De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
[11]
| |
[pagina 79]
| |
Het is nu de vraag wanneer regels van descriptief prescriptief worden. Stel dat Aristoteles louter descriptief de structuur van alle tragedies had wilen beschrijven. Hij had dan in zijn systeem alle mogelijke vertelstructuren moeten opnemen, want het is heel goed mogelijk dat ontragische stukken als tragedie worden aangeboden, of dat sommige tragedies incoherent zijn. Zodra hij alleen tragische of nietchaotische structuren wil beschrijven, wordt zijn systeem prescriptief; hij verkiest dan namelijk de regels van een goede tragedie. Hij doet dat door naar het doel van de tragedie te kijken, en vindt dat in de katharsis van gevoelens van angst en medelijden, wat dat ook moge betekenen. Hij kijkt dan naar de middelen waarmee die in de structuur van de tragedie kunnen worden opgewekt, vindt die in een structureel verloop van gebrek aan inzicht (hamartia), ommekeer (peripeteia), inzicht in de ware situatie (anagnorisis), met inhoudelijk een voorkeur voor verwantenmoord. Hij noemt dit type de complexe tragedie, omdat hij inziet dat niet alle tragedies zo gebouwd zijn; daarnaast ruimt hij plaats in voor simpele tragedies, waarin het van het begin af aan alleen maar steeds erger wordt, mits ook hier angst en medelijden worden opgewekt. Het gevolg is dat een paar tragedies aan de regels voldoen, de Oedipus als complexe tragedie, de Perzen als simpele tragedie, maar voor de rest gaat het toch niet zo heel erg goed op. De meeste tragedies laten zich slecht volgens deze structuren beschrijven. Dat komt dan door de systeemdwang die zijn Poetica kenmerkt. De regels zijn voorschriften geworden van een ars, die als ze letterlijk opgevolgd zouden worden, tot grotere frequentie van tragedies van het type Oedipus moeten leiden, maar dan nog hechter gebouwd. De ontdekte regels beïnvloeden de toekomstige praktijk. Dat geldt vanzelfsprekend voor de regels van de logica. Een algemene argumentatieleer die alle argumentatievormen, ook de chaotische, zou beschrijven, is ondenkbaar, afgezien van het feit dat nietargumentatieve beweringen weer niet onder het regelsysteem zouden moeten vallen. Voor de grammatica geldt precies het zelfde, ook daar krijgen de regels vanzelf het karakter van voorschriften, zodra men ongrammaticale en niet-grammaticale verschijnselen wil uitbannen. De correcte taal gaat er afwijkend uitzien, vergelijk het verschil tussen ‘hen’ en ‘hun’. We hebben nu een nadeel en een voordeel. Het nadeel is het cirkelkarakter van ons regelsysteem: het levert niets anders op dan wat in onze definitie van tragisch, grammaticaal, logisch past. De regels | |
[pagina 80]
| |
zijn gebrekkig, zoals ook de recepten van het kookboek geen recht doen aan de oneindige verscheidenheid van lekkere of niet lekkere spijzen die er in de wereld bereid worden of kunnen worden. Maar voor wie zich bij die gebrekkigheid wil neerleggen, zijn de voordelen talrijk. Het wordt een daad van onconventionele moed om een tragedie te schrijven in drie bedrijven, of een waarin helemaal niets gebeurt, om te zeggen ‘hij hebt’ in plaats van ‘hij heeft’, ‘very well, I contradict myself’, of kip met warme yoghurt uit te proberen.
We hebben nu de keus tussen retorica als een scientia, episteme, of als een kunst, ars, techne. Is de retorica niet meer dan een systeem van regels dat het mogelijk maakt een bezigheid efficiënt te laten verlopen, zonder dat het van essentieel belang is of die regels uitputtend gesystematiseerd zijn? De efficiëntie, en dat wil ook zeggen, het didactisch nut, staat dan voorop. Hoewel een ars leert een opus (werk) te maken, of uit te voeren, is de structuur van de ars niet gelijk aan die van werk of uitvoering. Als in het systeem van de ars metonymia en metafoor species zijn van het genus troop, dan wil dat bepaald niet zeggen dat ook in het opus een metafoor steeds van een metonymia vergezeld moet gaan. Een ars is dus wel een handleiding tot het maken van het opus, maar de systematiek van de ars lijkt in het algemeen niet op de systematiek van het opus. Dat wil dus zeggen dat de hiërarchische indeling willekeurig is en door andere vervangen kan worden. Metafoor en metonymia horen systematisch bij elkaar omdat het alle twee tropen zijn, maar een andere indeling is evengoed mogelijk, bij voorbeeld een pragmatische indeling vanuit het gezichtspunt van het effect; en dan zullen een metafoor van abstract naar concreet, de opsomming van delen (enumeratio partium), de synecdoche, opgevat als pars pro toto (karakteristieke trek in plaats van het geheel) bij elkaar gaan horen omdat ze allemaal het concrete of bijzondere noemen, en als effect het levendig voor ogen stellen hebben. De indeling van de ars is dus in grote mate traditioneel. De systematiek van de handboeken - als dat van de Auctor ad Herennium - is in feite een compromis tussen verschillende indelingen, met als gevolg dat er altijd wel een indeling is die er bekaaid van afkomt.Ga naar eind2 De beste indeling, omdat die nog het meeste lijkt op de systematiek van het werk, althans het maken ervan (verg. de systematiek van het recept in de kookkunst), is de aristotelische indeling naar de officia oratoris, de taken van de redenaar, die eerst zijn argumenten | |
