De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[4]
| |
[pagina 33]
| |
ben geen absoluut criterium,Ga naar eind1 om de waarheid te herkennen als hij langs komt. Het is de vraag of we dat criterium kunnen vinden, en zelfs of het wenselijk is dat het gevonden wordt. De liberaal Mill dacht dat ‘uit de discussie de waarheid voortkomt’. Daarmee convers is het pragmatisch standpunt van Peirce: ‘de stelling die ten slotte wint moet wel waar zijn.’ Of weer anders gezegd, de waarheid staat niet los van de manier waarop de discussie is gevoerd. Het lijkt soms efficiënter om een maatregel door te voeren zonder al te veel discussie. Maar die gedachte kan alleen maar opkomen bij een voorstander van de maatregel. In Frankrijk werd bij decreet het roken aan loketten en in winkels verboden. In een stadje in Amerika moest de kwestie door stemming worden beslist. Gevolg: een zo verwarde en verhitte discussie dat de maatregel niet doorging. Jammer, want de kwestie was toch zo eenvoudig, de maatregel zo verstandig, de hele zaak toch niet zo belangrijk? Maar dat zeggen de voorstanders. De tegenstanders halen de burgerlijke vrijheden erbij. Je kunt niet, voorafgaand aan de discussie, eenzijdig vaststellen of een kwestie eenvoudig, onbelangrijk is of niet, of een ingenomen standpunt redelijk is of niet. Dat geldt ook voor discussies over kernenergie en milieuvervuiling. Het gelijk dat nu mogelijk is bestond op deze manier nog niet in de jaren vijftig, want in elke discussie worden relevante opmerkingen van de tegenstander bestreden. Vergelijk de manier waarop filosofen, in een traditie van filosofische discussie, hun wellicht eeuwige en apodictische waarheden toch aan de status quaestionis van hun tijd relateren, of ook de manier waarop een econoom als Pen, in zijn presentatie van de economie, zich gedwongen voelt marxistische opvattingen te bestrijden, maar daarmee tevens toch, al was het alleen door accentuering, de eigen stellingen modifieert. Uit de discussie komt ten slotte die stelling naar voren als waarheid die het best tegen aanhoudende aanvallen bestand is gebleken.Ga naar eind2 Dat is sprekend het falsificatieprincipe van Popper.Ga naar eind3 Het is maar het beste het hier voorlopig bij een retorisch pragmatisch waarheidsbegrip te laten. De waarheid blijft dan mensenwerk, en kan als produkt niet los worden gezien van het proces van waarheidsvinding, en blijft dus ook gerelateerd aan het publiek dat aan de discussie deelneemt. Dat wil zeggen dat voor de retoricus de gedachte van Popper dat de waarheid niet bereikt, maar wel benaderd kan worden,Ga naar eind4 nog veel te essentialistisch is. Want die waarheid zou een toekomstige waarheid moeten zijn en de toekomst bestaat nog niet. Ook Poppers gedachte van een Derde Wereld, van objectieve waar- | |
[pagina 34]
| |
heden, die losstaan van een Tweede Wereld, van states of mind, of overtuigingen, een wereld waarin de resultaten van wetenschap als in een bibliotheek van anonieme geschriften beschikbaar zou zijn, is onretorisch.Ga naar eind5 De stelling van Pythagoras, op het gebied van rechthoekige driehoeken, blijft de stelling ván Pythagoras, zo goed als zijn andere stellingen over de nadelige gevolgen van het eten van bonen. De ene kon overleven omdat hij telkens weer, in elke wiskundeklas zelfs, met verschillende methoden kon worden bewezen tot satisfactie van die leerlingen die met een voldoende beloond werden, en beproefd door iedereen die een schuin afdakje eerst uitrekende en daarna bouwde. De andere stelling had, naast het Pythagoras typerende autos epha, ‘hij heeft het zelf gezegd’, geen rationele grond, en er was ook geen methode om haar te beproeven. De tweede stelling is retorisch gezien irrelevant. Maar daarmee horen beide stellingen nog wel thuis in een, zo