De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[15]
| |
[pagina 455]
| |
los, van het neerbliksemen van Phaethon, en natuurlijk van de Titaanse maaltijd van Dionysus. De periode na de zondvloed wordt in Athene gekenmerkt door de regering van Erechtheus, die zowel de Areopagus als de Bouphonia instelt. Het geslachte kindje Arkas wordt weer gerestitueerd - zoals ook Dionysus en de stier van de Bouphonia gerestitueerd worden - en als koning leert hij van Triptolemos de uitvinding van de landbouw, het broodbakken en kleren weven. Hij is de stichter van steden, kortom degeen die aan het landschap Arkadië terecht zijn naam heeft gegeven. Voorlopig is het niet van kapitaal belang wanneer de uitvinding van de landbouw wordt gesitueerd. We hebben steeds een vegetarische idylle, gevolgd door kannibalisme. Het gaat om twee elementen die een primitieve oertijd kenmerken. Wij ontmoeten de twee bij elkaar bij de beschrijving van barbaarse contemporaine nomaden, die dus geografisch, niet in tijd, veraf staan. De Scythen worden of als bijzonder wreed afgeschilderd, of als bijzonder rechtvaardige herders, die zich met melk en honing voeden en vlees vermijden. Net zo de Thrakische Geten, die echter ook nog een Pythagoreïsche wonderdoener Zalmoxis opleveren. Uit Thrakië kwam, volgens de Athener, Orpheus, en in dat barbaarse land was de Thyestische maaltijd van Tereus gesitueerd. Dergelijke tegenstrijdigheden zijn overigens ook kenmerkend voor moderne berichten over hetzij nobele hetzij redeloze wilden. Toch zit er hier meer achter. Het hemelse volk van de Hyperboreeërs eet natuurlijk vegetarisch, maar het offert hecatomben van ezels. Vegetarisch leven en kannibalisme, of althans vreselijke offers, horen op een geheimzinnige wijze bij elkaarGa naar eind2. Men vergelijke de vegetarische jager Hippolytus. Dodds: ‘We really must not turn a bloodstained huntsman into an Orphic figure.’ Of Barret in zijn commentaar op de Hippolytus: ‘and at one point, namely vegetarism, the thought of an Orphic Hipp. becomes merely absurd’.Ga naar eind3 Maar Theseus verwijt (Eur. Hipp. 952-5): ‘Vooruit, poch maar, loop te koop met je voedsel van ontzield eten, en, met Orpheus als je meester, dans in Bacchische extase de rook van veel geschriften erend.’ Is dat een irrelevante beschuldiging? Is Theseus dan gek geworden?
We hebben drie stadia. Als het eerste stadium wordt weggelaten krijgen we een eenvoudige tegenstelling die we in alle vijfde-eeuwse sofistische theorieën (behalve die van Protagoras) tegenkomen: op een dierlijke periode - de IJzeren Tijd - volgt, dank zij introductie van de | |
[pagina 456]
| |
wetten en ander ritueel gedrag, het huidige geordende leven. Dan kan, zoals in het Orphisme, uitvinding van de landbouw samengaan met uitvinding van de sociale instellingen, Thesmoi of nomoi. Ik denk dus dat het aition van de Bouphonia ouder is dan het Orphisme, omdat hier gezegd wordt dat de landbouw al is uitgevonden. Maar de structuur is gelijk. De structuur van een beschavingsmythe, waarin de fundering van instituties niet zozeer na, alswel dank zij een vreselijke misdaad centraal staat, wordt door dit verschil niet aangetast. Belangrijk is dat ook in het eerste boek van de Metamorphoses van Ovidus de IJzeren Periode, met Lykaon als protagonist, als overgangsperiode wordt voorgesteld, die wordt gekenmerkt door Gigantische hybris, maar ook door technische vooruitgang. In de Zilveren Periode komt een eind aan de eeuwige lente van de Gouden Tijd, waarin het koren vanzelf groeide. De seizoenen ontstaan nu, en daarmee het werk van de landbouw, dus ook de runderen worden nu voor het eerst onder