[pagina 81]
| |
moet vinden (inventio), ze vervolgens ordent (dispositio), stilistisch uitwerkt (elocutio), de uitgewerkte redevoering uit zijn hoofd leert (memoria) en ten slotte voordraagt (actio). Het bijkomstig voordeel is dat zeker bij de synthetische beschrijving van de drie eerste bewerkingen van de stof van het algemene naar het bijzondere kan worden geredeneerd: de eerste ruwe materia wordt steeds verder verfijnd en geleed. Maar tevens wordt de retorica ingedeeld volgens een ander, voor-aristotelisch indelingsprincipe, dat van de partes orationis, de onderdelen van de redevoering, als exordium, begin, en peroratio, einde van de redevoering. De specifieke argumenten voor elk deel worden dan bij voorbeeld door de Auctor ad Herennium grotendeels al onder de inventio behandeld. Gevolg is dat de dispositio zelf nauwelijks wordt behandeld. Weer een andere indeling is die van Hermagoras in status quaestionis, de aard van de kwestie. Die wordt dan maar behandeld als apart voorstadium van de officia oratoris, dat intellectio genoemd wordt. Nog verwarrender is dat deze indelingsprincipes weer doorkruist worden door een andere aristotelische indeling, die naar genera dicendi, de geïnstitutionaliseerde gelegenheden waarop de redevoeringen uitgesproken worden: genus judiciale, het gerechtelijke genre, genus deliberativum, het beraadslagende genre, en genus demonstrativum, het prijzende en lakende genre. Afgezien van specifieke moeilijkheden van deze indeling, wie haar onder de inventio behandelt en met het genus iudiciale begint, heeft alweer zijn meeste kruit verschoten als hij aan de twee andere genres toekomt.Ga naar eind3 De moeilijkheid ligt hierin dat, terwijl verschillende indelingsprincipes mogelijk zijn - en dat is vanwege de rijkdom van de argumentatie ook gewenst - in de lineaire opeenvolging van de tekst maar één redenering van het algemene naar het bijzondere aan bod kan komen. Dat wil zeggen dat één classificatie moet overheersen, wil het betoog systematisch zijn. In gedachten hoeft dat niet. Ik kan de Phaedrus van Plato in gedachten onderbrengen onder Griekse literatuur, onder filosofie, onder retorica, onder belles lettres, onder mijn lievelingsboeken, maar, als ik maar één exemplaar heb, dan kan het maar op een plaats in mijn boekenkast staan. Het zelfde geldt voor tentoonstellingen: een schilderij dat op verschillende manieren geclassificeerd kan worden wordt op een tentoonstelling in een samenhang gebracht die bij voorbeeld het schilderij als tijdsdocument, als element in een stilistische ontwikkeling of naar thema ordent. Dat is een voordeel maar als één ordening als alleenzaligmakend wordt | |
[pagina 82]
| |
voorgesteld, dan verkeert het in een nadeel. Die nadelen gelden ook voor het systematisch betoog, en des te sterker naarmate het betoog systematischer is. Het is mij dan ook niet duidelijk welke status pogingen tot modernisering van de retorische indelingen hebben: meer waar, meer in overeenstemming met moderne linguïstische of semiotische inzichten, of meer efficiënt?Ga naar eind4 De regels zijn geen generatieve regels; er zijn geen eenvoudige, universele elementen, principes, van waaruit via logische, deductieve stappen de oppervlaktestructuur van de tekst wordt afgeleid. De retorica is geen wetenschappelijke tekstgrammatica, of, met andere woorden, een ars is geen scientia in aristotelische zin, zoals geschetst in de Analytica Posteriora. Hiërarchische structuren die strikt tussen hoofdzaak en bijzaak onderscheiden zijn alleen mogelijk als het veld van onderzoek beperkt wordt door een afspraak juist op dit gebied. In de menswetenschap leidt dat tot reductie tot homo economicus, homo sociologicus enzovoort. Het komt erop neer dat van de vele trekken die voor iets kenmerkend gevonden kunnen worden - karakteristieke trekken - er maar een, als typische trek, meetelt in de classificatie, en differentia specifica wordt. Nog steeds is er niets aan de hand, en een indeling van menselijke rassen naar gele, bruine, zwarte, rode en roze mensen ziet er redelijk genoeg uit. Alleen de huidkleur is dan niet meer dan een typische trek voor deze classificatie, andere classificaties moeten mogelijk blijven, en we moeten in geen geval een voor een bepaalde systematiek typische trek verbinden met wezenskenmerken. Dan wordt de wetenschap gevaarlijk. Een ars heeft die pretentie niet. |
|