| |
[6]
Provocatie
Het stellen van de schuldvraag is het zelfde als het stellen van de vraag: wie is begonnen. Wie beschuldigt moet bewijzen, en wel dat de ander begonnen is. Conflicten, van huiselijke ruzie tot oorlog, die op een wederzijdse beschuldiging neerkomen als ‘jij bent begonnen’, ‘nee jij’, leiden tot verharding van standpunten, omdat bij wederzijdse beschuldigingen niet meer duidelijk is op wie de bewijslast rust. Het spiegelbeeld van een dergelijke situatie is al even uitzichtloos, maar leidt juist tot verzoening. Het is het ‘combat de générosité’: ‘ik ben begonnen, ik heb schuld’, ‘nee ik’.
Bij wederzijdse zelfbeschuldiging probeert men elkaar wederzijds van schuld vrij te pleiten.
Wederzijdse beschuldigingen leiden wederzijds tot het verwijt van provocatie. B beschuldigt A van verkrachting. A ontkent de seksuele handelingen niet maar hij geeft B de schuld. Hij zegt dan dat B hem (of haar) geprovoceerd heeft door uitdagend gedrag. Provocatie is dus een beschuldigende term, en wie de ander van provocatie beschuldigt, bedoelt daarmee dat die ander begonnen is, en dus de schuld draagt. Twee beschuldigingen ineen dus: de eerste is de beschuldiging van een misleidende voorstelling van zaken: de ander
| |
| |
doet net alsof hij geen schuld heeft, en de tweede is dat de ander nu ook nog het lef heeft hem, de aanklager, te beschuldigen. De beschuldiging van provocatie is beschuldiging van gotspe.
Vandaar ook de wederkerigheid van de beschuldiging van provocatie. A beschuldigt B van provocatie, wil zeggen: A beschuldigt B begonnen te zijn, en ook nog dat B aan hem, A, verwijt dat hij zelf begonnen is. Het antwoord van B, die nu eenmaal meent dat A is begonnen, zal dan al snel zijn dat ook A provoceert.
Er was in de ogen van A een wandaad gepleegd door B, waarop A in zijn eigen ogen adequaat heeft gereageerd door die wandaad te vergelden. B vat die vergelding op als wandaad, omdat hij meent niets te hebben misdaan. Vergelding staat nu tegenover vergelding, kortom, het is oorlog, vendetta. Beide partijen houden vol niet begonnen te zijn. Als een partij onthoudt wat zijn oorspronkelijke grief was, voert hij een in zijn ogen rechtvaardige oorlog. De oorlog heet een beperkte oorlog als de partij niet meer wil dan genoegdoening voor die ene grief, maar deze wijze beperking wordt meestal tenietgedaan omdat het aantal grieven vanzelf toeneemt.
Zowel A als B zien zich zelf als slachtoffer van een ongerechtvaardigde en door niets uitgelokte agressie. Elke oorlogvoerende partij ontkent met geweld begonnen te zijn. Mussolini viel Ethiopië binnen, Hitler Polen, na onduldbare provocaties. We geloven Hitler en Mussolini nu niet zo erg meer, niet omdat we aan de allang vergeten bewijzen voor een Ethiopische of Poolse inval twijfelen maar omdat we uit hun eigen mond hun agressieve bedoelingen kennen.
Het communistische Rusland gaat ervan uit dat een oorlog tussen communistische en kapitalistische staten op zich al gerechtvaardigd wordt door het morele overwicht van het communisme. Des te verwarrender is dat de communisten ook nog van hun vredelievende bedoelingen getuigen. Rusland viel in 1940 Karelië binnen, vertoornd door onduldbare provocaties van Finland. En zo is die gotspe doorgegaan: ‘Ik heb niets gedaan, ik ben slachtoffer!’
