De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[15]
| |
[pagina 303]
| |
fecten, ontleend aan gekunstelde woordschikking, zo pretentieus maakt als tachtigers proza! De volkstaal is vulgair gebleven, en kan dus alleen maar zangerig zijn. Wat overblijft zijn liedjes en epigrammen. Sonnetten zijn epigrammen, en wel in de twee soorten: mel en fel; honing en gal: Soupe à la grecque, dat wil zeggen naïeve bespiegelingen, impressies, stemmingen naar aanleiding van iets onbelangrijks dat de dichter is opgevallen (een wingerd die zich om een oude boom slingert); of boosaardige, grappige anekdotes met een onverwachte clou op de manier van Martialis.Ga naar eind2 De rest is bombast: ‘pindarische’ oden, van Gray, van Hölderlin tot Lucebert. De geniale dichter toont hier zijn genie door, voor gewone stervelingen, onbegrijpelijke teksten te produceren. Aangezien de literatuur ten prooi is gevallen aan nationalisme, zijn er mensen die denken dat ook de Duitsers of Fransen hebben kunnen dichten! Housman zei tegen Gide dat de Fransen niet konden dichten. Housman was, als filoloog, classicus, maar hij was ook dichter. Hij bewondert pure poëzie die de haren overeind zet bij het scheren, en hij verwerpt de gekunstelde dictie van de achttiende-eeuwse poëzie. Zijn bezwaar is dat de Franse poëzie retorisch is. Hij moet dan wel, als classicus, bedoelen dat de classicistische navolgingen tekortschieten. Gide antwoordde op de uitdaging van Housman door een bloemlezing samen te stellen van zangerige Franse poëzieGa naar eind3. In dat, heel beperkte, genre munt de moderne poëzie, ook de Nederlandse, uit. Vergelijk de bloemlezing van Dirk Coster - uit ongeveer de zelfde tijd, gebaseerd op de zelfde criteria - die inderdaad, en welhaast voor altijd, de honderd beste Nederlandse gedichten bij elkaar gebracht heeft. Het gaat om de mislukking van de classicistische navolging van antieke genres. Ik zou de stelling kunnen verdedigen dat de ballade, die niet thuishoort in de canon van klassieke genres, een poging is om op quasi-spontaan volksniveau in de lyrisch verhalende trant een element van de antieke elegie te redden: dat van vertragingen en versnellingen. Rimbauds Bateau Ivre is het enige geslaagde classicistische Franse gedicht, maar het is niet meer dan de poëtische amplificatie van De Periculo vitae Allegoria van de Franse neolatijnse dichter Macrinus door een zeventienjarige scholier die zijn taalvaardigheid te danken heeft aan zijn geniale bedrevenheid in het maken van Latijnse gedichten. En dat moet dan als fons et origo van de moderne poëzie gelden!Ga naar eind4 Trakl imiteert - zonder begrip - Rimbaud,Ga naar eind5 en Marsman imiteert Trakl én Rimbaud. Imitatie is goed en gewoon, | |
[pagina 304]
| |
maar dit is onbewuste of schaamachtig verborgen invloed. Onbegrip baart bombast. ‘Ik die bij sterren sliep en 't haar der nachten droeg als zilveren gewei...’ Zoiets is tegen geen enkele ‘close reading’ bestand. De surrealisten imiteren de meest onbegrijpelijke paradoxen van Rimbaud en die dolgedraaide retorische parodie, Les Chants de Maldoror van Lautrémont; Dylan Thomas imiteert de Franse surrealisten, en Hugo Claus, in zijn Oostakkerse Gedichten, maakt daar bloed-en-bodem-mystiek van. De rest is vage stemming, impressionisme. In de concentratie op het korte gedicht - van Wordsworth, Leopold, Jan Hanlo:
Hoor de merel
(de lieve moeder)
Ja ik luister
(het lieve kind)
bereikt de moderne poëzie wellicht ongekende hoogten. Maar het blijven toevalstreffers, door dromerige inspiratie veroorzaakt. De antieke dichter is geniaal in die zin dat we niet begrijpen hoe hij erop gekomen is om het zo te zeggen. Maar wat hij zegt is bestand tegen de meest rationele hyperkritiek, zoals die blijkt uit voor ons te pedante antieke commentaren, zoals dat van Servius op de gedichten van Vergilius. De klassieke filologen zetten deze traditie voort door op pijnlijk nauwkeurige wijze naar onopvallende incoherenties te speuren. Als filologen poëzie in de volkstaal met deze instelling bestuderen, moeten ze of hun nauwkeurigheid opgeven of de dichter valt door de mand. We kunnen het met Samuel Johnson en Housman eens zijn dat Shakespeare nog geen zes regels achter elkaar poëzie kon schrijven. Maar de rijkdom van zijn argumentatie, gezichtspunten, karakters en emoties, heeft hij aan zijn geduchte retorische training te danken. Milton is, voor de scherpzinnige latinist en gevoelige dichter Housman, de enige Engelse dichter waar een niet-classicus van zou kunnen leren wat klassieke poëzie is.Ga naar eind6 Maar Milton werd becommentarieerd door de achttiende-eeuwse filoloog Bentley, op de manier waarop hij Horatius uitgaf. En Milton viel door de mand. Bentley is ‘the Man who said the Tactless Thing’. Men kan toegeven dat Bentley in zijn kritiek vaak op plompe wijze blunderde, maar er zijn te veel passages waarin Bentley gewoon gelijk had. Als Milton Eva be- | |
[pagina 305]
| |
schrijft: ‘Angelic, but more soft and feminine’ (maar de Engelen hebben geen ledematen of skelet volgens Milton zelf), dan merkt Bentley terecht op: ‘If Eve had been more soft, more feminine... than such were, she would have been no fit Mate for her Husband.’ Bentley heeft te vaak gelijk, en Empsons pogingen in sommige gevallen absurditeit of vaagheid op te vatten als dubbelzinnigheid zijn te weinig overtuigend.Ga naar eind7 Na Bentley heeft de mening post kunnen vatten dat poëzie te vaag zou zijn voor precieze lezers, en vaagheid - een ander woord voor slordige onnadenkendheid - werd ook de praktijk van de moderne dichter, bij voorbeeld van Shelley. Daarmee verviel de basis aan de moderne filologie. In de plaats daarvan wordt de vrijheid van de lezer verdedigd die, als hij onderwezen is in ‘close reading’ in de trant van Empson, denkt dat hij ongeremd door de bedoelingen van de auteur zijn lezersimpressies als mogelijke betekenissen mag expliciteren. Pogingen om deze methode van ‘close reading’ op antieke teksten uit te proberen lopen uit op miskenning van de eigen aard van echte poëzie.Ga naar eind8 |
|