schuld van de algemeene gevangenisadministratie, die ons absoluut gelijk behandelt met gewone gevangenen: straatroovers, moordenaars, dieven enz. Dat is onbeschrijfelijk ellendig. U kunt niet begrijpen wat wij te lijden hebben, dag en nacht. Ieder oogenblik laat men ons gevoelen, dat wij eigenlijk geen menschen meer zijn, dat iedere bewaarder ons kan jijen en jouen, beleedigen, slaan, trappen, in een zwarte cel schoppen met water en brood. Het gevolg is, dat wij allen zenuwziek en ellendig worden. Een vijfde deel van ons heeft tuberculose. Wij gevoelen voortdurend, dat men er stelselmatig op uit is ons te krenken in ons gevoel van menschenwaarde. En dat gevoel is ons boven alles dierbaar. (Volgen de zinnen over eenige verbeteringen, die ik niet publiceeren kan). Tegenwoordig is het eten ook niet telkens meer bedorven, vroeger wel; telkens. Maar dat hindert niet. Vroeger werd hier iederen dag geslagen. Dat is nu nog zoo in Orel, Pskow, Sarátof, Wologda, Jaroslav, Tobolsk, Nikolaev en andere. Dat Démenti ken ik niet. Maar u begrijpt zelf wel, dat is een politieke daad, niet een daad van recht en waarheid. Een Démenti uitgeven doet de Regeering altijd wanneer in den vreemde over de mishandelingen van politieke gevangenen geschreven wordt. Ik geloof, ik ben er van overtuigd, dat de feiten in artikel in de Humanité en in de brochure van P. Kropotkine waar zijn. Het zijn alle mededeelingen van gevangenen zelve, waarbij een groot aantal, die nu reeds in Siberië zijn of in het buitenland. Als zij den indruk van overdrijving maken, dan komt dat alleen doordat alles wat in twee of drie jaar is gebeurd nu bij elkaar in een klein boekje staat. | |
[pagina 81]
| |
‘Het is de vraag, als u in Orel komt, en in andere gevangenissen buiten groote steden, of de politieke gevangenen u de waarheid durven te vertellen, die eenvoudig ontzettend is. Want geslagen te worden en getrapt tot de dood volgt, dat is iets zeer gewoons als men verdacht wordt te veel te hebben gezegd. Daarom zou ik u raden met de gevangenen alleen te spreken, zonder getuigen, en maatregelen te nemen, dat de gevangenen niet achteraf gestraft worden.Ga naar voetnoot1 In de Centrale gevangenis te Orel zijn vele politieke gevangenen. Maar als u betrouwbare mededeelingen wilt hebben spreek dan met Alexis Pavlov, van het Gotzer-proces en met Iwan Korotkoff. Als u zegt, dat u Minor en mij hebt gesproken zullen zij u vertrouwen. Korotkoff is geloof ik gelijk met Minor veroordeeld. In Orel zijn doodgeslagen Kojine, Samuel Bielin, December 1911, Januari 1912, en anderen. (Volgen een groot aantal namen van vrienden en bekenden, die ik moest schrijven of bezoeken).... en groet voor mij alle kameraden, burgers van de Nieuwe Wereld, groet de socialisten van alle landen. Wij, de socialisten, willen leven in liefde. Wij willen, dat de liefde overal zal heerschen. Eenmaal zal dat zoo zijn.’
