De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[7]
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||
is een tweeledige vraag, bij voorbeeld: ‘Is “ongevederde tweevoeter” een definitie van mens of niet’, ‘Is vlees eten geoorloofd of niet’; een derde mogelijkheid wordt niet toegelaten. Als vrager en antwoorder het eens zijn geworden over de probleemstelling, kiest de antwoorder een van de twee contradictoire stellingen die in het probleem zijn vervat. De stellingen komen overeen met de eerlijke overtuigingen van de spelers, tenzij het spel sofistisch of als didactische oefening wordt gespeeld. De antwoorder moet ook in het vervolg eerlijk volgens zijn overtuiging antwoorden. Aangezien de situatie met toestemming van beide partijen is gepolariseerd heeft de antwoorder geen keuze als de vrager kans ziet zijn stelling te weerleggen: hij moet nu wel de tegengestelde mening omhelzen.
Ik verzin een voorbeeld, waarbij ik het dilemma ontleen aan Theophrastus. De antwoorder heeft zich vastgelegd op de stelling dat vlees eten geoorloofd is.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||
Het opvallende van deze redenering is dat ze zich baseert op een aanvaarde stelling (endoxon), om ten slotte via geldige logische stappen uit te komen op een op het eerste gezicht onaanvaardbare conclusie (paradoxon). Mocht de antwoorder onbekwaam zijn om de logische stappen te volgen, kan de vrager het met inductie proberen. Maar een logische argumentatie alleen is dwingend. De proposities van de antwoorder moeten aanvaarde stellingen, endoxa, zijn, evenwel, de aanvaarde stellingen hangen af van het publiek waarmee de antwoorder zich wil identificeren. Aan het woord endoxon kleeft niets denigrerends, het begrip is niet te vergelijken met het platonische doxa, de loutere mening, die tegenover de waarheid van de filosofen staat. De endoxa kunnen de aanvaarde opinies zijn van een beschaving, een heel volk, of alleen van het lagere volk, maar ook van geleerden binnen een bepaalde wetenschap, of van filosofen. De keuze van het woord wil niets anders zeggen dan dat je steeds uit moet gaan van wat door je publiek aanvaard is, wil je iets nieuws bewijzen. Nu heeft de antwoorder in dit geval wel verloren, maar als hij per se van plan is om door te gaan met vlees eten, kan hij in het vervolg offer en vlees eten loskoppelen, maar hij moet dan wel de rechtspositie van de dieren verlagen, allemaal drastische ontwikkelingen die een zo algemene verandering van de endoxa met zich meebrengen dat men van een streven naar maatschappelijke verandering kan spreken. Iets dergelijks is, wat de Oudheid betreft, pas door het suprème offer van Christus, dat het mogelijk maakte alle andere offers af te schaffen, verwezenlijkt. In feite grijpt dit dilemma op een ongeoorloofde manier in in een discussie die millennia lang telkens weer, in huishoudens, op de markt en in tempels gevoerd is. Immers, het slachten - denk aan het slachten van een stier, of van het zelfgefokte konijn - is een aangrijpende gebeurtenis, te vergelijken met moord. Hoe aan de vanzelf ontstane wraak te ontkomen? Door neutrale zones te creëren. Tussen de te sympathieke slachtoffers: men- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||
sen, apen, paarden soms, en de te onsympathieke: roofdieren, ongedierte in, creëert men de categorie van het vee; rundvee, pluimvee, dat men niet te aardig en niet te onaardig gaat vinden.Ga naar eind2 In het Engels versiert men het dier dat men eet met andere namen: meat, beef, mutton. Vooral dat ziet er hypocriet uit, men denkt er dus niet te veel over na, of anders, de niet-radicale oplossing houdt de gemoederen bezig en de discussie op gang. Dat vind ik beter, want ik kan de vegetariërs ook wel voor hypocriet uitschelden door hen op hun consequenties te wijzen! Een paradijs overvloeiend van melk en honing! Als het geen moord is, is het wel diefstal. Ik ben wat moe van al die consequenties geworden, en wel nadat ik een vegetariër die