De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[2]
| |
[pagina 335]
| |
leerd op grond van een normatieve grammatica, de enige maatschappelijk relevante grammatica, en ook, als we de grammaticaliteit niet aan introspectie willen overlaten, de enige grammatica die haar consistentie kan rechtvaardigen (vergelijk de al even normatieve logica; een logica van de natuurlijke taal is een contradictio in terminis, zo ook een grammatica van de omgangstaal). Deze grammatica kan voorschriften geven die zich van de verwarrende verscheidenheid van de lokale dialecten en idiomen niets hoeven aan te trekken. Het is niet voor niets dat ook in Vlaanderen het abn als standaard geldt. Hoeveel onzekerheid dat ook voor degenen die een sterk afwijkend dialect van huis uit spreken moge meebrengen - en het was flauw van Jeroen Brouwers daar zo op neer te zien -, in feite dient een standaard steeds de rechtvaardigheid en de efficiëntie; het is onbegonnen werk alle wetten en verordeningen in de tientallen of honderden lokale dialecten te vertalen, en het zou trouwens alleen mogelijk zijn als die dialecten zelf voldoende gestandaardiseerd waren. Vertaling kan, in de vorm van persoonlijke uitleg door een tweetalige intellectueel (de voorlichtingsambtenaar) beter van geval tot geval geschieden. De verschillende vaktalen moeten een gemeenschappelijke basis hebben. Nationale eenheid en nationale taal gaan samen, maar zo'n taal is een kunsttaal, die in langdurige inspanning, in Italië sinds de dertiende eeuw, in Frankrijk, Engeland, Nederland sinds de zestiende eeuw, vergelijk in Afrika de ontwikkeling van het Swahili, geschapen werd. Naast helder moet die taal subtiel zijn, omdat subtiele zaken in subtiele vormen moeten worden gezegd, vandaar onderschikking die verbanden suggereert en iconiseert, dat wil zeggen hoofd- en bijzaken in hoofd- en bijzin ordent. Karel de Grote kan het zich niet veroorloven in ronde bewoordingen met God of Byzantium te communiceren, en als de ene middeleeuwse Italiaanse stad in de ars dictaminis geoefende dictatores in dienst heeft, kan de andere niet achterblijven. ‘Dichter’ komt van ‘dictator’, in kanselarijstijl geoefende briefschrijver, en ongeacht de woordspeling is het een feit dat juist dichters en schrijvers veel aan de prille ontwikkeling van een algemeen beschaafd hebben bijgedragen. Dat kwam enerzijds omdat hun niet-actuele, verzonnen onderwerpen te allen tijde op belangstelling konden rekenen, maar wat de dichters betreft ook omdat de strenge discipline van rijm en maat het makkelijk maakt de taal te structureren: een sonnet is sneller gelukt dan een kunstige periode in proza. Nu werkt dit taalgebruik discriminerend, door de hoogmoed | |
[pagina 336]
| |
der intellectuelen, en ook omdat het beheersen van deze taal zo moeilijk is dat degeen die hem van huis uit gehoord heeft een niet in te halen voorsprong heeft. De taalsociologen kunnen me evenwel nog meer vertellen wanneer ze uit de onderzoekingen van Labov concluderen dat het neger-Engels, of de beperkte code van de lagere klassen, net zo veel waard is als het middenklasse-Engels. Aangepast aan situaties, jawel, maar zo is het een tautologie, het Engels van de lagere klasse functioneert natuurlijk goed in de situaties waarin het gebruikt wordt. Het functioneert dus niet goed in situaties waarin intellectuelen middenklasse-Engels gebruiken. Labov en alle andere taalsociologen schrijven hun artikelen in de taal van de middenklasse. De relatie is kennelijk asymmetrisch: de sociologen geven voor dat zij de taal der lagere klassen begrijpen (en bewonderen), de lagere klassen bewonderen wellicht het taalgebruik van de middenklassen, maar ze kunnen het niet zo goed volgen. Ik weet niet of ooit weleens een