Dit is de brief. Hij is geschreven op een armzalig blaadje papier. Gepost in een gewone goede enveloppe met ander handschrift. Wat moet ik eraan toevoegen? In Rusland noemde men mij eenige kostbare spoorwegen, die alleen strategische waarde hebben voor troepenvervoer naar de Duitsche grenzen. De aanleg van deze spoorwegen was door de Fransche regeering als voorwaarde gesteld bij eene | |
[pagina 82]
| |
leening. Indien de Fransche regeering bij eene volgende gelegenheid als voorwaarde stelde: ophouden van de martelingen en mishandelingen van de politieke gevangenen zou handelen overeenkomstig de eischen van menschelijkheid en van het verleden van het Fransche volk. Ik heb mij in het voorgaande zorgvuldig onthouden van iedere overdrijving. Het goede heb ik met niet minder zorg vermeld dan het kwade. Maar de waarheid is: het leven van een politiek gevangene in Rusland is een langzame, wreede dood. In de provinciale gevangenissen gaat het wat sneller en wreeder, omdat daar veel minder bezoek komt, klachten daar veel minder gemakkelijk tot de dagbladen doordringen; de gevangenisambtenaren zich daar vrijer gevoelen. Alle politieke gevangenen worden zenuwachtig en als zij zich dan niet weten te beheerschen worden zij mishandeld. Velen barstten in tranen uit, als wij alleen waren, of konden niet spreken van ontroering. Of wilden niet, dat ik wegging. Voortdurend was ik omringd door twee, drie, vier zeer vriendelijke, maar ook zeer achterdochtige geleiders. Ieder gesprek met een gevangene alleen moest ik afdwingen. Veel kan ik niet publiceeren om gevangenen niet te verraden. Als de Russische Regeering mij van verdichtsel of overdrijving beschuldigt, ben ik bereid weer naar Rusland te gaan en even eerlijk den toestand van de politieke gevangenen te onderzoeken in andere gevangenissen. De Regeering is er op uit de politieke gevangenen voor te stellen als een bende, niet veel verschillend van de gewone misdadigers. Het Doemalid Lutz van de Octobristen citeerde in een van zijn redevoeringen uit een brief van een ongenoemden politieken gevangene: ‘De tijden zijn veranderd; de politieke gevangene is volstrekt niet meer iemand, die bijzonderen eerbied verdient, 90% hunner verschilt in niets van dieven, straatroovers en zakkenrollers’ | |
[pagina 83]
| |
(Démenti 26). Dat is niet waar. Ik heb honderden politieke gevangenen gezien en tientallen gesproken. Er is een groot geestelijk verschil tusschen hen en de gewone misdadigers. Men herkent de politieken haast altijd aan den blik van hun oogen, hoe ook verdoofd. Dit citaat is een leugen, en de schrijver, als hij bestaat, een leugenaar. Elders spreekt de Regeering van: ‘het zedelijk gehalte van de gevangenen, dat sinds de revolutie aanmerkelijk is gedaald’(Notice 22). Dat is een leugen. Hij, die het schreef is een leugenaar. Het gehalte van de politieke gevangenen is zeer goed. Ik heb in de gevangenissen eenige gevangenen ontmoet van beschaving en ontwikkeling, niet-politieken gestraft voor verduistering in hun beroep. Mijn vraag: ‘Wat is uw meening over de politieken.’ De antwoorden gemiddeld dit: ‘Het lot van de politieken is zwaarder dan het onze, maar zij hebben nooit het gevoel, dat zij iets minderwaardigs hebben gedaan. Dat hebben wij wel. De politieken zijn voortreffelijke menschen. Zij sluiten zich zooveel mogelijk aaneen, maar doen toch ook voor de andere gevangenen wat zij kunnen. Bijvoorbeeld: veel gewone gevangenen hebben van de politieken lezen of schrijven geleerd. Er gaat van de politieken een liefdevolle invloed uit, die duizenden ten goede komt, en zoo lijden zij toch niet vergeefs.’ De regeeringsambtenaren zijn volkomen onbetrouwbaar.Ga naar voetnoot1 Ik vroeg den eenen dag naar den gezond- | |
