De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[10]
| |
[pagina 192]
| |
vooreerst om de concurrentie van meningen. Een actiegroep die een rij oude huizen voor afbraak wil behoeden, doet er verstandig aan als tegenstander niet het gemeentebestuur maar een kapitalistische ontwikkelingsmaatschappij te kiezen, of als het gemeentebestuur de tegenstander is, dan het bestuur in zijn huidige samenstelling, de wethouder zelf, niet het feit dat het gemeentebestuur zo is geregeld dat het inspraak mogelijk maakt. Dan pas is het mogelijk om na de overwinning door te gaan met actievoeren, tegen de zelfde of een nieuwe tegenstander. Maar wat zou er overblijven als het systeem van vrije discussie overwonnen was? Toch weer een overheid, of nu juist personen die maatregelen willen nemen die tegen het belang van sommigen ingaan, of tegen hun overtuiging van wat het beste is? Wat moeten we ons als alternatief voorstellen? Een paradijselijke droomwereld waarin iedereen het vanzelf met elkaar eens is, en vanzelf, zonder aansporing het beste doet? Maar dan zou ieders individuele belang moeten samenvallen met het individuele belang van ieder ander. Maar zo overvloedig hoeft het algemeen belang niet te worden gedefinieerd. Het punt is voor mij nog niet eens dat er een oneindige overvloed van goederen nodig zou moeten zijn om de situatie te vermijden dat iemand iets ten koste van iemand anders wil hebben, erger lijkt mij de volstrekte eenstemmigheid. Aangezien een paradijs van volkomen wijzen niet alleen onmogelijk is maar ook onwenselijk - zo ontstellend saai als elke uitgewerkte paradijsvoorstelling - moeten we niet alleen het nut maar ook de noodzakelijkheid van meningsverschil voorop stellen. Een samenleving waarin geen bestrijdbare meningen voorkomen is ondenkbaar. Maar elke strijd is alleen maar mogelijk dank zij een tegenpartij, en elke overwinning alleen als er een verliezer is. Men kan hopen dat men zelf niet de verliezer zal zijn, maar men kan niet strijden zonder tegenstander. In een wat ik noem trapsgewijze dialectiek staat het democratisch systeem een trapje hoger dan de strijdende meningen die binnen het systeem mogelijk worden gemaakt. Binnen het systeem het systeem zelf aanvallen is als het ware het voeren van een oorlog met buitenlandse agenten in het binnenland. De democratie is het kader waarbinnen tegenstrijdige opvattingen ‘links’ of ‘rechts’ kunnen worden genoemd. Dan is het niet meer mogelijk een democratie zelf op de zelfde manier links of rechts te noemen. Een scheiding tussen metaniveau en objectniveau maakt het mo- | |
[pagina 193]
| |
gelijk tegenstanders van democratie aan het woord te laten mits het onderwerp van gesprek niet de verkieslijkheid van de discussie zelf is. Marcus Bakker is, door zijn scherpzinnigheid en zijn gebrek aan verantwoordelijkheid, onmisbaar in het parlementair debat, ook al is de cpn dat niet. Want dat een pleiter onvoorwaardelijk aan zijn stelling vast blijft houden is, hoewel hinderlijk voor de besluitvorming, op zich nog niet onoverkomelijk. Het komt nu eenmaal niet vaak voor dat men zich door een discussie laat beleren. Er is dus plaats voor onwankelbare overtuigingen binnen het systeem, zij het met mate, want het systeem werkt pas goed als discussianten bereid zijn hun eigen stellingen ter discussie te stellen en dus ook naar de argumenten van de ander te luisteren. Het is dan wel vervelend dat je, binnen het systeem, niet makkelijk je zin kunt krijgen, tenzij door te spelen op de meegaandheid van anderen en dat is niet helemaal eerlijk: ‘Ik heb gelijk, en ik vind dus dat jij degene bent die zijn mening moet herzien.’ Vandaar het belang van distantie tegenover eigen gelijk, het gevoel dat je het allemaal niet zo ernstig meent, dat je overvraagt. Dat spel is typerend voor elke onderhandelingssituatie, ook die bij voorbeeld van het kopen van een tweedehands auto. In een wereld van vaste prijzen komt dat misschien niet zo duidelijk naar voren, maar juist die onderhandelingssituatie schept een band (denk aan de eindeloze discussies, met aangeboden koffie, in een oosterse bazaar), ja ook de meest intieme conversatie tussen gelieven, die immers toch altijd wat van een verleidingssituatie moet houden om spannend te blijven, is een onderhandelingssituatie. Echte intimiteit komt alleen in begenadigde, haast mystieke momenten voor. Vandaar dat de retoricus wat zijn eigen standpunt betreft vaag of dubbelzinnig zal blijven, tenzij hij door de tegenstander tot duidelijkheid gedwongen wordt. Ik denk dat een parlementair debat over een boycotactie van Zuid-Afrika geen goed debat is, als er niet ook een voorstander van de apartheidspolitiek aan het woord is gekomen. Het kan zijn dat hij geen goede argumenten heeft om het apartheidsbeleid te verdedigen. Maar hij kan dan toch zijn tegenstanders dwingen precies aan te geven welke veranderingen zij wenselijk achten, wanneer zij tevreden zijn, en hij kan hun de averechtse effecten van hun bemoeienissen onder ogen brengen. Het gevolg zal dan niet zijn dat de tegenstanders bekeerd raken of dat het voorstel verworpen wordt, maar de tegenstanders zullen worden gedwongen hun standpunten te preci- | |
[pagina 194]
| |
seren of zelfs hun uitgangspunten te expliciteren. (Is het wel vanzelfsprekend dat Nederland moet ingrijpen in de ontwikkelingen van Zuid-Afrika?) Dergelijke preciseringen van standpunten en explicitering van uitgangspunten verzwakt de positie van elke pleiter, want precisering is nadelig in elke onderhandelingssituatie. Hij moet ertoe gedwongen worden door een aanvallende strategie. Natuurlijk kunnen dergelijke debatten ook weleens vervelend principieel worden. Het gaat er mij om dat een situatie gevaarlijk is waarin een partij het alleenrecht heeft om agressief de tegenstanders op principiële punten tot duidelijkheid te provoceren. Dat was de situatie die in Amerika zelf en dus ook in Europa na 1969 is opgetreden in het Vietnamdebat, en hij duurt nog voort in hachelijke kwesties als de guerrillastrijd in Midden-Amerika. Er was een tijd dat het onfatsoenlijk was om te vragen: Wat doen de Noordvietnamezen in Zuid-Vietnam? En wat willen ze daar nu precies? Het zelfde als in China en Rusland? En hoe ver reikt Uw steun? Wat is de toestand waar U naar streeft? Omdat die vragen niet vaak en duidelijk genoeg bleven worden gesteld, kunnen de protesteerders van toen zich nu nog steeds vaag blijven verontschuldigen dat zij dit niet zo bedoeld hadden.
Het democratisch debat werkt het beste in de kleine kring van vrienden, geleerden, directeuren of ministers, hoogstens in een voltallige ledenvergadering van een kleine vereniging, mits die een hechte gemeenschap vormt. Men probeert dan zo lang mogelijk oprecht elkaar door argumenten te overtuigen totdat consensus is bereikt. Een besluit met meerderheid van stemmen is een teken dat er iets mislukt is. De minderheid is dan of aanzienlijk dommer of wijzer dan de meerderheid of is niet bereid iets te doen dat tegen haar belang of dat van de groep die zij vertegenwoordigt indruist. In feite zweeft de democratie wat besluiteloos in tussen twee van de topoi waarop Perelman zijn moderne topica baseerde: die van kwaliteit en van kwantiteit. De ideale situatie is bereikt als beide samenvallen. Maar hoe weten we dat het gelijk van de meerderheid ook het beste gelijk is? Het is dan ook begrijpelijk dat het retorisch waarheidsbegrip, waar het gaat om nuttige, rechtvaardige of schone besluiten van een grote gemeenschap, niet verder komt dan het pragmatische stadium, op zich een democratisch waarheidsbegrip. Het is dan genoeg dat de meerderheid achteraf geen ongelijk krijgt. Maar de criteria zijn zo vaag, de maatschappij zit zo ingewikkeld in elkaar | |
[pagina 195]
| |
- of liever, de voortdurende debatten zorgen voor zo veel verwarring - dat haast niemand hoeft toe te geven dat een besluit faliekant heeft uitgewerkt. |
|