het juk gedwongen. De Bronzen Periode heeft geen speciale karakteristiek. Maar hierop volgt de misdadige IJzeren Periode, gekenmerkt door de misdaad van Lykaon. Dan komt de zondvloed, en daarna wordt het huidige mensengeslacht geschapen. Net als in het aition komt hier de vreselijke moord als overgangssituatie ná de uitvinding van de landbouw. In die IJzeren Periode worden echter tevens nieuwe technische veroveringen als zeevaart en mijnbouw gesitueerd, die daardoor, net als tegenwoordig de techniek, een betreurenswaardige functie krijgen (Ovid. Met. i, 114 e.v.). Men vergelijke de Titaan Prometheus, die ten behoeve van de mensen technai uitvindt, waaronder het juk en de scheepvaart (Aesch. Prom. 436 e.v.). Maar Prometheus als weldoener van de mensen is zondaar tegenover Zeus, hij zal zich toch eerst met de Dike van Zeus moeten verzoenen, want zo kan deze louter technische vooruitgang niet goed zijn. Als we meer complete trilogieën van Aeschylus over hadden, zouden we beter begrijpen dat de tragische misdaden ten slotte worden afgesloten met een verzoening. Nu hebben we alleen de Oresteia compleet over. In het laatste deel van de trilogie wordt een einde gemaakt aan de vendetta in het huis van Atreus. De Oresteia als geheel is een aition voor de instelling van de Areopagus, de rechtbank voor moordzaken, die het recht op bloedwraak aan de familie ontneemt en omzet in een door de polis gereglementeerd proces. Is dat niet dezelfde gedachte als die het aition bezielt? | |
[pagina 457]
| |
Ik wil hier graag een hooggestemde bladzij citeren uit het commentaar op de Eumenides van Groeneboom, ook bij wijze van dankbetuiging voor wat ik in mijn studententijd van zijn commentaren op Aeschylus heb geleerd:Ga naar eind4 ‘Wij voelen verder, hoe de dichter in dit derde drama, waarin wij de apotheose der Attische rechtspraak beleven, de mythe verheft tot symbool der realiteit, Orestes' lot verbindt met de toekomst van het gansche menschelijk geslacht, de stad van het democratische Athene, die de wet der nieuwe goden hoog houdt, verheerlijkt boven ritueele familieveeten, welke aan Schotsche of Corsicaansche vendetta herinneren, de leer verkondigt, dat de god van Delphi Zeus' wil uitspreekt en ten slotte, dat de cultus der Eumeniden een hooge plaats verdient in de religie der Atheners. De plechtige instelling van dezen nieuwe cultus vormt dus een passend slot op de manier waarop een dergelijke actie meerdere malen de Grieksche tragedie afsluit; bij Euripides, die niet in onderling samenhangende trilogieën schrijft, geschiedt dit aan het eind van een afzonderlijk drama, bij Aeschylus, die in samenhangende trilogieën pleegt te werken, aan het slot eener trilogie: de Prometheus-trilogie eindigt met de verzoening van Zeus en Prometheus en toch ook wel met de instelling der Prometheia, de Orestie met die van den cultus der Eumeniden, blijvend symbool der verzoening en der herstelde harmonie tusschen de goden. Gelijk Prometheus zich voegt in de nieuwe wereldorde en daarvoor beloond wordt met het feest der Prometheia, zoo worden de tot Eumeniden bekeerde Erinyen in het nieuwe wereldbestel en den daarmee samenhangenden cultus opgenomen: in den eeuwigen strijd tusschen Chaos en Kosmos, kenmerk der tragedie, heeft de Kosmos gezegevierd, en gelijk de oude goden zich met de nieuwe verzoend hebben, zoo is in het bijzonder in haar laatste deel deze tragedie mede tot een bijna jubelende preek geworden, die ook de Atheners zelf aanspoort tot verzoening tusschen de partijen en hun heil en voorspoed verkondigt. De glorierijke stad der Messiaansche visie moge bij de Hebreeuwsche profeten in een