[pagina 84]
| |
heidstoestand in de gevangenis en hoorde, dat er evenmin als in het kuuroord Schlüsselburg op 1 Januari 1910, typhus was, scorbut of dysenterie. Den dag daarna sprak ik meerdere gevangenen met scorbut en werd mij verzocht geen vruchten in de gevangenis te geven wegens de dysenterie. Zoo ook met de politieken. Om mij een ongunstigen indruk van de politieken te geven, hebben de ambtenaren zich niet ontzien mij gewone misdadigers van zeer ongunstig uiterlijk aan te wijzen als politieken. Maar de vraag: ‘Zijt gij een politiek gevangene?’ hebben de tolken zoo vaak voor mij gedaan, dat ik dat zelf wel in 't Russisch kon doen en dat ‘njet’ ‘neen’ beteekent weet ik ook. De ambtenaren houden met een stalen gezicht vol: ‘Hij is wel een politieke, maar hij schaamt zich er voor.’ Later, in een andere gevangenis, sprak ik mijne verbazing uit over het groot aantal politieke gevangenen. En het antwoord, zonder blikken of blozen: ‘O, maar allen, die het zeggen, zijn het niet. Ze zeggen het dikwijls, omdat ze zich schamen, gewone misdadigers te zijn.’ De politieken spreken zelfs nog liefdevol en verontschuldigend over de bewaarders, die hen mishandelen: ‘Zij weten niet beter. Zij worden zelf den geheelen dag gesnauwd en gejaagd. Velen van hen zijn zenuwpatiënten zoo goed als wij. Onder de gevangenbewaarders is de meening algemeen, dat, wie de politieke gevangenen mishandelt promotie maakt, en dat, wie bijzonder welwillend voor de politieke gevangenen is, van revolutionnaire sympathieën wordt verdacht.’ De gevoelens die de politieke gevangenen bij mij opwekten, heb ik weergegeven in het volgende lied: Aan de politieke gevangenen in Rusland.
Hebben zij met ketenen u gebonden
Een rauwe last om polsen en om de enkel,
| |
[pagina 85]
| |
Geen zware stap zonder krenkend gerenkel
Geen moew man zonder hand en voet met wonden.
Is dit het eind van al hun strijd en hopen?
Zoo schoone jeugd, zoo klaar verstand gekooid,
Geknecht, gekrenkt van kracht en vreugd berooid,
Onder voeten van schenners neergeloopen.
Dood is beter dan dit machteloos leven
Waarmee de beulen stoeien als in spel,
Geesel, trap, woedewoorden, donkre cel,
En niet eens zijn heugnis en hoop gebleven.
Heugenis: ach, krachtloos wordt hun verstand,
Dat het de dagen van hun strijd vergeet.
En hoop? Hun oogen staren uitgebrand,
Geen man buigt niet onder last van dit leed.
Het kerkhof bloeit naast de gevangenis,
De dooden rusten onder zoden zacht,
Die stervend leven lijden dag en nacht:
Wanhoop, waanzin, bange verlangenis.
Want waanzin dwaalt, een glimlach om zijn mond,
Een schat van belofte in zijn matblauw oog.
Hij voert, wie voor zijne bekoring boog
Door de ijdle tuinen van zijn wereld rond.
De scorbut sluipt door hun ontbindend bloed,
En bleek-lachend loert de tuberculose,
Verwelkt hun wangen, dooft der oogen gloed,
Plukt stoute knapen af als witte rozen.
O, keur van Knapen, van Vrouwen en Mannen,
Helden van Rusland in zijn bangen strijd.
Die 't leven rekken door katorgatijd,
Worden naar 't bar Siberië verbannen.
Zij wilden Liefde en Leven: ach, de Dood,
Lokt hen in droom en waak met zijne lach,
Dood hier, daar Waanzin, wie nog kiezen mag,
Kiest het kort sterven boven lange nood.
| |
[pagina 86]
| |
Makkers: wat kunnen mijne zwakke handen,
Makkers: wat kan de stem van mijn droef lied?
Niet meer dan schreien om de barre schande
Die dag en nacht strafloos aan u geschiedt.
Straffeloos? Neen. Die bloedschuld eischt zal 't wreken,
Met vaste wraak. Hij meet van elk den Tijd.
De Dag der dagen komt, die 't Volk bevrijdt,
Uw beulen slaat, uw kettingen zal breken.
