wel, omdat dit toch wat egoïstisch klinkt, kan men zich dan het beste door een ander die tot een al bevoorrechte groep behoort, laten vertegenwoordigen: ‘Nu is hij aan de beurt.’ Het gaat er dus om het eigen belang te ontveinzen.
De propaganda van de tiran luidt: mijn dictatuur is ten bate van het hele volk, mijn dictatuur helpt de achtergebleven groepen. De propaganda van de tegenstander van de tiran lijkt dan heel eenvoudig: aantonen dat de tiran zich ten koste van het volk verrijkt. Daarvoor is het niet genoeg te wijzen op de praal van zijn paleizen, want dat zou simpel afgunst kunnen lijken. Zolang de tiran succes heeft met zijn propaganda zal het volk hem dankbaar blijven. De tegenstander heeft dus pas succes als het de tiran minder voor de wind gaat, wanneer de oorlogen in plaats van winst en roem op te brengen vooral verlies aan levens en geld schijnen te gaan kosten, met andere woorden, als de propaganda er niet meer in slaagt het volk te doen geloven dat de kosten van het staatsbedrijf, waaronder oorlogen maar ook de praal van het hof, op het volk zelf uitstralen en bijdragen aan het beeld van algemene welvaart. De tegenpleiter zal er belang bij hebben onze tiran te vergelijken met tirannen uit het verleden, wier gruweldaden - martelingen, terechtstellingen, concentratiekampen - uiteraard directer aanspreken dan hun voorbije glorie, tenzij die glorie door de bloei van kunsten vereeuwigd is, als in het geval van Augustus, Lorenzo de' Medici, Lodewijk xiv.
Alleen langs die ingewikkelde weg, die toch altijd min of meer gebruik maakt van een historische generalisatie - alle tirannen zijn gedreven door eigen belang -, is het mogelijk een bepaalde tiran, Peisistratos, Nero, Napoleon, Hitler, Stalin, te veroordelen. Dat is wat merkwaardig, immers, de denigrerende opmerking: ach, het is toch allemaal egoïsme, ligt zo voor in de mond. Maar dat is de opmerking van de tegenstander en de buitenstaander. Wie lid is van de PvdA zal er geen enkele moeite mee hebben de politieke tegenstanders - de kapitalisten - louter hebzucht en carrièremakerij te verwijten. Het kost echter heel wat moeite toe te geven dat de eigen coryfeeën - de mannen van Nieuw Links, van Tien over Rood, grote pleitbezorgers voor gelijkheid - dank zij hun actie van toen nu allemaal meer dan een ton verdienen. Deden ze het daarom?
De regel luidt dan ook dat men, in de rol van tegenpleiter, de mooie woorden van de tegenstander als schijn ontmaskert, als holle retoriek: in werkelijkheid is het hem toch immers om de macht te doen. Dit betekent dat men niet naar de argumenten van de tegen-