verre toekomst liggen, bij en voor Aeschylus is zij in wording en bloeit zij op voor onze oogen...’De Anthesteria was een feest ter ere van Dionysus. Het kende een dag van bezoedeling, en ook offers voor de slachtoffers van de zondvloed. Een van de aitia was dat het feest was ingesteld omdat op die manier Orestes zich van zijn bloedschuld had gereinigd. Als we nu, met Ovidius, Lykaon als typische vertegenwoordiger nemen van de IJzeren Periode, maar hem ook zien als typische tragische held, zouden we dan niet kunnen zeggen dat de bezoedelde he- | |
[pagina 458]
| |
roën van de tragedie vertegenwoordigers zijn van de IJzeren Periode? Kenmerkend voor de tragedie is dat de vreselijke moorden worden voorgesteld als sinistere, perverse offers, met fatale gevolgen van bloedwraak. Of omgekeerd, als Herakles een dankoffer brengt aan het eind van zijn werken, dan loopt dat offer fataal af in Sophokles' Trachiniae, want hij sterft aan het altaar onder vreselijke pijnen door de postume wraak van Nessos. Ook dit is een averechts aflopend offer, vergelijk Herakles die zijn kinderen aan het altaar doodt in Euripides' Herakles. Zijn dood wordt gevolgd door zijn apotheose op de berg Oeta, en Herakles werd nu juist in het Athene van Pisistratus speciaal vereerd als bevrijder van monsters, dus stichter van de orde. Heel duidelijk is het geval van Medea. Zij heeft, in de tragedie van Euripides, haar kinderen vermoord. Zij zal ze begraven in het Heiligdom van Hera en daar een feest en tele, mysterieus reinigingsoffer, instellen voor de heiligschennende moord (Eur. Med. 1378-86). De vreselijke kindermoord is het aition voor het reinigingsmysterie. Volgens een ander aition hebben de Korinthiërs de kinderen van Medea gedood, er volgt een pest, het orakel van Delphi beveelt de bloedschuld door offers aan de kinderen te verzoenen. Zeven jongens en zeven meisjes moeten een jaar in het Heraheiligdom doorbrengen in rouwkledij en met geschoren haar, om zo de dood door offers aan de kinderen te verzoenen. Deze reinigingsoffers waren vooroffers voor het offer aan Hera zelf. Dat verliep als volgt: een geit wordt naar het altaar gevoerd, een mes was in de grond verborgen, als de geit het door te krabbelen opgroef, werd hij daarmee de oorzaak van zijn eigen slachting. Daar hebben we de Unschuldskomödie weer, zij het niet adequaat weerspiegeld in een aition. Waar het mij om gaat is de structuur: er is een verschrikkelijke moord gepleegd, maar die moord dient als aition voor de instelling van een reinigingsoffer, dat soms een mysterie is. Door dat offer wordt de schuld verzoend. Het reinigingsoffer zelf is niet pervers, al is het in perversie gegrondvest. De structuur doet denken aan die van de dialectiek van Hegel. De tragische held handelt in een bezoedelde voortijd, maar zijn schuld, die lijkt op een pervers offer, is aition voor de instelling van de regelmatige offers. Daarmee is Orde uit Chaos geschapen. Een gemeenschap op het bloedig offer gevestigd. Zo'n zin ziet er wellicht uit als een zin uit een wetenschappelijke verhandeling over de sociale functie van het offer. Hier is de betekenis theologisch. Het | |
[pagina 459]
| |