zelfs geen eieren eet heb zien demonstreren voor Abortus Vrij! Voor hem zijn kennelijk alle linkse opvattingen consistent. Ik gun hem dat idee, alleen, ik vind dat hij niet meteen zo agressief moet reageren als ik hem een vraag stel. Ik ben bereid zijn vegetarisch standpunt te respecteren, en ik vind ook dat abortus in de meeste gevallen moer worden toegestaan. Toch zou ik hem de dialectische vraag willen voorleggen of vegetariërs en tegenstanders van abortus niet door vergelijkbare gedachten over eerbied voor het leven gemotiveerd worden. Ik stel mij voor dat de vegetariër er zich uit zal redden door passende onderscheidingen te maken; ik hoef ze zelf niet te bedenken. Ik verwacht van zo'n debat geen bekering, maar betere argumenten dan ‘ik ben voor abortus’ (alsof ooit iemand voor abortus kan zijn), en respect voor de mening van de tegenstanders van abortus, resulterend in aanvaarding van een niet al te kwetsend en niet al te betuttelend compromis. Maar we zijn nog in de vijfde eeuw, en het is begrijpelijk dat de verwachtingen hooggespannen zijn. Dit spel is in staat nieuwe waarheden te ontdekken. Maar het is daarom des te gevaarlijker; de antwoorder wordt gedwongen zijn meningen drastisch te herzien, hij wordt bekeerd. Maar als die bekering nu eens voorbarig was, is hij er misschien ingelopen? Vanwege het gevaar en ter vermijding van frustratie moeten de spelregels zo veel mogelijk verfijnd worden. Die taak heeft Aristoteles zich gesteld, eerst in de Topica en Over de sofistische weerleggingen, daarna in de andere zogenaamde logische werken als de Analytica. De spelregels hebben allereerst betrekking op de formulering van het probleem. Het alternatief moet een echt alternatief zijn en er moet dus onderzocht worden of er niet in de vraag meer dan één vraag verborgen is, zodat behalve met ‘ja’ en ‘nee’ ook nog geantwoord kan worden met: ‘aan de ene kant wel, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||
aan de andere kant niet’. Bij voorbeeld ‘Zijn Jan en Piet thuis’ of ‘Is Jan muzikaal’, drogredenen van Veel Vragen en Dubbelzinnigheid. Een lezer wil wellicht proberen aan te tonen dat ‘de jacht’ op grond van moderne endoxa geoorloofd is. De conclusie, dat wil zeggen in het spel de uitgangsstelling, staat voor de vrager vast: de jacht is geoorloofd. Waar het nu om gaat is een propositie te vinden die als premisse voor een logische redenering dienst kan doen. Daar zit de moeilijkheid, want het is duidelijk dat de eerste stelling die de vrager opwerpt niet te dicht in de buurt mag liggen van het tegendeel van wat de antwoorder beweert (die de stelling koos dat jacht ongeoorloofd is) want dan zegt hij nee en hij moet juist beamen. Het is dus verboden de uitgangsstelling van de vrager direct in de discussie te betrekken (petitio principii, vragen naar de uitgangsstelling). Voorts moet de antwoorder oppassen dat hij zich niet te gauw of ten onrechte gewonnen geeft. Bij voorbeeld als hij heeft toegegeven dat jagen sportiever is dan slachten, dan heeft hij nog niet toegegeven dat de jacht daarom geoorloofd is, want misschien is elk doden ongeoorloofd (ignoratio elenchi, niet weten wanneer je weerlegd bent). Maar dat betekent tevens dat de vrager er alle belang bij heeft dat dat wat uit zijn premisse logisch voortvloeit, inderdaad op het tegendeel uitkomt van wat de antwoorder aanhangt. De antwoorder moet er dan weer goed op letten dat de vrager niet een zijspoor inslaat, hij moet sommige vragen kunnen weigeren. Het is uiterst moeilijk voor de vrager om het spel fair te spelen, daar kan elke lezer van Plato's Dialogen van getuigen. Het is Aristoteles' bedoeling geweest om de spelregels van de dialectiek nog strenger te verfijnen. Daartoe wilde hij een aantal instrumenten aanreiken (organa), bestaande uit een methode om met begrippen te ‘rekenen’, waarbij de eerste opgaaf was de verscheidenheid van relaties tussen subject en predikaat zodanig vast te leggen dat de eerst onmetelijke verscheidenheid van relaties tot