De slachtofferrol kan uitgebuit worden, met als limiet het religieuze offer. Als B zich namelijk in de ogen van A vrijwillig opoffert, maar A toch de schuld van zijn dood of lijden geeft, dan is het gedrag van B provocerend in de ogen van A. De zelfmoord van Socrates en Jezus kunnen als provocaties opgevat worden, en dus ook de tegenwoordige hongerstakingen van terroristen. Hun dood is in de ogen van A vrijwillig, A houdt immers vol dat hij B - Socrates, Jezus, (christenen), terroristen - genoeg gelegenheid heeft geboden aan
| |
| |
hun dood of zelfs veroordeling te ontsnappen. Hij beschuldigt B van het zoeken naar martelaarschap. De martelaren zijn het zaad van welke kerk dan ook. De martelaar onderscheidt zich hierin van het slachtoffer, dat de martelaar niet de zonden van de gemeenschap op zich neemt maar de zonden van de tegenpartij (de maatschappij die A vertegenwoordigt) in het licht stelt: de dertig tirannen van Athene, de Romeinse of de moderne overheid. De martelaar is hierin verwant met de zelfmoordenaar die in zijn poging anderen beschuldigt. De volgelingen van B buiten nu een dubbelzinnigheid uit. Immers, het vrijwillig karakter van de dood wordt nu deels toegegeven en deels niet: het loutere feit dat B zich vrijwillig heeft opgeofferd maakt de ernst van de zaak waar B voor staat duidelijk, hij is gestorven als symbool voor het onrecht dat zijn sympathisanten menen te ondervinden (dat is verwantschap met het offer) maar door zijn opoffering toont B - tegen de bedoelingen van A in, die immers de vrijwilligheid van de dood van B ziet als een teken dat hem zelf geen schuld treft - des te sterker de schuld van A aan.
Wat is dan de tactiek om de beschuldiging van provocatie te weerleggen? A moet B van bewuste provocatie beschuldigen, door een onbetwistbare tegenstrijdigheid in diens verbale uitingen aan te tonen, want de agressiviteit van zijn daden stond nog ter discussie. Hij moet laten zien dat B, naast betuigingen van onschuld (hij beweert het slachtoffer van ongeprovoceerde agressie te zijn) ook uitingen heeft gedaan waaruit zijn agressieve bedoelingen blijken. Nu zal B er meestal wel voor oppassen zich openlijk tegenstrijdig uit te laten. A moet dus B associëren met partijgenoten die die agressieve uitingen wel hebben gedaan. B zal zich dan van die uitingen van zijn partijgenoten moeten dissociëren. Hij kan dat op twee manieren doen. In het eerste geval blijft B in zijn rol van aanklager. Hij legt de nadruk op zijn eigen geweldloze bedoelingen, en het gewelddadig gedrag wordt toegeschreven aan anderen, waar hij niet voor verantwoordelijk gesteld wil worden: meelopers, vandalen, of zelfs geïnfiltreerde provocateurs (van de andere partij, ‘provocateur’ wil dan zeggen iemand die zo handelt dat de partij van A provocatie kan bewijzen). Deze tactiek gaat goed op als de partij van A de wettige overheid is, die als taak heeft haar monopolie van geweld te handhaven maar dat niet ongeprovoceerd mag doen. B maakt zelf een onderscheid tussen geweld en dreiging met geweld. De demonstratie was geweldloos bedoeld maar, mocht de overheid ongeprovoceerd tot geweld overgaan, dan zal de partij van B zich moeten verdedigen. In deze strate-
| |
| |
gie ontkent B de legitimiteit van overheid en dus van haar geweldmonopolie nog niet; het mag nu alleen niet ongeprovoceerd misbruikt worden. Wil B zich echter niet van ganser harte van revolutionaire en dus gewelddadige uitingen distantiëren, dan ontkent hij de legaliteit van het gezag van de overheid, en gewelddadig verzet tegen overheidsgeweld is daarmee een ‘illegale’ plicht geworden. Tot dusver is alles in orde: het is oorlog, de beschuldiging van provocatie kan B nu niet meer hanteren. Dat was in het verleden hoogstens de aanleiding, maar nu mogen beide partijen geweld gebruiken. B beroept zich op de status van krijgsgevangene als hij gevangen wordt. Maar als hij zonder proces wordt doodgeschoten? Dan schakelt B weer terug naar zijn eerdere strategie; hij roept rechtsbescherming in en ontkent daarmee weer niet - of op dubbelzinnige wijze - de legaliteit van het burgerlijk gezag. De overheid kan hem die rechtsbescherming niet weigeren maar moet hem wel zijn politieke motivatie, die nu immers dubbelzinnig is geworden, ontnemen. De overheid criminaliseert B, want ook geweldsmisdadigers maken gebruik van deze dubbelzinnigheid, namelijk je niet aan de wetten houden zonder het recht te verliezen je door de wet te laten beschermen.
