De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[3]
| |
[pagina 408]
| |
de tragische paradox, waarin de offeraar zowel de vreselijkste misdadiger is als de grootste heilbrenger. Onafhankelijke vergelijkbare ontwikkelingen, in Siberië en in Griekenland, worden verklaard door de beperkingen van de menselijke geest. Ik hoef mij maar een periode van tienduizend jaar of het heden voor te stellen. Wat doen die miljarden mensen? Van alles. Maar vooral, ze praten over wat ze zelf en anderen doen. Laat ons de aandacht richten op de agora van Athene in de zesde en de vijfde eeuw. Wat gebeurt er op de markt? Er wordt voornamelijk gepraat, over van alles en nog wat, waaronder veel over algemene zaken als rechtvaardigheid. Is het dan niet eerder verbazingwekkend dan vanzelfsprekend dat ons uit het verleden, zelfs uit de meest originele periode uit de wereldgeschiedenis, uit het Athene van de zesde en vijfde eeuw, zo weinig unieke meningen bereiken onder de vele meningen die we voor het eerst horen? Alle mogelijke meningen zijn in een beperkt aantal typen te ordenen. Een dergelijke ordening aanbrengen is bij voorbeeld de taak van de historicus van de filosofie of van de historicus van politieke ontwikkelingen. Die beperktheid is verbazingwekkend als we denken aan de inspanning die het al die miljarden mensen kost - waaronder mij - om ook maar iets van politiek of van het leven te begrijpen. De mogelijkheid meningen te rubriceren is dus gedeeltelijk misleidend, want te danken aan het onbegrensd vermogen in taal generaliserend samen te vatten. Om ons nu weer tot het probleem van het doden van dieren om vlees te kunnen eten te beperken, ik denk niet dat er in het paleolithicum veel minder argumenten voor of tegen te bedenken waren dan nu. Ik weet niet waarom ‘men’ ‘in het algemeen’ het bereiden van een vleesmaaltijd vaak vooraf liet gaan door iets wat in het Nederlands ‘offer’ heet. Ik kan mij echter voorstellen dat zo nu en dan iemand opmerkte dat hij met een mengsel van afschuw en bewondering naar de slager keek of blij was dat het dier dit keer niet zo erg tegenstribbelde. Kom ik in teksten dubbelzinnige gevoelens tegen ten aanzien van offeraar en slachtoffer, of merk ik dat er in het klassieke offerritueel voor werd gezorgd dat het offermes verborgen werd in een mandje met offergraan en dat het offer zich vrijwillig aanbood, terwijl deze excuses niet voorkomen in het offer zoals ons dat in de epen Ilias en Odyssee beschreven wordt,Ga naar eind1 dan denk ik eerst dat we hier resultaten van debatten tegenkomen die op een algemeen menselijke manier te maken hebben met gevoelens van angst en schuld bij het doden, met medelijden. Veranderingen in het ritueel laten echter | |
[pagina 409]
| |
zien dat de uitkomsten van die debatten niet vrijblijvend waren. Ik denk dus in de tweede plaats aan goed doordachte betogen. Als ik absurd consequente uitwerkingen tegenkom, bij voorbeeld wanneer de offerhandeling zodanig als een moord wordt voorgesteld dat het offer op een proces uitloopt, waarbij het offer-als-proces wordt voorgesteld als de oplossing voor bezoedeling door bloedschuld bij het doden van dieren, dan denk ik dat ik de invloed van een elite ontmoet, hoe kinderachtig de oplossing er misschien mag uitzien. Ik denk dan aan de invloed van professionele reinigers, katharten, manteis, die pas sinds de zesde eeuw op de voorgrond treden en wel speciaal aan de Orphici. Veranderingen in ritueel zijn diep ingrijpende veranderingen, en dergelijke veranderingen vinden alleen plaats als er bij voorbaat bereidheid bestaat om ze te willen accepteren. Degeen die medelijden betuigt met het slachtoffer zou in andere omstandigheden gewoon als wekeling kunnen worden uitgelachen. Die bereidheid tot luisteren kan door drang van sociale omstandigheden gemakkelijker bereikt worden dan alleen door respect voor het persoonlijk genie van een ziener, een charisma waar het de zesde- en vijfde-eeuwse manteis en katharten als Epimenides, Pythagoras, Empedokles overigens allerminst aan ontbrak. De vraag luidt