taalsocioloog geprobeerd heeft om zijn bevindingen aan zijn proefkonijnen uit te leggen; het zou mij niet verbazen als het niet zo was, maar als rechtvaardiging zou kunnen dienen dat de wetenschappelijke argumentatie alleen in middenklasse-Engels kan worden weergegeven. De marxistische oplossing is als steeds niet integer.Ga naar eind1 Natuurlijk is het een sociaal probleem, maar wachten op de heilstaat heeft geen zin want daar zal eerst recht een standaardtaal nodig zijn. In Rusland met zijn vele nationaliteiten en talen hebben degenen die van huis uit Russisch spreken natuurlijk een voorsprong. Het alternatief is zelfbestuur voor talige minderheden, een oud streven, maar afschaffen van de taal der intellectuelen is een heel andere zaak. Wie opkomt voor de onderdrukte massa zal die massa verraden, tenzij er iets aan het probleem van intellectuele elite zelf gedaan wordt. Ook de nieuwe elite zal gebruik moeten maken van een kunsttaal, en dan is overnemen van de kunsttaal van de oude machthebbers veel en veel eenvoudiger dan het scheppen van een nieuwe. We nemen de zoon van een Drentse boer. Hij heeft een achterstand omdat hij het abn niet goed beheerst. Zullen we Drente zelfstandig maken? Maar dan moet het Drents geschikt gemaakt worden om als intellectuelentaal te dienen. Zulks duurt eeuwen; in het Fries is het nog maar net gelukt. De zaak ligt anders bij het Catalaans dat wel een grote intellectuele traditie heeft. Het Catalaans lijkt op het Spaans voor zover ze alle twee imitaties zijn van het klassiek Latijn. De kloof tussen Catalaanse intellectuelen en Catalaanse niet-intel- | |
[pagina 337]
| |
lectuelen is groter dan de kloof tussen Catalaanse intellectuelen en Spaanse intellectuelen. Een Catalaanse autonomiebeweging heeft dus misschien wel zin, maar zal de arbeidersmassa niet mondig maken. De term middenklasse maakt de discussie verward. In feite zullen de beoefenaren van het algemeen beschaafd wel een positie kunnen veroveren die maakt dat de meerderheid tot de economische middenklasse behoort. Maar per definitie is dit taalgebruik de taal der literati, in literatuur en wetenschap opgeleiden. Hoe verdergaand de opleiding, hoe meer intellectueel, maar de economische klasse waar ze in terechtkomen wordt niet uitsluitend door intellectuelen bevolkt. In ieder geval is de intellectuelenklasse niet erfelijk, want toelating geschiedt op grond van examens. Ook is het altijd het streven geweest zonen van arbeiders die door hun snel verstand en vermogen tot aanpassing opvielen, tot de examens toe te laten. Dat was, behalve voor de uiterst buigzamen, een harde weg, want meer nog dan de adel is de intellectueel, door zijn formele opleiding, op vormen gesteld. Maar wie eenmaal met de regels van het spel mee wil doen, kan zich overigens de meest bizarre opvattingen veroorloven. Wat de inhoud van het beweerde betreft is men tolerant; haast alles mag, mits goed geschreven! De literati zijn met mandarijnen te vergelijken, en ze werden ook zo vergeleken door Max Weber, die de oude Chinese samenleving als ideaal type van de bureaucratische samenleving beschreef.Ga naar eind2 Arma et litterae, dat zijn de twee pijlers waarop zo'n samenleving berust. De militair dient voor de rust met het buitenland, de literati worden ingezet bij binnenlandse onenigheid. Zo vertelt Weber van generaal Oe Ki, schrijver van een handboek over ritueel correcte oorlogsvoering, die met een literaat streed om de post van eerste minister. De literaat won, en de generaal legde zich daar pas bij neer toen hij hoorde dat een revolutie de dynastie bedreigde. Als advocaat of pleitbezorger voor belangengroepen maar ook als rechter maken de intellectuelen de dienst uit in het binnenland. Van beroep een bemoeizuchtig volkje.