B vindt dat etiket niet prettig maar kan nu niet anders doen dan op zijn eerste strategie terugvallen. Maar hij wil zelf toch buiten schot blijven. Hij ontkent nu niet meer dat, in een situatie van burgeroorlog, guerrillastrijders in een gevecht mogen worden doodgeschoten. Hij leidt dan de aandacht af van de harde kern van oorlogvoerenden en probeert sympathie voor zijn standpunt te vinden door nu de nadruk te leggen op het onschuldig lijden van de niet in de strijd participerende bevolking. Nu wordt het lijden van de geweldloze bevolking hoofdzaak, en daarmee verdwijnt het geweld van de oorlogvoerende guerrillastrijders wat uit het gezicht. Alle aandacht wordt gevestigd op het onverdiend lijden van de geweldlozen. Vandaar al die foto's van gebombardeerde ziekenhuizen en door napalm verminkte kinderen. Ik herinner mij geen foto's van lijken van Amerikaanse militairen in Vietnam. De Afghaanse vrijheidsstrijders hebben dat niet goed begrepen, zij laten - echt martiaal - foto's zien van gedode en verminkte Russische soldaten. Alleen als de nadruk kan blijven vallen op de onschuldige slachtoffers onder de burgerbevolking kan de beschuldiging van provocatie van stal gehaald worden, immers, de door het geweld van de overheid getroffen bevolking ‘heeft niets gedaan’. De positie van de bevolking wordt zo voorgesteld als zou zij wel met de guerrillastrijders sympathiseren maar niet actief mee-
| |
| |
doen. De associatietactiek moet dubbelzinnig blijven, want hoe actief is een sympathisant?
Of A, in casu de overheid, zijn associatietactiek kan volhouden hangt samen met de aantoonbaarheid van de hechte organisatie van de partij van B. De poging is meestal wel de moeite waard, want een strakke organisatie is niet alleen noodzakelijk voor guerrilla maar ook voor de eenvoudigste demonstratie. B zal dan woord en daad dissociëren. Revolutionaire propaganda is immers uit hoofde van de vrijheid van meningsuiting niet strafbaar. Er zijn dan twee groepen, de geweldloze propagandisten en de gewelddadige strijders. A noemt de propaganda uitlokking tot geweld, en heeft de neiging het voornemen om geweld te gaan plegen al strafbaar te vinden. A spreekt dan van ‘schrijftafelterroristen’. De partij van B blijkt dan wat opinies betreft allerlei soorten marxisten, anarchisten, autonomen (punkers) te omvatten; sommigen bedienen zich alleen van het jargon, en in al die kwesties blijft de ernst van de analyse of de bedreiging vaak nog in het midden.
Ik heb voor het gemak van A en B gesproken, maar in feite is de situatie meestal amorf. Dat geldt ook voor de partij van A, die onder meer de partij is die het wettig gezag verdedigt, maar een heel scala van links tot rechts vertoont, waaronder half sympathiserende rechters, en in het algemeen naar omstandigheden wisselende oordelen. Zo is het ook beter.
De beste situatie ontstaat als de pers uit vaderlandsliefde associeert door de progressieve partijen te dissociëren - de cpn is niet progressief, evenmin als het Oostblok en zijn bondgenoten, Khadaffi bevrijdt niets - en tegenover de tegenstelling progressief/reactionair weer, zoals in de koude oorlog gebruikelijk, de tegenstelling democratisch/niet-democratisch hanteert. Het gaat er niet om een trek dogmatisch tot typische trek te verheffen, maar de lezer te informeren door levering van een aantal karakteristieke trekken, bij voorbeeld inflatie in Nicaragua en Chili, vlucht of verlangen naar vlucht van grote delen van de bevolking, het bestaan van officiële oppositie. Israël en Zuid-Afrika komen er dan in vergelijking met de hen omringende landen verrassend goed van af. De overheid kan dan in het binnenland dissociëren door wisselvallige rechterlijke uitspraken te doen, door verdeel-en-heerstactieken, door te belonen voor verraad, en ook door het uitdelen van vette banen voor de gemakzuchtigen.