nu: in welk klimaat konden dergelijke wonderdoeners gedijen. Het traditionele antwoord luidt: in perioden van grote sociale strijd, als in de zevende en zesde eeuw. Zo is de juridische uitwerking van het schuldprobleem van het offer door middel van een moordproces pas mogelijk nadat de staat, de polis, de berechting van mensenmoordenaars tot zich heeft getrokken. Maar voor die usurpatie door de overheid was het allereerst nodig dat de bloedschuld verschrikkelijk werd overdreven. Een dergelijke revolutionaire ontwikkeling is niet louter het gevolg van debatten over recht en billijkheid, maar zij wordt pas mogelijk nadat de macht van aanzienlijke families, zoals die van de Alkmeoniden, die wraak op moord in eigen hand wilden houden, op dit punt en dus ook op andere punten was gebroken. De uniformiteit van overtuigingen en gewoonten, zoals die uit teksten blijkt, en de graduele en dus in woorden generaliseerbare veranderingen maken het begrijpelijk dat historici van onpersoonlijke wetmatigheden of van collectieve bewustzijnsinhouden spreken, van Zeitgeist of van Volksgeist. Dat mag bij wijze van afkorting. In feite hebben we te maken met individuen die om welke reden dan ook hun gelijk hebben kunnen doorzetten in langzame aanpassing aan de vooroordelen van het pu- | |
[pagina 410]
| |
bliek dat ze wilden overtuigen, dus met een intellectuele elite. In het geval van mijn onderwerp betekent dat: ze zorgden voor veranderingen in rite en mythe. Zulke veranderingen moeten veel weerstand overwinnen. Daarom denk ik dat die weerstand overwonnen werd door een theologie. We kennen de auteurs van die veranderingen niet of nauwelijks, ze zijn dus anoniem, maar dat betekent niet meer dan dat men niet altijd wist of wilde verraden wie voor een verandering als uitvinder protos heuretes verantwoordelijk moest worden gesteld. Het betekent niet, en zeker niet voor ontwikkelingen in Griekenland, dat de auteurs van die veranderingen zich naamloos opstelden. Ik noem een historische persoon, bij uitstek een veranderaar van mythe en rite door het schrijven van tragedies en door de invoering van de Asklepios-cultus in 420 in Athene. Hij heet Sophokles. De vraag is nu hoe het mogelijk is dat systematisering niet, als in het geval van het christendom, tot uniformering heeft geleid. Of op het mythische vlak: hoe komt het dat heiligenlevens en geschiedenissen van martelaren zo stereotiep en begrijpelijk exemplarisch verlopen, terwijl de mythen in de tragedie zo afwisselend zijn, en de tragische held zich allerminst als een heilige gedraagt? Daarvoor gebruik ik de term reflectie (Brechung), waarbij ik denk aan het Griekse woord eidolon, dat betekent spiegelbeeld; ik denk dan aan de omkering van links en rechts als metafoor voor verwisseling van oorzaak en gevolg (de mythische metonymia) maar ook aan de fragmentering van het spiegelbeeld in bewegend water, en dan ook aan afbeelding, dus imitatie, nabootsing, en wat de griezelige associaties betreft, aan de schim in de onderwereld. De mythe van het offer van Dionysus wordt als reflectie weerkaatst in de mythe van de straf van de misdadige offeraars, de Titanen, maar kan ook in reflectie worden ontwaard in bestaande mythen over hybristai, ‘Titaanse’ overmoedigen, en theomachoi, strijders tegen god, als Prometheus Pentheus, of in het algemeen in de heros die op sinistere wijze de grootste taboes doorbreekt, zoals Oedipus. De reflectie maakt het mogelijk de bestaande mythologie met kleine veranderingen in het Orphisch systeem te integreren; die veranderingen kunnen de natuur hebben van signalen, waaronder donder en bliksem, bij ondergang én heiliging. Soms worden mythen drastisch veranderd door introductie van aan het offer van Dionysus ontleende incidenten, zo het koken en braden van een baby in de Thyestische maaltijden als reflectie van het koken en braden van Dionysus als baby. Maar over dit alles later meer. Nu alweer terug naar het algemeen | |
[pagina 411]
| |
menselijke, ditmaal bij wijze van introductie op een polemiek tegen het comparatisme. |
|