Opvallend zijn de snelle carrières van humanisten in de vijftiende en zestiende eeuw: vaardigheid in het maken van Latijnse gedichten, het liefst gesteund door rechtskennis, opende de weg naar de post van secretaris of gezant. In Duitsland: de vader van Eobanus Hessus | |
[pagina 338]
| |
was kok, van Corus boer, van Celtis wijnbouwer. In Nederland: de vader van Nicolaas Everaerts, jurist en president van de Raad van Mechelen, was zeeman en zijn zoons, waaronder de grootste neolatijnse dichter Janus Secundus, werden secretaris van Karel V, kanselier van Gelderland of Friesland enzovoort. In Italië: Campano begon als schapenhoeder, werd professor, bisschop en intimus van drie pausen. Ook de Pléiade-dichters in Frankrijk volgden deze weg; Baif werd ambassadeur van Frans I.Ga naar eind3 Latijn hadden ze niet van huis uit meegekregen maar dat had de aristocratie al helemaal niet, het milieu gaf dus geen voorsprong. De Chinese mandarijnen werden ook geëxamineerd in kennis van gedichten; het hoorde tot de goede vormen de dichtkunst ook zelf actief te beoefenen als ontspanning naast het ambtenarenleven.Ga naar eind4 De Chinese poëzie is echt weekendhuisjespoëzie. Het is wat onzinnig naar het nut van literatuur te vragen, de antwoorden kunnen variëren van ontspanning tot catharsis, van louter vermaak tot de een of andere manier van lering of bewustwording, maar in het kader van de vrijetijdsbesteding lijken dat rationalisaties of excuses. In dit verband wil ik er nog wel op wijzen dat literatuur door de mimesis van menselijke situaties, en van uitingen van karakter of emotie, de jeugdige intellectueel op weg helpt naar het juiste ritueel gedrag: hoe beschaafd te vleien, te vrijen of whisky te drinken. Voor appreciatie van literatuur op rijpere leeftijd komt omgekeerd de levenservaring van pas: Franse dames begrijpen tragedies beter dan menig kamergeleerde, en graaf Bentinck verklaarde dat hij op school wel Horatius uit zijn hoofd had geleerd, maar nu, nu hij op hoge diplomatieke posten aan hoven had verkeerd, genoot hij pas goed van diens aardigheden.Ga naar eind5 Als, laten wij zeggen omstreeks 1900, een socialist, een liberaal en een protestant ontvlammen voor het zelfde sonnet van Kloos, dan is dat wel omdat ze het over de schoonheid eens zijn, maar ze zijn ook verenigd in hun bewondering voor kunstig, alleen voor intellectuelen begrijpelijk taalgebruik. De gezamenlijke bewondering, die tot een cultus van de schoonheid kan leiden, is in feite het plezier van samenzweerders die een geheim delen dat hen van het vulgus onderscheidt. Maar wat moet een revolutionair regime doen met de kunst van een verworpen verleden? Dat is een stereotiepe moeilijkheid, waar voor het eerst het christendom mee te maken kreeg toen het in de | |
[pagina 339]
| |
vierde eeuw eindelijk de macht veroverd had. Het simpelste recept is alles uitroeien wat aan de oude ideologie herinnert. Wat de materiële kant betreft had dat het voordeel dat de tempelschatten het gebrek aan goud, oorzaak van de burgeroorlogen, zo drastisch konden verhelpenGa naar eind6 dat er tot Columbus wel weer genoeg in circulatie was. Het afbreken van stenen bouwsels, het tot kalk verstoken van beelden, vergde meer werk, maar in duizendjarige vlijt is men daar heel redelijk in geslaagd. Met de literatuur lag het anders. Al eerder hadden de kerkvaders ingezien dat men de intellectuelen alleen kon bekeren door hun taal te spreken. Zij schreven dus hun werken in zo moeilijk mogelijk retorisch Grieks en Latijn, en pasten het geloof zo goed en zo kwaad als dat ging aan aan de Griekse filosofie. De simpele taal waartoe God de schrijvers van het Nieuwe Testament had geïnspireerd, en die vroeger alleen armen van geest en vrouwen had kunnen aanspreken, werd zo in een mooi vergulde lijst ook de echtgenoten uit de betere stand aangeboden. Het belang van een goede retorische scholing was zo groot dat aanzienlijke christenen hun kinderen toch nog naar de gewone school stuurden, waar ze gewoon Homerus leerden lezen, onmisbaar voor de beschaafde omgang, zoals nu kennis van de bijbelse geschiedenis. Het Oostromeinse rijk heeft zo toch zijn antieke cultuur nog aardig kunnen redden.Ga naar eind7 In het westen stortte in de vijfde eeuw het schoolsysteem ineen; er zijn toen eeuwen geweest waarin de elite onbeschaafd was. In feite wordt de renaissance vooral gekenmerkt door een uitbreiding van het beschaafd publiek dank zij het feit dat nu ook de volkstaal tot kunsttaal werd gefatsoeneerdGa naar eind8, en wel sterk gestimuleerd door boekdrukkers die meer emplooi voor hun persen zochten. Dat proces zet zich nu nog voort, tot de sociolinguïsten bemerkten dat er een tamelijk grote harde kern is van mensen die misschien te dom zijn voor maar toch ook vooral niet gediend zijn van aanpassing aan de levensstijl van intellectuelen. Dan worden de problemen acuut, want nu ook nog het optimisme verdwenen is van de Wereldbibliotheek, Wibaut: breng de arbeiders in contact met grote kunst, plaats ze in een esthetische omgeving, en ze worden als vanzelf even verheven als wij, ligt ook het elitaire karakter van de kunst onverbloemd bloot. Het christelijk dilemma - wel of niet de studie van de heidense schrijvers bevorderen - is in wisselende gedaante het probleem van elke geslaagde revolutie. Na de vroeg-christelijke vernielingen, na de beeldenstorm: de Franse revolutie. Alle kunst was of kerkelijk of | |
