De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
[17]
| |
[pagina 105]
| |
tussen vermiljoen en karmijn belangrijk? Soms wel, soms niet. Gaat het om de kleur van een vlag? Elke kleur rood is mij goed, als het maar niet oranje is. Verschil is echter alleen maar mogelijk op basis van overeenkomst en, als mensen discussiëren, is verschil van mening dus alleen maar vruchtbaar op basis van overeenstemming: karmijn en vermiljoen zijn alle twee een rode kleur. ‘Rood’ is de boventerm (genus) van de ondertermen (species) ‘karmijn’, ‘vermiljoen’ enzovoort. Boventerm en onderterm, genus en species, zijn trapsgewijs verwisselbaar, al naargelang nieuwe vertakkingen worden aangebracht: ‘licht vermiljoen’ wordt dan, zo iemand behoefte voelt ‘licht’ en ‘donker’ vermiljoen te onderscheiden, in een dergelijke boom een onderterm, species van een boventerm ‘vermiljoen’. Een dergelijke hiërarchie maakt het mogelijk als volgt te redetwisten: ‘Dit is karmijn’, ‘Nee, vermiljoen’, ‘Laten we het erover eens zijn dat het rood is.’ Vindt men de overeenkomst (overeenstemming) de hoofdzaak of het verschil (van mening)? Het antwoord kan niet los worden gezien van de onderhandelingssituatie waarin discussiepartners zich bevinden. Het is soms mogelijk de context door een algemene afspraak te beperken: dit is relevant en dit niet. Dergelijke afspraken waarborgen de successen van de exacte wetenschappen. De resultaten wettigen de beperking van de context en men heeft daarom een belang bij deze beperking. Maar vaak mislukken dergelijke afspraken, en wel omdat er geen eensgezindheid bestaat over het belang van deze of gene beperking. Het debat ontaardt als men het niet eens is over het punt waarover men het eens zou moeten zijn. Dat kan zijn omdat men het niet eens is over de hiërarchie van begrippen. Vergelijk de moeilijkheden die geleerden ondervinden als ze literatuur willen definiëren (of recht). Het is niet duidelijk waar literatuur de species van is omdat men het er niet over eens kan worden welke trekken typisch zijn voor literatuur (specifiek literair zijn) en dus ook welke trekken hoofdzaak zijn en welke bijzaak. Vandaar het gebrek aan eenstemmigheid in de literatuurwetenschap. Met nadruk zeg ik erbij dat het niet nodig is dat discussianten het met zo veel woorden eens zijn geworden over de definitie van het bovenbegrip, integendeel, de kans dat ze dat ook nog zouden worden is klein. Het gaat er meer om dat discussianten het er snel over eens zouden moeten zijn dat bij voorbeeld kwesties als spanning en dubbelzinnigheid ook op andere gebieden van menselijke uitingen een rol spelen, en hoe die gebieden dan precies heten. | |
[pagina 106]
| |
Het gaat mij in dit boek om een algemene verdediging van het nut van discussies die gevoerd worden op basis van overeenstemming. Uiteraard zal die basis van overeenstemming op zich zelf de conclusie zijn van een discussie die wellicht in een ver verleden is gevoerd. Die conclusies zijn dan door partijen aanvaarde feiten en waarheden. Mijn boek is door de nadruk op discussie een verdediging van de liberale democratie geworden, van concurrentie van meningen, waaronder voor mij ook meningen over goederen vallen; stomme fysieke objecten als voedsel en machines. De verdediging van de liberale samenleving strekt zich dank zij deze kunstgreep ook uit tot de liberale economie. Het spreekt vanzelf dat ik het woord dialectiek gebruik om een manier van geordend debatteren aan te duiden: het gaat mij om spelregels van een goed geordend debat, en niet om Wetten van de Geest, de Geschiedenis of van de Materie. De hiërarchische indelingen moeten dus ook streng nominalistisch worden opgevat; het gaat om indelingen die gebruikt worden als strategieën in een debat, niet om van de mensen onafhankelijke indelingen in de werkelijkheid. De retorica heeft het over opinies. De niet-talige werkelijkheid komt in dit boek niet van pas, tenzij als stomme getuige gedagvaard, en dus welsprekend gemaakt. |
|