soorten wordt beperkt. Het hulpmiddel voor het objectief vastleggen van die relaties zijn de topoi, en ze worden in de Topica behandeld. Het is een gelukkig of ongelukkig gevolg van deze preoccupatie geweest dat Aristoteles vervolgens in de Analytica iets ontdekt heeft dat sprekend lijkt op wat latere filosofen onder logica gingen verstaan. Het syllogisme is een vorm, schema, figura, waarin de met behulp van de topoi gevonden premissen worden gepresenteerd. Aangezien alle vormen volgens vaste regels tot één vorm - de eerste figuur - kunnen worden herleid, levert de presentatie (dispositio) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||
een eenvoudige mogelijkheid de logische samenhang achteraf te toetsen (iudicium). Over de aard van de proposities, de manier waarop A tot B behoort, zegt het syllogisme niets; niet wat de specifieke aard is van de relatie tussen ‘mens’ en ‘sterfelijk’, ‘vlees eten’ en ‘offer’, die in de Topica was behandeld. Het is van het grootste belang dat de in de Topica gehanteerde begrippen goed gedefinieerd zijn, en wel, zoals Aristoteles gedaan heeft, in hun structurele relaties van convertibiliteit: het predikaat van elke propositie is ofwel convertibel met het subject of niet. Als het convertibel is zegt het het wezen van het subject in welk geval het een definitie is of zegt het het wezen niet, in welk geval het een eigenschap is. Als het niet convertibel is, is het of een element in de definitie, in welk geval het het genus van het subject is, of het is geen element in de definitie, in welk geval het een accidens is. En zo gaat dat door. De Topica gaf alle mogelijke verhoudingen tussen Subject en Predikaat aan; de Analytica drukt een deel daarvan uit door middel van de verschillen tussen ‘wel’ en ‘niet’ en tussen ‘alle’, ‘sommige’ en ‘geen’: ‘alle mensen zijn sterfelijk’, ‘sommige sterfelijken zijn menselijk’, ‘geen mensen zijn onsterfelijk’, enzovoort. Zo is dat deel van de relaties tussen Subject en Predikaat nu beter voor objectieve controle geschikt gemaakt. Verwarrend is nu de presentatie (dispositio) want die is in de latere logicaboekjes synthetisch geworden (niet in de Analytica), dat wil zeggen de redenering verloopt vanaf een algemene uitspraak naar een bijzondere conclusie. Bij Aristoteles was het nog: ‘A behoort tot B, B behoort tot C, dus A behoort tot C.’ ‘Sterfelijk hoort tot mens, mens hoort tot Grieken, dus sterfelijk hoort tot Grieken.’ Maar later is dat geworden: ‘Alle mensen zijn sterfelijk, de Grieken zijn mensen, dus de Grieken zijn sterfelijk.’ De meest algemene stelling staat nu voorop. Het gebruik van de termen analytisch en synthetisch is wellicht verwarrend. Dat komt omdat Kant de betekenis van de begrippen zo heeft veranderd dat er haast van verwisseling sprake is. In de tijd voor Kant luidde de betekenis aldus: analyse gaat uit van het bijzondere om met behulp van topoi het algemene (een oorzaak) te vinden. Wie analyseert, determineert. De topica is een analytisch instrument, van belang voor het stadium van de inventio, de vinding. De dispositio, de uiteenzetting, kan deze volgorde handhaven - of liever imiteren. Het resultaat is een breedvoerig onderzoeksverslag, waarin op dialectische wijze voor en tegen wordt afgewogen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||
Het ideaal is echter de stelselmatige opbouw van een begrippenpiramide die in een synthese alle gevonden algemeenheden ordent. Een synthese wordt dan een systematische ordening van het algemene naar het bijzondere. Een dergelijke synthese is bij voorbeeld te vinden in een botanisch of zoölogisch handboek dat taxonomisch is opgebouwd. Voorbeelden van analyse in oude zin zijn terug te vinden in chemische analyse, psychoanalyse. De analist gaat uit van het strikt individuele, deze urine, dit probleem, en herleidt dit gegeven via beproefde methoden tot algemene bestanddelen, chemische elementen of een Oedipus-complex, die als oorzaken worden opgevat.Ga naar eind3 Met het verval van de topica in de achttiende eeuw werd analyse beperkt tot begripsanalyse; vandaar analytisch oordeel: een uitspraak die een term analyseert in samenstellende delen: ‘Een vrijgezel is een ongetrouwde man’ (waarbij uiteraard ‘ongetrouwd’ en ‘man’ weer algemener zijn dan vrijgezel, zie de linguïstische begrippenpiramide in i [26]. Van de weeromstuit werden (door middel van inductie gewonnen) ervaringsoordelen synthetisch genoemd: ‘Koper zet bij verhitting uit.’ Het moderne onderscheid is niet goed houdbaar. De tegenstelling inductief-deductief loopt niet parallel met de oude tegenstelling analyse-synthese, want inductie is geen (topische) analyse, ook al lijkt een synthese weleens deductief. Het syllogisme doet dan niets anders dan een al aanvaarde begrippenpiramide expliciteren:Ga naar eind4 In het syllogisme wordt de verhouding tussen twee begrippen, ‘Grieks’ en ‘sterfelijk’, door het beide begrippen verbindende middenbegrip ‘mens’ verzekerd. Maar omdat in de presentatie synthetisch van het algemene naar het bijzondere geredeneerd wordt, ziet het ernaar uit alsof de conclusie ‘de Grieken zijn sterfelijk’ al is voorondersteld in de meer algemene stelling ‘Alle mensen zijn sterfelijk’, immers, die stelling is alleen maar acceptabel als ook het geval van de Grieken al is onderzocht. Vandaar dat door de scepticus Sextus | |||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||
het syllogisme van petitio principii beschuldigd werd, uitgerekend een fout waar Aristoteles juist zelf tegen gewaarschuwd had.Ga naar eind5 Het misverstand ontstond omdat al in de tijd van Aristoteles de dialectiek was opgegeven, en daarna vergeten was. Het syllogisme leek een deductieve redenering, en men kwam toen voor de moeilijkheid te staan waar sindsdien de syllogistische logica onder gebukt gaat, namelijk dat het syllogisme van aanvaarde premissen naar een minder voor de hand liggende conclusie moet redeneren, wil de moeizame vorm zin hebben, of anders hoogstens ter controle achteraf kan worden gebruikt. De logica ‘vindt’ de premissen niet, de logica is een ars iudicandi of ars critica. Maar dat is amputatie van wat Aristoteles wilde, de ars iudicandi verliest zijn zin als de ars inveniendi verwaarloosd wordt. Het syllogisme is oorspronkelijk niet meer dan een vorm van presentatie voor de resultaten die in de ars inveniendi zijn gevonden, en de laatste is een kunst om de premissen te vinden die een al gegeven conclusie rechtvaardigen. Aristoteles gaat er ook in de Analytica van uit dat het syllogisme kennis uitbreidt. Maar waar zit in het syllogisme de nieuwe waarheid? Die vraag moet luiden: voor wie is die waarheid nieuw? Het antwoord daarop luidt steeds: voor het publiek, en dat is in de dialectische situatie de antwoorder. De situatie is als het ware zo dat een vrager naar middelen zoekt om een Griek als Socrates, die als antwoorder de stelling verdedigt dat de Grieken onsterfelijk zijn, ervan te overtuigen dat dat niet zo is. Hij kiest dan de strategie om als premisse te nemen: ‘Alle mensen zijn sterfelijk’; als Socrates dat toegegeven heeft, en ook niet wil ontkennen dat de Grieken mensen zijn, dan is daarmee de partij gewonnen. Nu is dit voorbeeld een beetje flauw, maar zo zijn gemakkelijke voorbeelden nu eenmaal. Een zinvoller voorbeeld is misschien de advocaat die zich voor de taak gesteld ziet om de bewijsvoering voor de schuld van de verdachte te weerleggen door diens onschuld aan te tonen. Hij kan dat alleen maar doen als hij bepaalde gegevens kan verzamelen, op grond waarvan de rechter wel moet besluiten dat de man onschuldig was, dat wil zeggen de onschuld moet volgens een logische redenering uit de premissen worden afgeleid. De topica levert de techniek, de kunst (techne, ars) voor het vinden van premissen waaruit in een dialectische situatie een van tevoren (voorlopig) aangehangen stelling kan worden bewezen. De topicus leeft in een wereld van antwoorden, waar hij de juiste vragen bij moet zoeken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||
