De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[17]
| |
[pagina 213]
| |
bepaalde gevallen dient te worden ingeperkt. We zullen degeen die de macht heeft vrijheid van anderen in te perken nu in de meest algemene zin de (scheids)rechter (arbiter, iudex) noemen. De rechter neemt een beslissing, waarbij hij een keus doet door de een iets te gunnen en de ander het zelfde te misgunnen. In mijn voorbeeld van degeen die zijn vrijheid uitoefent door te aarzelen iets te kopen of niet te kopen, de ene winkel klandizie te gunnen en daarmee de ander niet, oefent deze een rechterrol uit. Vrijheid is dus de macht in een bepaalde situatie tegenover anderen een rechterrol te kunnen uitoefenen, door te kiezen. Slaven bij voorbeeld hebben die macht nooit, het ontbreken van macht is het kenmerk van afhankelijkheid - van de keuze van anderen. Maar die macht of het ontbreken ervan zijn nooit absoluut, ze zijn aan situaties, rollen en instituties gebonden. Van groot belang zijn de geïnstitutionaliseerde instanties, waarin iemand met de macht van rechter is bedeeld, en dus het recht heeft in vrijheid te beslissen. In die belangrijke gevallen zal zijn vrijheid moeten worden uitgeoefend binnen het kader van voor alle partijen bindende regels, als bij voorbeeld van het recht. We hebben het pas nu over onderhandelingssituaties en debatten waarbij er een derde in het spel is aan wie de macht om te beslissen wordt toevertrouwd: die heeft gelijk, dit is de waarheid, dit is het beste, dus ook de andere partij moet zich hierin schikken! Iedereen die met overtuiging een voor hem belangrijke mening is toegedaan, heeft het verlangen ook nog gelijk te krijgen bij anderen. En dan is het prettig als er een instantie bestaat die de macht heeft om je dat gelijk ook te geven. Maar die macht is evenredig minder prettig voor degeen die in het ongelijk is gesteld, en dat onprettige maakt in vele gevallen, ter wille van het voortbestaan van gevarieerde meningen, een rechterrol onwenselijk. Al even verwerpelijk zijn die pogingen - van de socratische dialectiek tot en met sommige vormen van argumentatietheorie - om de regels van het debat zo strikt te formuleren dat uit het verloop van het debat, als bij een schaakpartij, vanzelf duidelijk zal moeten worden wie gewonnen heeft, en dus gelijk gekregen of, nog akeliger, de waarheid heeft verkondigd. Dergelijke pogingen maken evenwel des te meer duidelijk hoe groot het verlangen is naar een bevredigende conclusie: nu is het verder afgelopen, die heeft gewonnen, die verloren, zo is het, of zo moet het. Maar men gaat met hoop en vrees naar zo'n rechter, of begeeft zich in zo'n schaakpartij, en de verliezer is allerminst tevreden. Een totale afgang | |
[pagina 214]
| |
leidt tot wrok en agressie. Vandaar dat het een juiste politiek is om de tegenpartij voor gezichtsverlies te bewaren, in de grote politiek maar ook in de kleine van huiselijke twisten. Aan de andere kant zijn er de principieel onbelangrijke kwesties waarbij het voor alle partijen geen punt is zich van tevoren te onderwerpen aan een uitslag die aan de hand van goed meetbare criteria wordt vastgelegd. Dan wordt van tevoren ook afgesproken dat de verliezer zich sportief bij de nederlaag zal neerleggen. Het voorbeeld is natuurlijk de sport, maar het Internationaal Gerechtshof in Den Haag kan ook als voorbeeld dienen. Voorbeelden waar de rechterrol maar beter kan ontbreken zijn levensbeschouwingen (zolang ze hun gelijk niet met geweld door willen zetten). Ik geloof dat ik gelijk heb in mijn historische bezwaren tegen het christendom, maar ik denk er niet aan de christenen voor een tribunaal te dagen en ik hoop dat de christenen dat ook niet met mij doen. Bij intieme gevoelens, emoties en pijn moet de rechterrol om principiële redenen ontbreken. Niemand kan over mijn gevoel oordelen. Wel kan ik proberen mijn medemensen van mijn gevoel te overtuigen en dat zal moeten gebeuren door een oprechte indruk te maken. En die indruk van oprechtheid wordt bevestigd door mijn daden, of door verradende indices van oprechte emoties en pijn als blozen en zweten. Ik kan natuurlijk liegen en voorwenden, en die mogelijkheid geeft de ander het recht mij van onoprechtheid te beschuldigen, maar hij kan geen gelijk krijgen zolang ik mijn ongelijk niet toegeef, want de indices van oprechte emotie of pijn kunnen ontbreken, omdat ik mij in bedwang houd. Omgekeerd is het mogelijk dat ik ze feilloos voorwend. Verder kan ik onhandig of handig in mijn argumentatie zijn. Wie kent dat wanhopige gevoel niet, vooral uit zijn onervaren jeugd, wanneer het niet lukt de ander van je eerlijkheid te overtuigen? Dat geldt in het algemeen voor elke beschuldiging van onoprechtheid waar het goede bedoelingen betreft. Berouw is zeldzaam; haast iedereen, zelfs de meest afschuwelijke misdadiger, heeft wel een rechtvaardiging bij de hand voor zijn gedrag en vindt zich zelf niet zo slecht. Berouw, spijt is immers fnuikend voor de gezondheid. Vandaar het belang in vele gevallen de mensen hun gezicht niet te laten verliezen door de uitspraak van een rechter. Vandaar echter ook het verlangen naar een opperrechter, een god die het laatste oordeel zal vellen maar die ook nu al over een alziend oog beschikt en onze nieren proeft. Uiteraard zal deze opperrechter over aan zijn macht evenredige | |
