De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[3]
| |
[pagina 31]
| |
over lichamelijk geweld: de overtuigingsmiddelen van de retorica zijn tekens, als woorden, gebaren. Die tekens werken op geest en gemoed van de hoorder, en zijn specifiek menselijk. Bevelen, of nietbeargumenteerde bedreigingen met lichamelijk geweld, waarvoor ook dieren ontvankelijk zijn, zijn niet retorisch. Als we in de afscherming tegenover lichamelijk geweld ook directe bedreigingen met geweld hebben uitgesloten, wordt de retoricus al meteen een aardig optimistisch iemand. Hij gaat uit van een ideaal, alsof hij gelooft in de fictie dat mensen zich laten overtuigen door een beroep op redelijkheid en gevoel. De strijd om het bestaan wordt nu niet meer openlijk gevoerd als naakte machtsstrijd van allen tegen allen, maar men wil met verbale middelen winnen in een goed geregeld spel. De machtsstrijd wordt gevoerd in termen van een gelijk, een waarheid, die, zo vindt de pleiter, ook voor de tegenpartij zou moeten gelden. Onrechtvaardig is het nu allereerst om gelijk te hebben en het niet te kunnen krijgen, omdat de ander niet naar je gelijk wil luisteren! Vandaar het belang van een elite die vast overtuigd is van het maatschappelijk belang van dialectische of logische regels, die goede argumenten scheiden van slechte. En welk een geluk als telkens weer blijkt dat het eigen gelijk klaarblijkelijk kan worden door te gehoorzamen aan regels die nog voordat je bestond en onafhankelijk van de eigen waarheid al waren vastgesteld. Alsof, in het voetspoor van de mathematica, die een van de menselijke geest onafhankelijk bestaan lijkt te hebben, ook de logica een goddelijke instantie zou kunnen zijn, die zou beslissen: Ja Van Aquino, ja Descartes, ja Kant, ja Russell, wat jij doet is goed beargumenteerd en dus welgedaan. Welk een naïviteit! Maar, maatschappelijk gezien, in termen van recht en orde: door af te zien van sofistische trucs, maar ook van onbeargumenteerde beschuldigingen, van scheldpartijen, van leugens, van ongecamoufleerde bedreigingen met geweld, geeft elk lid van de elite een deel van zijn mogelijkheid om te winnen op. Hij moet wel, want alleen zo kan hij geaccepteerd worden door de overige leden van de elite, die alleen op deze voorwaarden bereid zijn naar hem te luisteren, en zich eventueel te laten overtuigen. Het retorische spel is gebonden aan een elite met macht, en hoe groter die elite is, hoe democratischer de samenleving.
De overtuiging dat de spelregels een waardevol bezit zijn, wordt versterkt door de mogelijkheid om binnen die spelregels macht uit te oefenen. Binnen het dialectische of logische spel kan elk onderwerp | |
[pagina 32]
| |
worden afgehandeld. Net als de regels van het schaakspel begunstigen de regels in principe niet een van de partijen. Sommige regels echter begunstigen toch wel de ondervrager, zoals de regel dat een onderwerp moet zijn afgehandeld voor men aan een nieuw kan beginnen, want die regel geeft de ondervrager het recht door te vragen over dát onderwerp waarin hij meent sterk te staan. Een andere regel, die over de verdeling van de bewijslast, begunstigt de traditie. In het algemeen geldt immers - men kan zelfs uitgaan van een soort ‘natuurlijke’ wet van psychische inertie - dat iemand het recht heeft bij zijn opinie te blijven, totdat een ander hem met goede redenen heeft overtuigd: ik mag voorlopig blijven geloven dat de aarde rond is en dat de verschrikkelijke sneeuwman niet bestaat.Ga naar eind1 Maar die regel houdt ook in dat de ander in het algemeen welwillend en nieuwsgierig naar nieuwe opinies moet luisteren: dat god niet bestaat of dat het goed is je vader te slaan.
Hoe wordt de ongeletterde massa toegesproken, of hoe debatteert men met een van hen? In principe is het mogelijk een onderscheid te maken, zoals de Russen dat doen, tussen de propaganda ten behoeve van intellectuelen die van wetenschappelijk jargon en ingewikkelde syntaxis gebruik maakt, en agitatie onder het volk. En uiteraard zal er altijd een verschil in presentatie blijven bestaan. Maar ook hier kan een machtige intellectuele elite matigend werken door degeen die er zijn werk van maakt het volk demagogisch toe te spreken, niet, of niet van harte tot de kring van beschaafde mensen toe te laten. Of met andere woorden, in de wijze van argumenteren van de volksredenaar moeten in vereenvoudigde vorm de argumenten terug te vinden zijn die ook de intellectueel aanspreken. Men gaat dan pas eensgezind naar kerk of politieke demonstratie. |
|