singsstructuren in het algemeen af te wijzen.
Als de overheid als argument steeds het algemeen belang aanvoert, valt aan de tegenpleiter de taak te beurt om, naast het betwijfelen van het nut of de rechtvaardigheid van de te nemen maatregel, de overheid ervan te beschuldigen het groepsbelang of persoonlijk belang te bevoorrechten. Uiteraard zal altijd het belang van een groep of een persoon min of meer samenvallen met het door de overheid uitgestippelde beleid: de aanval zal dus zeker succes hebben maar het is onzin, gezien weer de trapsgewijze dialectiek, van deze noodzakelijke coïncidentie een principe te maken door te stellen dat de overheid altijd groepsbelang vertegenwoordigt of zelfs dat het wenselijk is dat zij dit doet, tenzij in het laatste geval de verdelende rechtvaardigheid als algemeen (economisch of moreel) belang naar voren gebracht wordt, bij voorbeeld wanneer het gaat om het bevoorrechten van tot dusver minder bevoorrechten. Gezien de onaangename beslissingen waar een overheid zich voor gesteld ziet, wordt niet iedereen of elke groep als overheid geaccepteerd, of, met andere woorden, de overheid zal een omvangrijk propaganda-apparaat moeten onderhouden - van praal tot ideologische rechtvaardiging - om zich als beslissende instantie te kunnen opwerpen of handhaven. Het dreigement dat de overheid altijd vertegenwoordigt - men denke aan leger en politie - is dus alleen maar gerechtvaardigd met een overtuigend beroep op het algemeen belang. Vandaar dat het blote dreigen met geweld zelf niet retorisch is, al staat het wel als mogelijke sanctie op de achtergrond. Vandaar ook dat groeperingen als vakbonden, die ook een dreigement vertegenwoordigen, alleen maar acceptabel zijn voor zover zij erin slagen hun verlangens, eisen, niet als groepsbelang maar als algemeen belang in te kleden, iets wat in de jaren zestig goed lukte in het kader van de keynesiaanse economie. Mocht het ooit zo ver komen dat de vakbonden - als nu de categoriale bonden - er rond voor uitkomen het groepsbelang alleen in het oog te houden, of ook mocht eens de propaganda van de vakbond met algemeen misprijzen worden begroet, zoals nu in Italië (dat is allemaal maar retoriek), dan zou de democratie een grote tegenslag moeten verwerken.