Het gaat erom de dialectische speler te voorzien van een voorraad topoi, loci, ‘plaatsen’ die hem kunnen helpen bij het vinden van de proposities die de antwoorder wel moet beamen, en waar als conclusie de uitgangsstelling (principium) van de vrager uit voortvloeit. Een situatie die ook nu nog optreedt als bij voorbeeld een verdachte wordt ondervraagd. In de dispositio van de ars iudicandi staat de conclusie aan het eind van de redenering, in de dispositio van de ars inveniendi is de conclusie het uitgangspunt, van daaruit wordt analytisch naar de premissen gezocht. De methode van de inventio is analytisch, met andere woorden gaat uit van het bijzondere, en zoekt het algemene, is een ontleding van een individueel gegeven in zijn algemene delen, waarvan het zoeken naar de juiste naam het meest algemene geval is. Men denke aan een arts die analytisch op grond van eerst nog tamelijk specifieke trekken ten slotte een diagnose stelt door een samenvattende naam, die van de ziekte, te kiezen. Hij vermoedt (voorlopig) dat de patiënt aan die of die ziekte lijdt, en hij probeert die hypothese uit door gerichte vragen te stellen. Zo wordt, als het goed is, ook een verdachte ondervraagd. Er is in de moderne logica of in de methodologie geen goed equivalent van een dergelijke wetenschappelijke strategie te vinden, of het moeten de moderne variaties van het praktische syllogisme van Aristoteles zijn: gegeven een bepaald doel dat ik mij heb gesteld, wat zijn de middelen die ik aan moet wenden om dit doel te bereiken.Ga naar eind6 Vergeten is dan dat het theoretische syllogisme in de zelfde richting gelezen moet worden. Nu is het best mogelijk dat het formidabele gebouw dat Aristoteles na de Topica nog in zijn Analytica heeft opgetrokken, in de praktijk voor de ars inveniendi niet zo handzaam was, terwijl de mogelijkheden van de ars critica verlokkender waren.
In Aristoteles' wetenschappelijke werken zelf zijn de syllogismen schaars. Dat betekent niet anders dan dat bij voorbeeld in de Physica het apodictisch stadium nog niet is bereikt; de wetenschap is nog niet geschikt voor het indrukwekkende deductieve gebouw dat Aristoteles in de Analytica Posteriora alvast had geschetst, en dat pas, zij het met andere bewijsvoering, door Newton zou worden opgetrokken. De wetenschap verkeert dus nog in het stadium van het zoeken naar oorzaken of algemene principes, dat wil zeggen de redenering verloopt nog steeds analytisch van het bijzondere (nu de empirische | |||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||
gegevens) naar het daar achter liggende algemene (de wetmatigheden). Van belang is de combinatie van logica en empirie: de oorzaken of principes worden niet intuïtief gevonden. Aristoteles heeft niet voor niets talloze dieren uitgehongerd en gewurgd om de bloedsomloop te ‘vinden’! Als steeds een dubbelzinnigheid in het woord ‘onbekend’. De verschijnselen zijn aan ons, als gegeven, wel bekend, maar ze zijn nog ongeordend. De topoi zijn dan de verbale rubrieken die het ons mogelijk maken de veelheid van verschijnselen naar vaste kenmerken (notae) te ordenen. Is, bij voorbeeld die kleur een noodzakelijke eigenschap van die stof, of is het maar een bijkomstigheid? Ook in de paar gevallen dat er wel een syllogistische redenering in de Physica wordt toegepast, moeten we de conclusie beschouwen als het gegeven, het waargenomen feit, vanwaar de redenering op zoek naar een oorzaak of principe oorspronkelijk is vertrokken. Het bekendste voorbeeld is de wat merkwaardige oorzaak voor het niet twinkelen van de planeten. De gevonden oorzaak is de middenterm (B):
Het is duidelijk dat je zo niet ver komt. Afgezien van het feit dat Aristoteles in zijn dialectische redenatie een talent blijkt te hebben om alternatieven te verwerpen die achteraf juist vruchtbaar zijn gebleken, geen wetenschap is ooit zo opgebouwd dat zij ten slotte in syllogistische vorm van eerste principes of axiomata kon worden afgeleid.