men wil, aan de Derde Wereld van Popper verwante wereld, die van de opinies van anderen, in dit geval specifiek de opinies van Pythagoras die deel uitmaken van de geschiedenis van de filosofie, en wel onafhankelijk van het feit of de stellingen nu waar of onwaar, bewezen of onbewijsbaar zijn. Het is één ding te vragen: in hoeverre is de stelling van Pythagoras waar, het is iets heel anders te vragen: wat heeft Pythagoras over de proporties van de zijden van een rechthoekige driehoek zélf gezegd. Dat laatste is een vraag naar de betekenis van de woorden van Pythagoras, en dus een hermeneutische vraag. De vraag: ‘is de opinie van de ander objectief kenbaar’ wordt in hoofdstuk iv behandeld. Ook het antwoord op de vraag: ‘Heeft hij het zo gezegd’ kan waar zijn of onwaar of onzeker en dan luidt bij dergelijke historische/filosofische vragen in vele gevallen het antwoord: ‘Hopeloos onzeker door de ongunst der tijden.’ Ook al zou elke retoricus ervan overtuigd zijn dat er geen waarheden bestaan los van de opinies die erover geventileerd zijn, dan nog zou hij er belang bij hebben om objectief vast te stellen hoe die opinies - van anderen - dan wel luiden. Debatten worden niet zo vaak gewonnen of verloren op grond van zelfstandige argumenten. Men valt een tegenstander het meest efficiënt aan door te betogen dat hij verkeerd geciteerd heeft. Dan lijkt het of de waarheid omtrent de weergave van de mening van de ander zwaarder weegt dan de aanvaardbaarheid van een zelfstandige mening. | |
[pagina 35]
| |
Een consequent pragmatisch standpunt zoals dat van William James zal ook overtuigingen, zoals godsdiensten, beoordelen naar hun nut voor de samenleving, bij voorbeeld naar de manier waarop ze de eendracht, en daarmee rust, orde en voorspoed bevorderen. Maar afgezien van het feit dat deze waarden niet zo absoluut aangehangen kunnen worden - de tweede eeuw na Christus in het Romeinse Rijk was wat dat betreft voor Gibbon een ideale tijd, het confucianisme hoort ook bij de kandidaten van een goed werkende staatsideologie - bij overtuigingen komt de waarheidsvraag toch weer onontkoombaar op, en die wordt niet beslist naar nut en werking maar naar de houdbaarheid van de door de godsdienst - of andere levensbeschouwing - verkondigde metafysische stellingen en historische feiten. Wat het eerste betreft komt het confucianisme er slecht van af, wat het tweede betreft het christendom of de islam. Het is altijd een belangrijk punt geweest dat men een wereldbeschouwing, ook al bewonderde men de coherentie ervan, en het nut voor de gemeenschap, op grond van historische en filosofische kritiek kan verwerpen: amicus Plato, magis amica veritas. De waarheid is onverdraagzaam. Daarentegen kunnen goederen wel op criteria van kwaliteit worden beoordeeld, mits het beperkte nut wel omschreven is. De heer Issigonis heeft een auto ontworpen met heel duidelijk omschreven doelstellingen waaronder zo veel mogelijk plaats binnen en zo weinig mogelijk plaats buiten. Dat werd de Mini, die gezien de technische mogelijkheden, de prijs en de doelstellingen, de ideale auto is. Maar niet in absolute zin, voor iedereen of voor alle tijden, gelukkig, en men kan blijven klagen over de vering als men niet op sportief rijgenot gesteld is. En men kan niet om auto's geven of ertegen zijn, inclusief Mini's. Dat geldt ook voor menselijke verrichtingen, althans voor zover men bereid is zich aan een onderzoek op welomschreven punten te onderwerpen, en men niet hoeft te vrezen dat daarmee de hele persoonlijkheid beoordeeld wordt: hardloopwedstrijden en examens. Er moet altijd een bezigheid zijn, of een gewoonte, een eigenschap die aan de beoordeling mag ontsnappen, of waarvan de geringe prestaties met lankmoedigheid beoordeeld worden, ter wille van het zelfbesef. |
|