Over sommige gevangenen heb ik reeds in het voorgaande gesproken. Over eenigen hunner moge in het bijzonder nog iets gezegd zijn. De sterkste politieke, die ik zag, sterker dan de matroos in Petersburg, was niet veel meer dan een kind. Ik wist dat hij Fransch sprak en ging daarom in zijn cel alleen. Hij was beschuldigd van ernstige politieke misdrijven, maar nog niet veroordeeld. Hij ontving mij rustig: ‘Ik weet niet of u een van de vrienden bent of een van de verraders, of een onverschillige, maar dat doet er niet toe, vraagt u maar wat u weten wilt, als ik niet antwoorden wil, dan antwoord ik niet.’ Of hij mishandeld was? ‘In de gevangenis niet; bij de politie wel, dat is altijd zoo; daar rekenen wij op.... het doet er niet toe.’ Hoe zijn zaak stond: ‘O, daar hebt u de acte van beschuldiging. Ik heb ontkend.... misschien loop ik ditmaal nog los.... dan begin ik weer.... natuurlijk begin ik weer. Weet u, wat dikwijls gebeurt als ze iemand vrijspreken? Dan wordt hij administratief gevangen gezet. Maar misschien laten ze mij wel gaan, en ze houden mij in 't oog tot ik weer iets doe.... dan knippen ze mij voorgoed, als ik nu los kom.... dat is veiliger dan administratief. Het spijt mij natuurlijk, dat ik gevangen genomen ben, omdat ik nu niets meer doen kan, en ik heb nog haast niets gedaan. Vroeg of laat | |
[pagina 87]
| |
wordt iedereen veroordeeld, tenzij de revolutie doorzet. Daar geloof ik op 't oogenblik niet veel van.... maar we moeten de onrust gaande houden.... dat is al veel waard, dan vinden de lateren een steun, een partij.’ Ik vroeg zijn naam, en hij: ‘Wat doet het er toe? Als u mij verraden wilt is het nummer van mijn cel voldoende. En als u dat niet wilt, mij persoonlijk prijzen, dat hoeft niet, dat is dwaasheid.’ Mijn geleider klopte op het celraampje: ik was angstig voor dien kalmen, trotschen jongen, nog niet twintig jaar. Iwan Korotkoff in Orel is ook zoo trotsch; hij wordt voortdurend voor onbeleefdheid gestraft en mishandeld. Ik zei: ‘Maat, als gij mocht vrijkomen, overweeg nog eens goed, wat gij doen wilt, het is een keus voor uw geheele leven en gij zijt nog zoo jong.’ Toen strafte de jongen mij juist en scherp, want hij zeide: ‘U praat zeer verstandig.... u zult het in uw land ver brengen.... wat raadt u mij, alleen desertie of óók nog verraad?’ Ik ben dertig jaar. Hij is nog niet twintig. Ik stond voor hem als een beschaamde jongen en stamelde: ‘Dat niet.... doe wat uw hart u ingeeft.’ En hij: ‘Ik heb mijn weg gekozen.... kies den uwe even eerlijk. Laat u niet door de regeering omkoopen of bedriegen, wees eerlijk in wat gij schrijft.... adieu.’ Deze jongen wordt veroordeeld, nu of later. Zal daardoor het zedelijk peil van den gevangene dalen? Of behoort hij wellicht tot de gelukkige 10% der politieken, die zich gunstig onderscheiden van de dieven, de roovers, de zakkenrollers? (Démenti 26).