[pagina 340]
| |
aristocratisch, en zou dus als symbool van onderdrukking moeten verdwijnen. En daar is dan ook door de jakobijnen serieus voor geijverd. Het is aan de herwonnen invloed van kerk en conservatisme omstreeks 1802 te danken dat bij voorbeeld de kathedraal van Chartres die al geheel geplunderd was (het lood van de dakbedekking was eraf en ze was alleen maar niet afgebroken omdat men niet wist waar men met het puin naar toe moest), geen definitieve ruïne is geworden.Ga naar eind9 Wat niet vernield was werd geroofd, en voor een deel opgeslagen. Wat ermee te doen? Van wie was het nu? ‘Du peuple!’ luidde het geniale antwoord, en de gedachte van nationaal kunstbezit, en dus van een nationaal museum, was geboren. Het Louvre werd weldra door Napoleon verrijkt met de oorlogsbuit van heel Europa.Ga naar eind10 Maar dat was al restauratie. Wie in revolutionaire tijden een museum van nationale grootheid opricht, merkt tot zijn schrik dat hij monumenten verzamelt voor edelen en kerkvorsten, en van kunstenaars die zich hadden verkocht aan het ancien régime. De zelfde problemen in de Russische revolutie, ook daar werd ‘weg met Poesjkin’ al snel ‘Poesjkin voor het volk’. Gelukkig hadden Marx en Engels, die een typisch Duitse gymnasiastenbewondering hadden voor grote literatuur - Aeschylus, Dante, Shakespeare, en van de modernen vooral Balzac -, en die zelf mislukte dichters waren, al de kiem gezaaid van wat later door Lenin, Lukács en Goldmann zou worden uitgewerkt tot de leer van de twee intenties. De kunstenaar is in het onbewuste bezit van de ongebroken visie, die overigens door Lenin jaloers aan de partij bleef voorbehouden, hij is dus subjectief reactionair, objectief vooruitstrevend. Het alternatief zou zijn een zo radicale breuk met het verleden dat Rusland zijn identiteit zou verliezen, en dus onder het mom van steeds revolutionairder bewegingen in burgeroorlog uiteen zou vallen. Vandaar dus uit conservatisme annexatie van de klassieken. In communistisch China is men wat dat betreft dubbelzinniger; de leer van de twee intenties wordt er terecht als idealistische nonsens afgewezen, materiële monumenten worden zo veel mogelijk verwoest, alleen op in het oog lopende plaatsen hersteld, maar ook hier zou totale verwoesting van de traditionele cultuur een culturele revolutie betekenen. Vandaar dat in klassieke schrijvers naar volkse en patriottische uitingen wordt gevlooid.Ga naar eind11 Wat nu te doen? Het lijkt me niet leuk links te zijn, en zeker niet als je letterkunde studeert of doceert. Het wordt al gauw te onzinnig om telkens weer Euripides, Shakespeare, Walter Scott of Mallarmé volgens hun latente bedoe- | |
[pagina 341]
| |
lingen tot medestander te bombarderen, en niemand behalve de grootmeesters Lukács en Goldmann is daar ooit echt in geslaagd. Maar telkens weer ontdekken dat de klassieke schrijvers al evenzeer op orde gesteld zijn als de schrijvers van kinderboeken, is te teleurstellend. Je bewijst keer op keer dat de meeste schrijvers van voor Marx nog nooit van het marxisme gehoord hadden, en dat de meeste schrijvers van na Marx er niet van wilden horen. De zelfde teleurstelling bevangt progressieve regisseurs, die na een tijdje ophouden een progressieve Hamlet op het toneel te brengen. De cabaretier Brecht wordt dan maar tot klassiek auteur opgeblazen. Ze moeten wel, want voor subsidiënten en publiek is het nodig het geld dat de opvoering kost te verantwoorden. Dus moet elke toneelvoorstelling gerechtvaardigd worden door zijn betekenis voor de mens van nu, wat meestal op platvloersheden uitdraait, zoals ook met de bijbel gebeurt als hij in handen valt van progressieve theologen. Het is allemaal echt teleurstellend, want gemor, slavenopstand, boerenopstand, plunderend gepeupel genoeg, ook in het verleden, maar in koor herhaalt de ene klassieke schrijver na de andere dat ontevredenheid verkeerd, opstandigheid het grootste kwaad is. Zo braaf hielden zij zich aan de opinies van hun opdrachtgevers, de bovenlaag van de maatschappij, waar ze veelal niet eens zelf toe behoorden. |
|