Het omgekeerde geval heet McCarthyïsme; dan heeft de associa-
| |
| |
tietactiek van de overheid geen succes omdat de ‘linkse’ pers dissocieert en dan kan B zijn redelijk gelijk worden gegund wanneer hij A van heksenjacht beschuldigt.
Het redelijke gelijk wordt door een opinieklimaat gestuurd, want echt te bewijzen valt er op het gebied van verborgen intenties niets. En ook als de schijn tegen B is, omdat bij voorbeeld buitenlandse wapenzendingen kunnen worden aangetoond, dan nog zal B de nadruk blijven leggen op het onduldbare van de toestand, en dus op de spontaniteit van uitbarstingen van volkswoede. Principiële anarchisten hebben het meeste succes in dissociatie, want zij zijn juist voorstander van losse organisatie. De ervaring - in de Spaanse burgeroorlog bij voorbeeld - leert dat ze daardoor machteloos staan tegenover communistische infiltratie. En het zijn de communisten die niet alleen de strategie van beschuldiging van provocatie, maar ook de dissociatietactiek - mantelorganisaties, meelopers - het meest consequent hebben ontwikkeld.
Wat geldt voor het linkse terrorisme geldt ook voor de sekten van de vroege christenen en voor de manier waarop Willem de Zwijger. (sic) zich van Geuzen bediende en trouw aan de koning van Spanje huichelde; het geldt voor een honderdjarige anarchistische of leninistische revolutionaire techniek, voor de nationaal-socialisten en dus ook voor de huidige rechtse terroristen.
Het is dan de beurt aan links om te klagen. Ik citeer een kenmerkend bericht uit de Volkskrant van 23 juli 1980 onder de koppen: ‘Onrust in Nederland groeit. Turken eisen verbod van Grijze Wolven. “Progressieven worden geïntimideerd.”’
den haag - Organisaties van progressieve Turkse arbeiders in Nederland vinden dat de Nederlandse overheid de Turkse fascistische organisatie ‘Grijze Wolven’ moet verbieden. Ongeveer vierhonderd leden van de Grijze Wolven zouden stelselmatig meer progressieve Turken in Nederland intimideren en bedreigen.
Onder de Turkse gemeenschap in Nederland groeit de onrust en wanneer dat leidt tot chaos en terrorisme is de Nederlandse regering daarvoor verantwoordelijk.
De ‘Landelijke Vereniging van het Volk uit Turkije in Nederland’ waarin organisaties van progressieve Turkse arbeiders zijn verenigd, heeft een dossier over de activiteiten van de Grijze Wolven gepubliceerd dat inmiddels aan minister Wiegel (Binnenlandse Zaken) is verstuurd.
In dat dossier eist de vereniging het verbod van de Grijze Wolven. De Nederlandse regering is daar nooit toe overgegaan omdat er nooit als
| |
| |
organisatie is geopereerd onder de naam Grijze Wolven. Volgens voorzitter Terzi van de vereniging bedienen de Grijze Wolven in Nederland zich van de naam ‘Idealistische Nationalistische Turkse Arbeiders Verenigingen’.
Tegenpool
De tegenpool van die organisatie is de htib, de Turkse Arbeidersvereniging in Nederland. Deze vereniging van meer progressieve Turken werd in 1974 in Utrecht opgericht. Volgens Terzi zijn veel Turken bevreesd om lid te worden van de htib omdat dan de Grijze Wolven tegen hen optreden.
De htib is verbonden met de disk, de federatie van revolutionaire vakbonden in Turkije. De leden van de Grijze Wolven in Nederland maken deel uit van de nationale aktie partij in Turkije, de fascistische mhp.
De mhp is verantwoordelijk voor vele honderden moorden in Turkije, aldus Omer Tanlak van de ‘Landelijke Vereniging van het Volk uit Turkije in Nederland’.
Tanlak is zelf lid geweest van de mhp en volgens hem worden de meeste mensen die uit de partij stappen gedood of gemarteld.
Volgens Tanlak zijn er 150 actieve moordenaars in dienst van de mhp, die ook nauwe banden onderhouden met de Grijze Wolven. In Nederland zijn de Grijze Wolven pas enkele jaren actief. Eerst waren ze in Duitsland georganiseerd maar de Duitse regering verbood de vereniging. Sindsdien zou het Westeuropese hoofdkwartier van de Grijze Wolven in Rotterdam zijn gevestigd.