Des Zondags bezochten wij de vrouwengevangenis te Moscou. Het werk stond toen stil, zoodat ik van het dagelijksch leven geen goeden indruk | |
[pagina 88]
| |
heb kunnen krijgen. De arbeid van de vrouwen beperkt zich vooral tot huiselijke bezigheden. De vrouwengevangenis maakte dien dag niet zulk eenen schrikkelijken indruk als ik gevreesd had. Het was mooi weer en de vrouwen wandelden over de plaats, gewoon op een asphalten ring. Zij wandelden twee aan twee, niet in de maat en den pas. Daardoor was het minder vreeselijk. De kleeding van de Russische gevangenen, voor zoover ik zag, is niet bespottelijk. De mannen droegen, het was zomer, lichtgrijs linnen. De vrouwen lichtblauw katoen met witte hoofddoek. In Engeland zijn de gevangeniskleeren bespottelijk: grof, grauw goed, bedrukt met een soort pijlachtige bladeren. Lang niet alle gevangenen lijden door die kleederen, maar een aantal hunner, de gevoeligsten, lijden daardoor wel. Oscar Wilde klaagt in De Profundis voortdurend over de kwelling van die toegetakelde kleeren. Ik was naar de vrouwengevangenis gegaan om Maria Philippof haar boek te brengen: De Profundis en The Ballad of Reading gaol. Over onze ontmoeting heb ik bereids geschreven. Ook onder de vrouwen bevinden zich vele politieke gevangenen. Ik heb er verscheidene gesproken. Het zijn twee vrouwen, die diepen indruk hebben gemaakt. Wij kwamen in eene zaal en een groot aantal vrouwen, katorgisten, stond stipt in militaire houding, op een rij. Voor zoover ik haar vroeg, waren het alle moordenaressen, gewone en politieke. Liever dan Russisch met een tolk, sprak ik eene ons beide bekende taal met de gevangenen. Er zijn, helaas, tallooze politieke gevangenen, die vreemde talen spreken. Meermalen, als ik een gevangene moest spreken, die alleen Russisch verstond, vroeg ik eenen anderen gevangene, tolk te willen zijn. De regeeringstolken hebben zóó lang valsch vertaald, tot ik ze geen van allen meer vertrouw. Wanneer wij in eene nieuwe zaal kwamen, | |
[pagina 89]
| |
vroegen wij steeds wie eene vreemde taal sprak. In deze zaal sprak eene dame voortreffelijk Fransch. Zij was in Zwitserland en in Frankrijk opgevoed. Deze vrouw was absoluut onbeweeglijk, absoluut correct. Zij stond stipt in de houding. Zij antwoordde zonder onwil, zonder welwillendheid, een krachtige, toch klanklooze stem. Zij was vijf en dertig jaar. Veroordeeld tot 15 jaar katorga, waarop vanzelf verbanning naar Siberië volgt. Zij was sinds drie jaar in de gevangenis. Zij had haar schoonzuster vermoord. Ik vroeg: ‘Een politieke moord?’ En zij: ‘Daar zal ik niet op antwoorden.’ Toch meen ik, dat zij eene politieke kan geweest zijn, daar zij door een krijgsraad was veroordeeld. Kettingen droeg zij niet. De vrouw naast haar in de rij droeg kettingen aan de voeten. Zij had haar man en haar kinderen vermoord en levenslange katorga gekregen. De eerste acht jaar droeg zij kettingen. Ik vroeg de vrouw, met wie ik Fransch sprak, hoe zij over de politieke gevangenen dacht. ‘Zeer gunstig. Zij doen voor de medegevangenen veel goeds.’ Of de politieken mishandeld werden? ‘Neen.’ Maar dat antwoord was in strijd met wat anderen mij zeiden. Ter wille van de gerechtigheid deel ik het mede. Ik vroeg of niet-politieken zich voor politieken uitgeven of omgekeerd: ‘Een politiek gevangene zal zich niet licht voor een niet-politiek uitgeven. Misschien een enkele maal om minder straf te krijgen. Hetzelfde feit uit politieke motieven wordt meestal zwaarder gestraft. Daarom zal een gewone beklaagde ook niet licht zeggen, dat hij een politieke is, tenminste niet voor den rechter. In de gevangenis kan het een enkele maal voorkomen, maar de andere politieken merken het gauw.’ En dit alles met dezelfde harde stem, ieder woord los van ieder ander. Ik reikte haar de hand. Zij bleef onbewogen in de houding staan: ‘Ik mag u geen hand geven.’ De inspecteur, die | |
[pagina 90]
| |
dit zag, wenkte. Het was zeer pijnlijk. En zij: ‘Ik dank u voor uw vriendelijke woorden.’ En ik: ‘Die bloedschuld opeischt moge zich uwer ten goede herinneren; het is dikwijls toeval of lafheid, dat men niet tot moord komt.’ Zij: ‘Dank u, mijnheer.’ Wij scheidden. Ik heb haren naam niet gevraagd, ook niet aan de ambtenaren, omdat ik meende, dat dit haar aangenamer was. Daarna sprak ik met eene politieke gevangene, wier naam ik wel weet: Nina Georgievna Chichloffa. Zij was drie en twintig jaar. Zes jaar is zij reeds in de gevangenis: op haar zeventiende jaar veroordeeld wegens deelneming in den moord op eene politieke verraadster tot twintig jaar katorga, die vanzelf gevolgd worden door levenslange verbanning naar Siberië. Zij was een klein, tenger meisje. Zij dacht zelve niet, dat zij nog veertien jaar katorga-straf zou kunnen dragen. Zij was moedeloos: ‘Waarvoor leef ik nog? In het begin heb ik zooveel ik kon de andere gevangenen geholpen.... dat doen wij allemaal.... ik doe het nog. Maar ik geef het op. Veertien jaar katorga, en dan Siberië.... wie er buiten staat, weet niet wat het is.... ik was zeventien jaar, ik heb geen spijt. Verraders kunnen wij niet sparen, laat ik zeggen, evenmin als in het leger.’ Korten tijd daarna lachte zij verheugd toen ik zei, dat zij nog zoo vlot Fransch sprak na zooveel jaren. Zij vroeg mij een goed woordenboek: Russisch-Fransch. Ik heb het in Riga gekocht: Makaroff. Van uit Holland heb ik het haar gezonden met eenige Fransche boeken. De ambtenaren in Moscou hebben mij verzekerd, dat boekgeschenken aan bijzondere gevangenen zijn toegelaten en verschillende gevangenen waren in het bezit van eigen boeken. Staatsraad Von Boetticher te St. Petersburg, waarnemend chef van de hoofdadministratie der gevangenissen houdt het tegendeel staande. En een meisje van drie en twintig | |
[pagina 91]
| |
jaar, dat zes jaar katorgastraf heeft doorgeleden en nog veertien jaar te lijden heeft voor het nieuwe leed in Siberië begint, zal haar boeken niet krijgen. Ik hoop zóó, dat men mejuffrouw Chichloffa tenminste heeft medegedeeld, dat de boeken gezonden zijn. Voor wij scheidden vroeg ik haar of ik iets voor haar kon en mocht doen. Ja: zij was uit Sebastopol naar Moscou overgeplaatst en nu waren haar boeken weg. Ze had daarover geschreven, maar geen antwoord ontvangen. De ambtenaren hielden vol, dat zij wel antwoord had ontvangen en dat de boeken bij haar zuster waren. Zij lieten mij het dossier zien. Maar ik wensch daar verder over te zwijgen tot tijd en wijle. Ach: het was in de vrouwengevangenis