De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 404]
| |
[2]
| |
[pagina 405]
| |
vinden is: Recht en Orde hebben hun fundament in reiniging door bloed. Ik zal laten zien hoe, uit de Orphische geschriften van de vervalser Onomacritus, een vruchtbaar creatief systeem valt af te leiden - en in de periode tussen 550 en 400 daadwerkelijk in Athene ontwikkeld is - dat ons als erfenis heeft nagelaten het christendom en diens opvatting van reiniging door bloed van de erfzonde, maar ook de gedachte dat de ongeordende dierlijke moorddadige natuur van de mens alleen gezuiverd kan worden door cultuur, het geheel van nomoi, gewoontes, instellingen en wetten, een gedachte waarvan ik het belang in de voorgaande hoofdstukken al had laten zien. Het dierlijke van de mens staat in dit deel echter, theologisch gefundeerd, in tegenstelling tot de goddelijke geest. Afkeer van het lichaam is nu een logisch gevolg van de behoefte aan reiniging van het natuurlijke, dierlijke in de mens. Kortom, alle elementen van de beschaving, zelfs het sofistische debat, dat nu moet dienen om van schuld vrij te pleiten in het rituele moordproces, vinden hier hun oorsprong. Men denke aan het debat aan het einde van de Oresteia, als Orestes voor het gerechtshof voor moordzaken, de Areopagus, door de genade van Athene wordt bevrijd van de vloek van de keten van moorden die hem en zijn voorouders hebben geteisterd. De hele westerse beschaving is de vrucht van een simpel idee, een voor de hand liggende conclusie naar aanleiding van de problematiek van het bloedig offer, van een oplichter, Onomacritus. Dit hoofdstuk is hooggestemder dan de voorgaande. Nu zijn niet meer de achttiende-eeuwse sceptici Voltaire en Hume of de oudeheerachtige Cicero mijn lichtende voorbeelden. Ik heb het nu over de diepzinnigheid van een Aeschylus, over de verschrikkingen van de Bacchanten van Euripides. Niet meer de Latijnse poëzie aan het hof van Augustus is mijn ideaal, maar de Griekse aan het hof van Pisistratus. Maar ik heb het over reiniging door bloed. Ik heb het over het uitleven van hartstochten in een sinistere catharsis. Men denke, wat de huidige tijd betreft, aan de perverse revoluties van het nationaal- of reëel socialisme, aan de nieuwe Duitse of communistische mens, die als het ware vanzelf geboren wordt na een periode van bloedige slachtingen, zuiveringen waarvan in deze eeuw honderden miljoenen het slachtoffer zijn geworden. Hoe de bloedschuld opgelopen in de burgeroorlog te verzoenen? Daarover is niet nagedacht. De overwinnende regimes blijven dus in staat van oorlog, wraakzuchtig onderdrukkend, niet bevrijdend. We leven in een IJzeren Tijd. Hoe kan die bloedschuld worden verzoend? Ik heb het over de | |
[pagina 406]
| |
Griekse tragedie voor zover die gekenmerkt wordt door verwantenmoord en incest, Oedipus is dan voorbeeldig, maar wat verwantenmoord alleen betreft, Agave, die in een Bacchische razernij haar zoon Pentheus levend verscheurt. Dat is een offer. Hoe kan zo'n offer reinigen? Dat is de Tragische Paradox. De specifieke vorm van de reinigingsoffers die ik behandel wijst er niet zozeer op dat het doden van dieren of mensen een probleem was, want dat is het doden altijd of het kan het altijd worden, maar dat er sinds de tweede helft van de zesde eeuw een respectabele intellectuele stroming bestond die over het probleem had nagedacht. Er moet een theorie van het offer zijn geweest, in die tijd ontstaan en in debatten uitgewerkt. Die wil ik reconstrueren. Ik noem hem Orphisch-Pythagoreïsch. Ik dateer het ontstaan van de discussie in de tweede helft van de zesde eeuw. De discussie werd op gang gebracht door een systematische uitwerking van de offerproblematiek door een comité van Orphici, dat ik afgekort ‘Onomacritus’ noem, aan het hof van de tiran Pisistratus en dat van zijn zoon Hipparchus, in Athene. Om nu maar vast de afloop te verraden. Omstreeks 540 maakte een comité van Orphische theologen, waarvan Onomacritus de bekendste is omdat hij op een vervalsing is betrapt, een aition voor de Dionysus-cultus in opdracht van de tiran van Athene Pisistratus. Een aition is een oorzaak voor een ritueel. De Avondmaalswoorden van Jezus zijn het aition voor de eucharistieviering. Het aition verklaart waarom het ritueel is ingesteld en zo verloopt. Het ritueel is dus een herhaling van een oorspronkelijke gebeurtenis. Het aition voor de Dionysus-cultus luidt in het kort als volgt: Dionysus was de zoon van Kore, die als Persephone een gedeelte van het jaar doorbrengt in de onderwereld, en daar echtgenote van Hades is. Hades is hier Zeus in zijn gedaante van god van de onderwereld, de chthonische Zeus/Zagreus. Zeus is echter de vader van Kore, want Kore is de dochter van Zeus en Demeter. Demeter is door Onomacritus gelijkgesteld aan de Kretenzische godin Rhea, die de moeder van Zeus is. Zeus had overigens ook zijn vader Kronos vermoord. Verwantenmoord en incest kenmerkten al vanouds, bij Hesiodus, de Griekse theogonie. Nu wordt het allemaal nog toegespitst. Zeus heeft dus om het heilkind Dionysus te verwekken twee keer incest gepleegd, eerst met zijn moeder, toen met zijn dochter. Die dubbele incest leidt tot verwarring, is Dionysus nu de zoon of de kleinzoon van Zeus? Zowel Dionysus als Zeus zijn onderwereldgoden. Dat blijkt uit ver- | |
[pagina 407]
| |
wisselbaarheid van attributen. Een eenheid van vader en zoon, en Dionysus is de zoon van de maagd Kore. Zagreus is de Orphische naam zowel van de onderwereld-Zeus, als van het heilkind Dionysus. Zeus is ontrouw geweest aan zijn vrouw Hera. Vandaar dat Hera wraak neemt. Zij spoort de vijanden van de Olympische goden, de Titanen, aan de baby te offeren. Zeus wordt aangetrokken door de offergeur, hij merkt de misdaad, trapt de offertafel omver, bliksemt de Titanen neer, de zondvloed is het gevolg van de onweersbui, en uit het roet van de smook van de verbrande Titanen ontstaat het mensengeslacht, dat deels een dierlijke misdadige natuur bezit, maar ook een goddelijke vonk. Immers, de Titanen hadden van het goddelijke kind geproefd. Sindsdien moeten de mensen zich van hun Titaanse aard reinigen. Zij doen dat door in een staat van dierlijke razernij, rabies, honds- of liever: wolfsdolheid, stieren of bokjes levend met hun tanden te verscheuren. Dat is een op zichzelf misdadig offer, dat echter ook een straf is, en daarmee een eerste stadium van de reiniging. Men beleeft, in een catharsis, zijn dierlijke aard. |
|