In de middeleeuwse logica wordt weinig aandacht aan de Topica besteed. Maar dat is precies de reden waarom in de renaissance door de humanisten de scholastische logica als onnutte stinkende gotische krullentrekkerij wordt verworpen. Op grond van hun didactische instelling keren zij dan weer terug naar de ware Dialectica, de ars | |||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||
inveniendi, die de leerlingen, ook de domsten, moet voorzien van een copia, een schat van argumenten, die ze in elke situatie paraat hebben. Aangezien de moderne logica sinds de negentiende eeuw weer bij de scholastische logica aansluit, komt de humanistische logica er slecht af; met Valla en Agricola begint de corruptie, zeggen de historici van de logica.Ga naar eind7 In die veroordeling deelt ook de Topica van Aristoteles, een jeugdwerk, een overwonnen manier van denken. Maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat Aristoteles zelf zijn Topica als een vergissing beschouwde. Al weer een voorbeeld van die deprimerende neiging van filosofen om aan te nemen dat de grote geesten van het verleden met het zelfde bezig waren als zij zelf, maar nog niet zo goed. Om de terugkeer van de humanisten naar de ware Dialectica te illustreren zal ik een passage vertalen uit De Inventione Dialectica van Agricola, die ook duidelijk maakt dat de topische methode analytisch is, een kunst is om orde aan te brengen in de verwarrende hoeveelheid van verschijnselen, door van het bijzondere, de waargenomen zaak, te redeneren naar het algemene, kortom, door te classificeren. Rodolphus Agricola werd in 1444 in Bafloo bij Groningen geboren, en heet dus een Fries. Hij vierde triomfen in Italië, en wordt op een lijn gesteld met de klassieke auteurs over topica: Aristoteles, Cicero, Quintilianus en Themistius. In feite geeft hij dan ook een welsprekende en buitengewoon heldere systematisering van de verschillende manieren om de topoi te ordenen: ‘Dingen zijn onmetelijk in aantal, en de eigenschappen en diversiteit van de dingen zijn dus al evenzeer onmetelijk. Daardoor komt het dat alles wat bij een individueel ding hoort of niet hoort, op zich zelf door geen enkel betoog en door geen enkel menselijk inzicht kan worden omvat. Evenwel, alle dingen bezitten een gemeenschappelijke gestalte, hoe ze ook door eigen trekken van elkaar verschillen, ze hebben alle een zekere neiging tot gelijkheid van natuur, voor zover alle dingen een eigen substantie hebben, uit zekere oorzaken ontstaan, en een uitwerking hebben. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||
gezegd kan worden, bevatten, en dus ook alle argumenten, worden “plaatsen” genoemd, omdat daar als het ware in een bergplaats of schatkamer alle instrumenten zijn neergelegd die een overtuiging bewerkstelligen. Een “plaats” is dus niets anders dan een soort algemeen kenmerk van een ding met behulp waarvan we kunnen vinden wat in welke zaak dan ook bewijsbaar is. Op deze wijze zij dus “plaats” door ons gedefinieerd.’Ga naar eind8De topica als systeem van topoi, loci, plaatsen, biedt een kunstmatige (afsteek-)weg die men moet volgen (methodos), als hulpmiddel (organon) van de ars inveniendi, de kunst van het vinden van argumenten, wanneer een ‘onderzoeker’ op jacht is door het bos (silva) van de verschijnselen. De topica is nog steeds niet meer dan een hulpmiddel voor classificatie. Dat is niet erg, mits het didactisch nut voorop staat. De topica levert niet meer dan een aantal nuttige wenken op: kijk eens of je hier wat aan hebt... of daaraan... om te weerleggen... om te bewijzen... Kun je de tegenstander weerleggen door middel van een definitie, kun je iets bewijzen door een opsomming van delen te geven, door te laten zien dat dit een noodzakelijke eigenschap is, of slechts een bijkomstigheid, bekijk de zaak in samenhang met andere zaken, let op de tijd, let op de plaats, wat zijn de gevolgen, wat zijn de oorzaken (zodat we de gevolgen beter kunnen bestrijden), hebben we iets aan de etymologie, waarmee kunnen we de zaak vergelijken, wat is de tegenstelling, wat het verschil. En dan worden er weer combinatiemogelijkheden gegeven door bij voorbeeld gebruik te maken van de topos van tegenstelling en van gevolg: als de gevolgen van deugd goed zijn, zijn de gevolgen van ondeugd slecht. Alleen zo kunnen debatten geregeld verlopen, maar het is wel een krankzinnig werk om al de 338 topoi van Aristoteles uit je kop te leren! |
|