weer dezelfde droeve zaak. Acht jaar katorga met natuurlijk Siberië voor het verspreiden van een manifest. Zes jaar katorga met natuurlijk Siberië wegens lidmaatschap van eene politieke partij. Siberië is veel erger dan katorga. Feitelijk is dus iedere katorgastraf levenslang. Het leven in de vrouwengevangenis te Moscou is dragelijk, maar ook niets meer. Er wordt nog steeds geregeld geslagen en gestompt, maar niet bepaald meer gegeeseld, hetgeen vroeger wel voorkwam. De gevangenen zijn altijd bijzonder voorzichtig in het noemen van namen van gevangenen, die mishandeld zijn, want als een bezoeker naar dien gevangene vragen zou, liepen degenen, die verdacht werden dien naam te hebben genoemd kans op straf en mishandeling. Geeseling is niet mishandeling, maar straf. Zeer kleine kinderen blijven in de vrouwengevangenis bij de moeders. Ik zag eene crèche voor die kinderen, maar kinderen zag ik niet. Later bedacht ik vergeten te hebben naar de kinderen te vragen. Maar dat is dikwijls gebeurd, dat ik dood-onnoozele dingen niet vroeg. Ik heb zoo veel ellende gezien. Veel meer dan | |
[pagina 92]
| |
mijne woorden vermogen weer te geven. Het eten in de Moscousche vrouwengevangenis is zeer slecht. Maar daarover zouden de politieken niet klagen, wanneer zij niet voortdurend gekrenkt, vernederd werden. Bijzonder slecht zijn de carcers. Dit een straf te noemen en niet eene ernstige mishandeling is spelen met woorden. De stank in de carcers was schrikkelijk. De gestraften hebben in theorie eene wandeling van twintig of dertig minuten alle drie dagen. Geen licht. Geen lucht. Geen meubel om op te zitten. Staan of liggen op een harden, vuilen vloer. Daar ik ten tweedenmale naar George Dmitrenko en den heer Joseph Minor wilde gaan, verlieten wij na een niet al te lang bezoek de vrouwengevangenis te Moscou. Wie kan mij helpen Nina Chichloffa te vergeten en de Raadselachtige Vrouw? Ik zou gaarne rust willen hebben van herinneringen, die mij dag en nacht verontrusten.
Scherpen indruk kreeg ik van eenen politieken gevangene, een medisch student. Hij was van een tartend cynisme. Wie kent de smart daarachter? Gestraft en mishandeld zal hij wel niet worden. Hij zal de heeren wel te vriend houden en verachten. Ik vroeg zijn naam: Hij rustig: ‘Nummer honderdnegen.’ Mijn vraag: ‘Wat las u, Marx of Kropotkine.’ Hij lachte: ‘Geen van tweeën, ik las niet. Ik heb gewerkt. Er wordt door de revolutionnairen veel te veel gelezen, en veel te weinig gewerkt. In uw land is misschien een boek beter dan een bom, maar hier is een bom beter dan een boek.’ Hij droeg geen gevangeniskleeren. Of hij nog niet veroordeeld was? ‘Neen, ik ben administratief verbannen; dat vind ik veel prettiger dan veroordeeld. Nu ontbreekt ook de schijn van recht die een vonnis toch altijd | |
[pagina 93]
| |
heeft. Ik voel mij diep verongelijkt, dat is een heel prettig gevoel.... God moge u daarvoor bewaren. Ik ga naar de streek van den Amoer, dit jaar of het volgend jaar, het reisseizoen is nu geloof ik al gesloten.’ Ik reikte hem de hand. En hij: ‘Reis prettig, kameraad.’ Mijn geleider, ditmaal slechts één, prees hem zeer: ‘Een aardige baas, altijd vroolijk en vriendelijk. Jammer, dat hij in de politiek is gegaan.’