[pagina 215]
| |
straffen beschikken voor wel gedefinieerde morele delicten maar, dank zij het systeem van afkoop waarover althans de katholieke kerk beschikt terwijl het calvinisme een mogelijkheid van zelfrechtvaardiging bezit in het besef dat wij allen zondaars zijn en in het algemeen door het praktisch onbeperkt vermogen tot zelfrechtvaardiging van de gezonde mens kan men vertrouwen dat het Alziend Oog meestal zal goedkeuren. Dat is het godsvertrouwen, te vergelijken met het kinderlijk vertrouwen in vader, die in al zijn strengheid toch begrip en solidariteit zal opbrengen. Maar het gelijk van de door een onmenselijke rechter gerechtvaardigde gelovige kan fanatieke vormen aannemen. Het fanatisme wordt versterkt als het gepaard gaat met overwonnen schaamte. Men denke aan de netbekeerden die zich hebben laten aanpraten dat ze zich moeten schamen voor hun vroegere leven. Zo werken heiligengeschiedenissen: Augustinus, Franciscus, Loyola, maar zo werkt ook de radicale bekering van bourgeois zoontjes, of van afvallige communisten. We krijgen dan een manicheïsche wereld die is verdeeld in die van de kinderen des lichts, Armuzd, en die van de kinderen der duisternis, Ahriman. De rechterrol kan gezocht worden in de rechtvaardiging achteraf door het objectieve oordeel van de Geschiedenis, ook al is het gelijk nu nog miskend. Men is om die reden van latere beloning tot fanatiek martelaarschap bereid. Ook miskende genieën hopen daar op. Maar het is een illusie. Christelijke martelaren worden als martelaren geëerd omdat het christendom gewonnen heeft en niet de Mithras-godsdienst of het heidendom. Die overwinning was geen historische noodzaak. Ook Hitler had kunnen winnen, en, ook al zou het na eeuwen weer in orde gekomen zijn, de geëerde helden uit het verleden zouden er toch anders uitgezien hebben. Zelfs als na verloop van tijd, wegens de gewone contramine van intellectuelen, Brecht en Picasso weer tot de bewonderde kunstenaars zouden worden gerekend, de waardering van de avant-garde zou toch langs andere lijnen verlopen, de argumentatie zou zich tegen andere opinies afzetten en daarmee de plaats van deze genieën in het retroperspectief van de geschiedenis. We hebben de toekomst niet in de hand, en het gelijk dat het miskende genie later zal krijgen - als het nog eens erkend wordt - zal er anders uitzien dan hij kan bevroeden, als hij er al iets van kan bevroeden. De geschiedenis is niet in het algemeen rechtvaardiger dan het heden, want niet elk genie, elke held, kan op erkenning hopen. Ook hier is de rechterrol een illusie. Contemporaine gunstige oorde- | |
[pagina 216]
| |
len hebben althans het voordeel dat ze onmiddellijk bevrediging schenken. Voorbeelden daarvan zijn uitslagen van examens, concoursen en prijsvragen, artistieke, wetenschappelijke of industriële prijzen, die allemaal in een vergelijkend onderzoek volgens vaste normen worden vastgesteld en uitgedeeld. Naarmate de normen minder strikt zijn, zakt de waarde van het vergelijkend onderzoek. Dat geldt speciaal voor kunstprijzen die dan ook meer het karakter van ‘troostprijzen’ hebben. Die vaste normen moeten objectief, dat wil zeggen onpartijdig gehanteerd worden. De oordelende instantie moet wel betrokken zijn bij de handhaving van het peil van het produkt, maar niet bij het belang van een van de betrokken partijen. In al die gevallen werkt, in de vergelijking, het principe van concurrentie, ook in die zin dat er winnaars en afvallers zijn. Het prestige van de toegekende prijs hangt samen met de waardering die aan de oordelen van de jury wordt gehecht; in laatste instantie is dus ook het geïnteresseerde publiek bij de beoordeling betrokken, het vormt een forum van geïnteresseerde afnemers en gebruikers. Wordt de beslissing erg belangrijk gevonden, om welke redenen dan ook, dan krijgt de overheid een taak. Dat geldt speciaal in die gevallen waarin iemand het rechtvaardig vindt de ander iets aan te doen waarvan hij het, volgens het principe van De Gouden Regel, onrechtvaardig zou vinden als iemand anders het hém zou aandoen, als moord of diefstal. Meer in het algemeen heeft de overheid als speciale taak om beslissingen te nemen die tegen het belang of de zin van haar burgers ingaan, maar dat onderstreept weer het belang in alle specifieke overheidstaken om een woordvoerder te kunnen horen van degeen die op het punt staat benadeeld te worden. |
|