Mij lijkt het lidmaatschap van in ons land verblijvende Turken van welke federatie van revolutionaire vakbonden in Turkije ook ongewenst; laat ze lid worden van een fatsoenlijke Nederlandse vakbond. Waar het mij om gaat is dat in dit bericht wordt geklaagd over iets waar anti-communisten altijd over klagen: de juridische ongrijpbaarheid van organisaties: wie kan er tegen een groepering zijn die zich ‘Idealistische Nationalistische Turkse Arbeiders Verenigingen’ noemt!
Een voorbeeld van dissociatie in de Volkskrant van 5 mei 1981 naar aanleiding van de moord op een Spaanse generaal:
‘Het is altijd een mysterie geweest hoe de grapo, die ontstond uit een stalinistische afsplitsing uit de Spaanse communistische partij, steeds opnieuw in actie kon komen ondanks de zware klappen die de kleine organisatie de afgelopen jaren kreeg. Op welke wijze en van wie de grapo steunt ontvangt, om op de meest kritieke ogenblikken in de Spaanse politiek nieuwe aanslagen te kunnen uitvoeren, werd nooit met zekerheid
| |
| |
onthuld. Er is zowel sprake geweest van manipulaties voor “parallelle geheime diensten” (overblijfsel van de Franco-dictatuur), als door de Sovjet-Russische kgb.
Dezer dagen verzekerde de Spaanse pers, dat het uitlekken van militaire documenten over de mislukte staatsgreep van februari, het werk was van de “parallelle” geheime diensten om de spanning op te drijven en zo de terugkeer naar een militaire dictatuur voor te bereiden.
Aan de andere kant is de grapo, getuige haar propaganda, altijd onwrikbaar trouw gebleven aan Moskou. Deze propaganda keert zich ook scherp tegen de Spaanse plannen, die door de Sovjet-Unie bij monde van Brezjnev veroordeeld zijn, om tot de nato toe te treden. De huidige Spaanse regering heeft de voorgenomen toetreding tot de nato sinds april versneld.’
In Italië is het openbaar ministerie erin geslaagd te bewijzen dat de Autonomen en Rode Brigades wel degelijk een legale en illegale vleugel vormen van een en de zelfde organisatie. Dat kon alleen maar lukken op grond van getuigenissen van berouwvolle leiders. Dan verharden meteen de standpunten in de ‘burgerlijke pers’.
Een - voor hem zelf - schokkende reactie van een journalist van Repubblica, een links-liberale intellectuelenkrant uit Rome, op het door de radio 's ochtends vroeg opgevangen bericht dat de politie 's nachts schietend een schuilplaats van de Rode Brigades in Genua is binnengedrongen en iedereen - als in een openlijke oorlog - meteen heeft doodgeschoten, onder de kop ‘Ma perché nessuno ha pianto per i morti di Genova?’, met als tweede reactie ‘Goddank, niemand van de onzen is dood’. Voor hem zelf schokkend, want hij realiseerde zich meteen: ben ik niet altijd garantista geweest, heb ik niet steeds gepleit voor zo veel mogelijk rechtsbescherming, ook van vermoedelijke terroristen. Maar iedereen, in de tram en op de redactie, bleek zijn reactie te delen (Repubblica, 30 maart 1980).
Het gaat in Nederland niet om bewijzen maar om een opinieklimaat waarin de beschuldiging van Russische bewuste steun steevast gepareerd wordt met voorbeelden van bewuste westerse steun, waarbij de een de steun van de eigen partij ziet als reactie op provocatie van de ander. Op die manier komen we niet verder dan het vage idee dat geen van beide partijen deugt. Het is een teken dat het in Nederland nog niet zo erg is als in de meeste andere landen van Europa.