Wanneer ik de blikken van mijn herinnering laat gaan langs de honderden, honderden politieken, die ik zag, dan denk ik aan den leeraar in Riga. Een statig man van ongeveer vijf en veertig jaar. Ik vroeg bij welke partij hij was aangesloten geweest. ‘Bij geene.’ Hij had gepleit voor eene meer liberale inrichting van de scholen en was daarvoor veroordeeld tot jarenlange katorgastraf, ik meen acht jaar, maar het cijfer staat onduidelijk in mijn aanteekeningen. Kan ook zes zijn. Dat doet er trouwens niet veel toe, daar toch iedere katorga-straf door verbanning naar Siberië gevolgd wordt. Zijn kinderen waren al groot. Zijn vrouw zou met hem gaan. En ik denk aan twee bejaarde gevangenen, beiden middelmatige landeigenaars, in eene gevangenis te Riga, veroordeeld tot katorga. Zij waren leden geweest van een revolutionnairen gemeenteraad. Dat wil zeggen: de gewone gemeenteraad was op zijde gezet en een nieuwe opgetreden. Van een hunner waren de goederen verbeurd verklaard. Zijn familie daardoor verarmd. De ander werd nog steeds met verbeurdverklaring bedreigd. Toen ik er was, werd in Riga niet meer alle dagen geslagen. Er was pas hongerstaking geweest, revisie en overplaatsing zoowel van gevangenen als van ambtenaren. En ik denk aan onzen zieken makker Paul Sac- | |
[pagina 94]
| |
warélidzé, den Groeziër. O, die arme kameraden. Ik heb het reeds gezegd: zij lijden dubbel. Ver van hun huis, zien zij niemand. Wie maakt een reis van zes dagen heen en zes dagen terug, om een makker of een bloedverwant gedurende een kwartier te zien op een afstand achter tralies te midden van een groot rumoer van talrijke bezoekers. Als de werkelijke cijfers eens bekend werden van de Groeziërs, die in 1905 en 1906 zijn gevangen genomen en van hen, die er nog over zijn. Zij zijn gedecimeerd. Woordelijk, letterlijk gedecimeerd. Doodgeschoten in Tiflis. Gestorven aan hongerstakingen. Doodgeslagen in Sarátof. Een aantal, vijftien, Groeziërs is onlangs overgeplaatst van Sarátof naar Riga, zoogenaamd omdat het klimaat daar beter is. Als dat de bedoeling was geweest, dan had men hen moeten overplaatsen naar de Kaukasus terug. Ik weet heel andere dingen van die overplaatsingen. En hij, die in het begin van Augustus commandant was van de centrale gevangenis te Riga weet het ook. Een van de niet-politieke gevangenen uit Sarátof, dien ik sprak met een anderen gevangene als tolk, weet het ook. Van de vijftien Groeziërs, die naar Riga kwamen, zijn er in weinig weken drie gestorven. Paul Sacvarélidzé heeft scorbut in hevige mate. Het aantal lijders aan scorbut is zeer groot. De katorga-tijd van Sacvarélidzé is spoedig om. Hij is 28 jaar, en sinds zes jaar gevangen. Nu gaat hij naar Siberië. Hij is op een Russisch gymnasium geweest en spreekt vlot Russisch. Maar zelfs daarmede, hoe zal hij in Siberië kunnen leven? Zijn familie door de revolutie verarmd, hij zelf ziek en aan het klimaat van de Kaukasus gewend. Van de duizenden Groeziërs, die zes jaar geleden zijn gevangen genomen, leven er nu geen honderden meer. Over enkele jaren zullen er geen tientallen meer zijn. Over de uitmoording van de Groeziërs kan ik volledige mededeeling doen, maar niet voordat | |
[pagina 95]
| |
sommige gevangenen doodgeslagen zijn of mij van mijne belofte tot geheimhouding hebben ontslagen. Ik heb onzen makker Sacvarélidzé beloofd, dat ik hem in Siberië zal komen bezoeken. Volgens de Regeeringsambtenaren is dat geoorloofd. Ik weet geen woorden om den toestand van Paul Sacvarélidzé te beschrijven. Hij is ter dood veroordeeld. Hij sterft reeds gedurende zes jaren. Hoe weinig was het wat ik voor hem deed. En met hoeveel droefenis wijd ik hem mijn klagend lied: Waar 't land een tuin is en de zaalge brand
Der zomerzon schatten van oogst doet groeien
Waar beken blauw als blauwe hemel vloeien,
Sacvarélidzé: was uw Vaderland.
Gij streedt bloedend op de open barricaden,
Droom van vrijheid in uw zacht-donker oog.
Ach: toen uw macht voor de overmacht zich boog,
Met last van welk wreed lot werd gij beladen!
Verlaat uw land en uw lieve gezellen,
Uw haters drijven u naar 't vlijmend Noord,
Trotsche Makker: machtloos tegen hun kwellen.
Door ziekte en wanhoop wordt gij traag vermoord.
Hoeveel met u? Die wreedheid niet kan vellen
Sleepen 't leven door Siberië voort.
|
|