De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[25]
| |
[pagina 134]
| |
ik begrijp wel dat Freud denkt dat hij de Newton van de psychologie is. Maar de onderdelen van het fysieke object die de oorzaken van het zieleleven zijn, hebben gedeeltelijk nieuwe namen: Es, Ich, Überich. En die zijn in ruimte en tijd nooit waarneembaar te maken. Freud is een metafysicus die op grond van indices onwaarneembare oorzaken aantoont. Geen wonder dat rivalen een andere opbouw van het onderbewustzijn hebben bewezen, en dat Freud zijn monopolie van de waarheid niet met bewijzen, maar met heerszuchtige intriges moest doorzetten. De weinig verheffende strijd van rivaliserende sekten is een teken dat er onwaarneembare oorzaken in het spel zijn. Ik kan het leed dat de freudiaanse therapie heeft aangericht natuurlijk niet schatten. ‘Maar het helpt, en ligt het pragmatische criterium niet in de werking?’ Goed, laten we duizend therapieën laten bloeien; de klinisch psycholoog raadt de beste aan, aangepast aan de ziekte, de persoonlijkheid, de financiële middelen.Ga naar eind2 Centraal moet dan wel blijven staan dat mensen geen inzicht hebben, of kunnen hebben, in de ‘ware’ motieven voor hun handelen.Ga naar eind3 Het gaat er slechts om dat mensen geloven in hun motieven, en die zullen er veelal gunstig uitzien. Dat ontneemt vijanden niet het recht geafficheerde motieven te ontmaskeren, en ze zullen dat veelal terecht doen, alleen, de wetenschap kan en mag daar niet het laatste woord in hebben, want een ontmaskering is een beschuldiging. De wetenschap kan bekeren, maar het enig resultaat is dat de bekeerling nu gelooft in de door de wetenschap aangedragen motieven. Bewezen wordt er niets door bekeringen, ook al is de overtuiging nog zo zeker geworden; de bekeerde freudiaan of marxist bewijst niets door de stelligheid van zijn eigen overtuiging, evenmin als de christen dat doet. Bekering tot een religieuze sekte is wellicht eens zo effectief of goedkoop. Wat mij dan blijft hinderen is de eigenwijsheid die een door Freud oppervlakkig beïnvloed persoon zich denkt te mogen veroorloven tegenover andermans motivaties: hij meent te kunnen uitmaken wanneer iemand onbewust liegt. Het verschil tussen retorische bewust veinzende kunstgreep en onbewust liegen kan ik illustreren door ironische gedachtenfiguren als praeteritio: ‘Ik beweer allerminst dat u een vadermoordenaar bent’, en correctio: ‘Il faut vous oublier, on plutôt vous haïr’ (Racine, Andromaque 1, 4, 364), te stellen tegenover de freudiaanse Verneinung: ‘Zou ik mijn vader willen doden, moge hij honderd jaar worden’, of een Fehlleistung: ‘ha fijn!’, gezegd wanneer men hoort dat iemand zijn vader heeft ge- | |
[pagina 135]
| |
dood. De freudiaan beschouwt de laatste uitingen als indices, zij verraden onbewust de oedipale motivering, de patiënt zegt iets anders dan wat hij bedoelt of wil laten blijken. De retoricus levert zelf de sleutel voor de ware bedoeling; bij onbewust liegen ligt de sleutel in de theorie. Het theoretisch gelijk is steeds onbarmhartig. Het onbewuste kan ook als verontschuldiging voor onaangenaam, ja zelfs gewelddadig gedrag worden ingeroepen. Dat is nog erger. Ik citeer het eind van de bekende psychologische detectiveroman van James Mc Cain, The Postman always rings twice (1934): ‘There's a guy in no. 7 that murdered his brother, and says he didn't really do it, his subconscious did it. I asked him what that meant, and he says you got two selves, one that you know about and the other that you dont't know about, because its subconscious. It shook me up. Did I really do it, and not knew it? God Almighty, I can't believe that! I didn't do it! I loved her so, then, I tell you, that I would have died for her! The hell with the subconscious, I don't believe it. It's just a lot of hooly, that this guy thought up so he could fool the judge...’In feite is de bewijsvoering van Freud niet natuurwetenschappelijk maar hermeneutisch: op grond van incoherenties in dromen, Fehlleistungen en neurotisch gedrag, wordt aangenomen dat er onder de oppervlaktebetekenis wel een andere, meer coherente betekenis moet schuilen. Het resultaat is een allegorese. Zo zegt Pépin over Freud naar aanleiding van de toepassing van psychoanalyse op mythen: ‘Par suite, la mythologie se trouve pourvue d'une double épaisseur: superficiellement, elle apparaît comme un chaos de légendes colorées et inconsistantes; mais pour le psychanalyste qui sait en scruter l'intention profonde, elle raconte en images les méandres du psychisme humain. Nous avons constaté que cette structure dualiste prêtée à la mythologie définit la thèse allégorique, en sorte que Freud se présente comme le continuateur orthodoxe de l'allégorie psychologique classique; les plus anciens tenants de cette allégorie, en discernant dans les mythes des documents révélateurs de leur propre paysage mental, ont été en quelque manière les premiers psychanalystes.’Ga naar eind4Het meest briljante voorbeeld ontleen ik aan Freuds Psychopathologie des Alltagslebens. Freud komt met een kennis te spreken over het jodenvraagstuk, en de kennis citeert in dat verband Vergilius' Aenaeis iv, 625: exoriare ex nostris ossibus ultor: ‘Moge een wreker uit | |
[pagina 136]
| |
onze beenderen opstaan’, een toepasselijk citaat, want; dit is de bedoelde betekenis. Maar Freud merkt op dat aliquis is uitgevallen: ‘Moge iemand opstaan uit onze beenderen als wreker.’ Op zoek naar de oorzaak van deze Fehlleistung associeert de kennis desgevraagd allereerst met a-liquis, dan Reliquien, Liquidation, Flüssigkeit, Fluid, hij denkt aan Simon van Trento, aan de beschuldiging van Kleinpaul daarover, aan een kop van een tijdschriftartikel: Was der hl. Augustinus über die Frauen sagt, aan een originele figuur genaamd Benedikt. Freud vat samen: een rij heiligen en kerkvaders: de heiligen Simon, St.-Augustinus, St. Benedictus, een kerkvader Origenes dank zij ‘origineel’. Drie van deze namen zijn ook voornamen, net als Paul in Kleinpaul. De kennis komt nu op de heilige Januarius en zijn bloedwonder. Freud merkt op dat zowel Januarius als Augustinus met de kalender van doen hebben. Wil de kennis hem niet aan het bloedwonder herinneren? De kennis verhaalt enthousiast over het wonder in Napels: het bloed wordt ‘flüssig’, het volk erg opgewonden als het wonder uitblijft. Nu heeft Freud het raadsel wel opgelost (of: hij wist de oplossing, die immers een gemeenplaats moest zijn, allang!) Men moet Bleuler toegeven (zie noot in de Fischer-editie) dat er zo veel systeem in de associaties zit dat hier geen toeval in het spel kan zijn. Als echte medicus onderzoekt Freud zijn materiaal op een syndroom van symptomen die alle naar de zelfde oorzaak wijzen. Uit alle geproduceerde zinnen licht Freud die betekeniselementen die wijzen op de associatiekluwen bloed (niet) vloeibaar, kalender, vrouw, waaruit een zin kan worden gevormd die al deze connotaties ook bevat: ‘(Hij is bang vanwege het uitblijven van) menstruatie van een vrouw.’Ga naar eind5 |
|