Aan de andere kant weet ik ook te weinig van de situatie in Nederland, en dat komt omdat er in Nederland geen goede ‘rechtse’ jour-
| |
| |
nalistiek is die ‘links’ dwingt zich te distantiëren of anders de associatie toe te geven. Ik weet nu dat leiders van de Autonomen en Potere Operaio in Italië, als de criminoloog uit Padua, Antonio Negri, niet zo onschuldig waren als zij zich voordeden, en dat zij niet alleen in hun theoretische en journalistieke geschriften hebben opgeroepen tot gewelddaden. Van de Amsterdamse criminoloog mr J.P. van der Meulen weet ik niets. Ik weet dus niet in hoeverre hij het meent, als hij in een interview in het linkse pornoblaadje Nieuwe Revu van 23 mei 1980 naar aanleiding van de rellen bij de inhuldiging zegt:
‘Plunderen maakt precies duidelijk hoe de verhouding ligt. Dat er bezitters en bezitlozen zijn. Via etalages worden bezitlozen aangespoord om zich bezit aan te schaffen. Nou pak het dan ook! Dit zie je veel te weinig. Met straatstenen gooien, allee. Maar plunderen, dat jaagt schrik aan aan de burgerij. Als mensen zich bezit gaan toeëigenen. Ik vind het heel gek dat aantasting van bezit strafbaar is. In mijn overtuiging zou bezit strafbaar gesteld moeten worden. Bij plunderen zie je pas hoe de wet machthebbers in bescherming neemt.’
Ik neem maar aan dat hij ludiek is. Als mr Van der Meulen ook maar een klein beetje meent van wat hij hier zegt, dan moet hij wel een bijzonder autoritair iemand zijn, die elke discussie, met collega's, studenten, ja met zich zelf uit de weg gaat. ‘Wie iets niet bezit is bezitloos.’ Ja, ‘wie iets niet weet is dom’. Dat zijn sofistische bewijzen die na Aristoteles niet meer hadden mogen voorkomen.
Ook hier kunnen sofistische opvattingen van rechtvaardigheid ter illustratie worden aangevoerd. De natuur van de mens is zelfzuchtig, men heeft van nature het recht om zijn verlangens uit te leven en zijn zin door te zetten en men hoeft alleen de wetten en conventies te volgen uit angst voor de nadelige gevolgen, zei Callicies. Als dat een algemeen gevoel geworden is, is dat in verschillende gradaties een gevaar voor de staat en voor de idealen van een rechtvaardige samenleving. Het is nog gevaarlijker als een dergelijke houding politieke ideologie geworden is, zoals wanneer de politicoloog onder de krakers van de Ogempanden enerzijds een proces verwelkomt: ‘De gemeente zou het tot de Hoge Raad moeten uitvechten...’, anderzijds in de zelfde passage uitroept: ‘En aan juridische rimram hebben we geen boodschap.’ Als de verslaggever op de contradictie wijst luidt het antwoord: ‘Je kunt een bepaalde instelling functioneel gebruiken. Dat doet de bourgeoisie ook. De mazen van de wet benutten voor zover ze in je voordeel zijn. Als ik beroofd ben, ga ik heus
| |
| |
wel aangifte doen en het proberen terug te krijgen.’ (‘De Amsterdamse krakers-oorlog, “Het moet mogelijk zijn om het zonder dooien te doen”’, HP, 9-2-1980.)
Maar gebruik maken van de mazen van de wet is niet het zelfde als je met geweld tegen de wet verzetten. Maar zo manipuleren revolutionairen - nationaal-socialisten of revolutionair-socialisten - de democratische rechtsorde. Elke strijdideologie is wat dat betreft dubbelzinnig. Zo rechtvaardigde een districtsbestuurder van de fnv een staking bij Philips als protest tegen ‘grove intimidatie door de Philipsleiding’. Die intimidatie zou onder meer bestaan uit het dreigen met de rechter als het werk niet op normale wijze wordt hervat. (NRC Handelsblad, 14-2-1980.)
Ook hier wordt de rechter als vijand gezien. Wat is er zo erg aan deze standpunten, of aan het feit dat in geen van beide kranteberichten afschuw over deze manier van redeneren wordt uitgesproken? Het is het element van valsspelen: profiteren van de regels zolang ze in je voordeel zijn, en er dus op rekenen dat de tegenpartij, voor wie de regels in het nadeel zijn, zich toch aan de regels zal houden, zo niet: een stortvloed van gejammer, geweeklaag en ‘zie-je-nu-wel’ - en geweld gebruiken als de regels tegen je zijn -, of onbeschaamd dreigen met geweld zo de uitspraak volgens de regels in je nadeel zou uitvallen.
Uiteraard is dit het gewone gedrag van de misdadiger. Die is echter niet zo onbeschaamd als de leninistische politicoloog of de vakbondsman om van zijn misdadige houding een glorieus revolutionair principe te maken.
|
|