De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[16]
| |
[pagina 101]
| |
zwalkend door een schrikwekkend heelal, was de onderzoeker nooit op die gedachte gekomen, neem ik nu maar aan. Is de onderzoeker zich er echter te weinig van bewust dat zijn metaforen op niet meer dan een uiteraard gebrekkige analogie berusten - overeenkomst én verschil - dan dreigt het gevaar dat te onbekommerd uit de eigenschappen van de foor van de metafoor geconcludeerd wordt tot eigenschappen van het thema (‘tenor’). De verhouding tussen voordeel en gevaar van metaforisch taalgebruik staat niet bij voorbaat vast, want de metafoor wordt immers beschouwd als extreem, als afwijking herkend, geval van een overigens gewoon proces van duiding. Ook als ik iets een heester noem en niet een boom leg ik de nadruk op overeenkomst, en verwaarloos ik de verschillen. De ontmaskeraar van een wetenschappelijke stroming heeft een krachtig wapen in de hand als hij op het metaforisch karakter van de gebruikte sleuteltermen wijst. Zo leidt het organisch model in de romantiek de aandacht van de literatuurcriticus naar indices van spontaniteit in poëzie, omdat organisch impliceert vanzelf groeiend, in tegenstelling tot mechanisch, volgens retorische regels in elkaar gezet.Ga naar eind2 Deductieve systemen worden naar het model van piramides of bomen getekend, wat de hiërarchie gevaarlijk duidelijk maakt. Maar vaak is in het taalgebruik de metafoor van de ketting constitutief: alsof de zwakste schakel alle verdere conclusies teniet zou doen, en alsof je steeds naar het uitgangspunt, de axiomata, zou moeten gaan als je de conclusies of als feiten gebrachte conclusies zou willen aanvaarden. De constitutieve metafoor bezorgt het thema ook een hiërarchie van waarden die in feite is ontleend aan die van de foor. Wat wezenlijk of bijkomstig is in de foor wordt wezenlijk of bijkomstig in het thema. Voor het organicistisch model van de romantiek geldt dan bij voorbeeld: ‘geïnspireerde’, spontane passages worden hoger gewaardeerd dan ‘mechanische’ in een kunstwerk, chaotisch taalgebruik is ‘echter’ dan een logische opbouw in het gedicht. Het marxisme maakt onder meer gebruik van metaforen ontleend aan de mechanica: ‘krachten die in beweging komen’Ga naar eind3. Het kapitalisme gaat te gronde bij gebrek aan geruststellende constitutieve metafoor. Smith's ‘invisible hand’ is te spookachtig, Darwins ‘survival of the fittest’ gaat slechts op voor miljoenen jaren evolutie, en maakt niet duidelijk waarom ‘fit’ beter is dan ‘onfit’. Ik stel voor het ‘wespennest’ en ik heb daar goede redenen voorGa naar eind4, maar het klinkt nog te roofzuchtig. | |
[pagina 102]
| |
Vele voorbeelden verleiden tot generalisering; dat is inductie. Je voelt je safe, je hoeft niet meer uit te proberen, je weet het al voorlopig. Maar hier kan alweer de analogie overeenkomst en verschil discutabel maken. De verwantschap van inductie met analogie blijkt uit het a fortiori-argument, dat op analogie berust: potuerunt isti et istae, et ego non potero? ‘Als zij het kunnen, kan ik het ook’ riep Augustinus uit, getroffen door de voorbeelden der heiligen.Ga naar eind5 Het aantal voorbeelden is dan hier evenwel onbelangrijk: ‘Als hij over het ijs kan lopen, kan ik het ook.’ Een is genoeg. Bekendheid met de wetmatigheid dat het gewicht een rol speelt is zo vanzelfsprekend dat het bij dit soort argumenten niet wezenlijk is: in plaats van bij ijs kan het argument ook gebruikt worden bij onbekende substanties. Omdat generalisaties niet wezenlijk zijn, is het a fortiori-argument exploratief. Het dient voor het uitproberen van onbekende omstandigheden: ‘Als die aap naar de maan kan vliegen, kan een mens het ook.’ Het gaat ook bij dit argument om overeenkomst en verschil, waarbij de mate van gelijkheid wordt gezien als limiet a quo: is die man op het ijs even zwaar of zwaarder, en is het ijs hier en daar even dik; reageert een mens misschien psychisch toch anders op gewichtloosheid dan een aap, ook als de omstandigheden strikt vergelijkbaar zijn? Dus weer een analogie: aap : omstandigheid = mens : omstandigheid. Ligt bij de metafoor de argumentatieve kracht in het vergelijken van het ene domein met het andere: leven met etmaal, kunst met plantkunde, bij het a fortiori-argument blijven we zo strikt mogelijk in het zelfde gebied. We sturen geen adelaar de ruimte in maar een aap; op het ijs tellen alleen gemakkelijk te schatten verschillen in gewicht mee. Dat maakt het a fortiori-argument zo overtuigend: één strikt vergelijkbaar voorbeeld is genoeg. Bij inductie is die overeenkomst zelf al ondiscutabel geworden; men is nu een eind verder op zoek naar generalisaties. Daar wordt gevreesd dat men te snel ophield met tellen, men vreest de rara avis in terris nigroque simillima cygno, een zeldzame vogel het meest gelijk aan de zwarte zwaan. De behoefte aan volledige inductie is een teken van onvrede met wat algemeen aanvaard wordt, en wordt dus pas serieus gevoeld door non-conformisten.
Aangezien het a fortiori-argument gelijkheid in het licht stelt door middel van de analogie, wordt het gebruikt om de overgang van | |
[pagina 103]
| |
‘kunnen’ naar ‘mogen’/‘moeten’ te forceren. Dan wordt het gebruik van het argument zelf weer echt discutabel omdat men de overeenkomst kan ontkennen. Een a fortiori-argument komt nooit louter theoretisch uit de lucht vallen. Het is een antwoord op een geconstateerde onmogelijkheid of onzekerheid of een verbod. Als antwoord op een onzekerheid: ‘Als hij op het ijs kan lopen, kan ik het ook’, als antwoord op een verbod: ‘Als hij mag liegen, mag ik het ook’, dat wil zeggen als hij ongestraft kan liegen. Maar een kind wordt al snel verstandig genoeg om dergelijke argumenten alleen in noodgevallen te gebruiken: ‘Als Jantje het mag, mag ik het toch zeker ook.’ ‘Maar jij bent Jantje niet.’ Om het a fortiori-argument te ontkrachten wordt een verschil geconstrueerd: quod licet Iovi non licet bovi, ‘Als Nixon het mag, mag jij het nog niet.’ Als die gelijkheid met een beroep op democratie niet ontkend kan worden, worden ook liegende staatslieden gestraft. Als ‘kunnen’ in het eerste lid wordt vervangen door ‘durven’ of ‘moeten’, komt in het tweede lid altijd ‘moeten’ voor: ‘Als hij op het ijs durft, moet jij het ook durven’, ‘Als hij belasting moet betalen, moet jij het ook.’ Het a fortiori-argument kan waar het om plichten gaat alleen zinvol worden gebruikt door wie gezag heeft, bij voorbeeld door theologen, ouders en de overheid. Het dwingt dan tot conformisme. Maar het dient ook als excuus voor op het eerste gezicht niet normaal of dom gedrag: ‘Niobe had tien zonen verloren, en heeft toch gegeten, dus Priamus, die maar één zoon verloor, moet ook toetasten,’ zegt Achilles in zijn tent tegen Priamus, bedoelend: Niobe's reputatie heeft daar niet onder geleden. ‘We leden schipbreuk op de rotsen, maar de reddingboot liep ook vast’, bedoeld is: ‘We waren dus geëxcuseerd.’ Als tegenargument kan natuurlijk weer worden gebruikt het ontkennen van de vergelijkbaarheid: ‘Maar Niobe was juist gestraft om haar hoogmoed.’ En: ‘Maar toen de reddingboot vastliep stormde het.’ Er is geen tegenspraak tussen het conformerende karakter en het eerder geconstateerde exploratieve karakter van het a fortiori-argument; ook daar durft, mag of moet men pas als een ander is voorgegaan, in casu de aap. Als één schaap over de brug is... Daar heet het kudde-instinct, daar is het nog woordeloos. |
|