eerste offer dat de cultuur grondvest is een misdaad. We zien dat bij Lykaon, maar we zien het ook bij het offeren van het kindje Dionysus door de Titanen. Deze tragische visie heeft een voordeel boven de christelijke scheiding van misdaad en heil, want in het Orphische mysterie is de misdaad gelijk aan het offer van de god, dat pas na verzoening heil kan brengen. De geschiedenis van de mensheid wordt niet ingedeeld in een aantal perioden, in die zin dat men met weemoed kan terugdenken aan een paradijselijke oertijd of vurig naar een paradijselijke toekomst kan verlangen. Het offer, de opoffering is geen wegbereiding voor het paradijs, zoals ook nu nog wordt gedacht. Dit Orphisch offer heeft de toestand van nu ingesteld, welvaart en gerechtigheid heersen nu, mits men zich ook persoonlijk van de Titaanse erfzonde laat reinigen, en dus ook persoonlijk zijn dierlijke natuur aflegt. Zo'n visie op de cultuur is typisch voor de propaganda van tirannen die er belang bij hebben om hun eigen regering voor te stellen als een periode waarin welvaart en gerechtigheid daadwerkelijk heersen. Maar de tirannie is op een bloedige revolutie, op burgerkrijg gegrondvest. Ook in historische en politieke zin is uit de misdaad, verwantenmoord het heil gekomen. Wellicht geef ik nu aanleiding tot misverstand. Het leek of ik in mijn derde hoofdstuk Augustus verheerlijkte omdat hij een einde had gemaakt aan bloedige partijstrijd, burgeroorlog. Nu prijs ik Pisistratus om dezelfde reden. In beide gevallen een triomf van Recht en Orde. Ben ik voor dictatuur? Ik prijs vrijheid van meningsuiting, en die wordt door Recht en Orde gewaarborgd. Recht en Orde zijn een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor vrijheid van meningsuiting. Dus wel: geen vrijheid van meningsuiting zonder Recht en Orde, maar niet: altijd wanneer er Recht en Orde heerst, heerst ook vrijheid van meningsuiting. Het gaat er trouwens om op welk gebied de vrijheid wordt gewaarborgd. Strekt de vrijheid zich uit tot atheïsme, tot obsceniteiten, beledigingen, tot oproepen tot gewapende revolutie? Men trekt altijd een grens op het moment dat men denkt dat de gevestigde orde gevaar loopt. Die grens kan verschillen, bij voorbeeld als men denkt dat een bepaald geloof, christendom of communisme, de grondslag van de samenleving is, dan perkt men de vrijheid navenant in; denkt men dat oproepen tot geweld niet ernstig gemeend zijn, dan vallen gezagsondermijnende uitingen ook binnen die vrijheid. Eén ding moet altijd gewaarborgd blijven: de vrijheid van pleiter en tegenpleiter om een beklaagde aan te vallen of te ver- | |
[pagina 460]
| |
dedigen in een strafproces. Bij deze minimale definitie zijn Recht en Orde zelfs een voldoende voorwaarde voor vrijheid van meningsuiting. De twee begrippen dekken elkaar nu volkomen. Het onderscheid tussen opzettelijke moord en onopzettelijke doodslag was de grote vooruitgang van de draconische wetgeving. We zien het onderscheid toegepast in de Bouphonia. Vrijheid van meningsuiting in het moordproces is niet vanzelfsprekend, want intimidatie van aanklager en verdediger liggen voor de hand. Ze komen voor in religieuze rechtbanken en politieke tribunalen of demonstraties. Het Chanson de Roland (uit omstreeks 1000 na Chr.) eindigt met een typisch barbaars proces (couplet 271 e.v.). Ganelon moet worden berecht omdat hij Roeland heeft verraden en de dood van twintigduizend Fransen heeft veroorzaakt. Ganelon verdedigt zich: hij had wraak genomen op Roeland. Een edele, Thierry, durft Ganelon aan te klagen, maar een vriend van Ganelon, Pinabel, daagt hem uit tot een tweegevecht. Hij moet daarvoor dertig gijzelaars als borg stellen. Thierry wint en niet alleen Ganelon maar ook de gijzelaars worden ter dood gebracht. Dit is geen proces, dit is geritualiseerde vendetta, en het helpt maar weinig dat de overwinning door geweld wordt gezien als een rechtvaardig Godsoordeel. Dit is heroïsch gedrag, kenmerkend voor de meest duistere middeleeuwen. Juist in een democratie is het van belang dat de overheid zijn geweldmonopolie handhaaft, opdat de partijstrijd verbaal blijve. |
|