Raj Powpi
(1990)–Romeo Grot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Hoofdstuk VII
| |
[pagina 41]
| |
mensen die vanavond een bijdrage zouden leveren had hij reeds gesproken en op die manier een programma voor de avond samengesteld. Met zijn handen op de rug gevouwen, haalde hij nog één keer diep adem. Toen begon hij te praten: ‘Kaptèn Otono Pianki welkom op deze avond. Broeders en zusters, ik heet jullie allen van harte welkom. Alvorens het programma bekend te maken, gaan wij eerst ons nationaal volkslied zingen. En daarna de spreuk van Boslanti gezamenlijk uitspreken.’ Iedereen stond op en als één man begon men te zingen:
Pe fu grontapu
yu abi wan kondre
nanga so furu gudu
wan seygi pipel
pe fu grontapu?
Pe fu grontapu
pikin fowru e singi so moy
meti nanga libisma e frustan makandra
pe fu grontapu?
Ay wi Sra
awinsi fa efu no fa
yu nanga wi te na dedeaant.
Gelijk na het zingen van het volkslied klonk als uit de keel van één man: ‘Wroko... lespeki makandra, strey. Fu pusu Boslanti go na hey.’ Hierna brak een daverend applaus los. Het leek alsof men niet wilde ophouden met applaudisseren. ‘Nadat wij ons volkslied gezongen hebben en de spreuk hebben geroepen, worden wij altijd geestdriftig.’ Dit vertelde Shanti aan Hemmend, die vlak naast haar stond. Hemmend maakte enkele stappen naar voren, waarbij hij met de handen gebaarde om een beetje rustiger te worden. ‘Broeders en zusters, ik kan u ervan verzekeren dat nog een heleboel leuke en spannende gebeurtenissen u vanavond te | |
[pagina 42]
| |
wachten staan. Thans ga ik uw aandacht vragen voor kaptèn Otono die een korte boodschap tot u zal richten.’ Het werd opeens rustig onder de mensen. Het geroezemoes was opgehouden. Kaptén Otono bewoog zich met een wandelstok in de hand naar de plek waar Hemmend stond: ‘Jongelui, buurtbewoners... het doet mij veel genoegen om op een avond als deze zoveel vrienden bij elkaar te zien. Voor de jongeren is het een moment om van de ouderen te leren. Met elkaar te praten over de zaken die ons bezighouden, de problemen die wij in het dagelijks leven ondervinden en nagaan hoe wij gezamenlijk oplossingen voor deze kunnen vinden. Kortom een kampvuur organiseren is niet zomaar een aktiviteit organiseren. Dit alles hoef ik niet te vertellen. U weet wel beter. Onze twee gasten, Powpi en Hemmend wil ik nogmaals welkom heten. En u vragen hen in uw midden te ontvangen overeenkomstig hun waardigheid. Vrienden ik dank jullie voor de aandacht en wens jullie een heel aangename en leerrijke tijd samen.’ Met applaus werd kaptèn Otono weer naar zijn plaats begeleid, terwijl iedereen was opgestaan tot hij weer op zijn bank zat. De volgende gast die Hemmend naar voren riep, was Ba Widya, de man die moppen kende, toris en laytoris. Hij begon dan ook meteen met de aanwezigen een laytori voor te leggen. ‘Zwarte savanne, witte savanne, drie mannen gingen snel voorbij. Wie het goede antwoord weet, mag het zeggen.’ Niemand wist het goede antwoord. Iemand riep: ‘drie vissen in water.’ Ba Widya schudde met zijn hoofd van ‘neen hoor.’ ‘Wie kent het goede antwoord?’ vroeg hij opnieuw. Niemand kon het juiste antwoord geven. Reden waarom Ba Widya besloot: ‘Dit zijn zaken die wij dagelijks gebruiken. Dankzij NANGA MAKANDRA beheerst vandaag de dag een ieder deze techniek. | |
[pagina 43]
| |
‘Broeders en zusters, ik praat over inkt, schrijfpapier en pen en vinger.’ Iedereen moest lachen, omdat geen van ze in deze richting gedacht had. ‘Nog één, nog één laytori’, riepen velen in koor. ‘Omdat jullie erom vragen zal ik nog een korte laytori geven. O.K. dan: Het kind werd vóór de moeder geboren.’ Een kleine jongen liep naar voren, regelrecht op Ba Widya af: ‘Ba, ik denk dat ik het antwoord ken, maar niemand mag het horen.’ ‘Chm, bracht Ba Widya uit. Maar toch boog hij naar voren om het juiste antwoord te vernemen. Hij fluisterde in de oren van Ba Widya: ‘Het is komkommer. Het kind is meestal mooier dan de moeder. En de komkommer plant geeft toch altijd eerst een gele bloem.’ Ba Widya moest lachen. ‘Je bent een klein beetje warm jongen. t' Is wel iets om te eten, maar in geen geval komkommer.’ ‘t Is een vrucht, een vrucht’, riep een jonge vrouw van een andere kant uit. ‘Je bent nog warmer’ lachte Ba widya. De één riep zuurzak, de ander guave. Weer een ander zei mopé. Steeds weer schudde Ba Widya zijn hoofd van ‘neen hoor.’ Nu vroeg hij: ‘Kownu Oso?’ Plotseling stond een meisje op, ‘Ba Widya...!’ riep zij enthousiast, ik denk dat ik het antwoord ken.’ ‘Zeg het dan maar, schatje’ zei Ba Widya. ‘Wel, wel’, zei ze terwijl ze de kring rond keek. ‘Het is een kasyun.’ ‘Geweldig, geweldig’, riep Ba Widya uit. Want het kwam niet vaak voor dat men het antwoord wist op zijn laytoris. Ba Widya tilde haar op, om haar op die manier eer te bewijzen. ‘Hoe heet je meisje?’ ‘Ik heet Manilva, Ba.’ Manilva speciaal voor jou dit gedicht! Ba Widya maakte een wijde beweging met de hand en begon voor te dragen:
‘Kasyunkoko
kasyunkoko
kasyun... kasyun
| |
[pagina 44]
| |
kasyun
nanga yu redi
nanga yu geri
yu e panya switi smeri
Kasyunkoko
kasyunkoko
kasyun... kasyun
na so den kari yu
yu tesi e furu mofo
yu fraka e tan fasi
leki tara
Kasyunkoko
kasyunkoko
kasyun... kasyun
nanga den wiwiri
fu yu bon
mi sa meki wan switi watra
fu krakti mi yeye
Kasyunkoko
kasyunkoko
kasyun
baka te yu tapu mi angri
mi sa meki wan moy ankra
gi mi fetre-keti.’aant.
Na dit gedicht kreeg Ba Widya een daverend applaus, terwijl hij zich weer tussen het publiek begaf. ‘Grantangi Ba Widya’ zei Hemmend. ‘Ik kom morgen voor nog enkele toris, zeker bij je langs.’ Thans volgt het derde onderdeel van de avond. U weet dat in deze stad de susa-kampioen van de streek woont. Elke man mag de susa-kampioen Yangasa uitdagen. Degene die wint, wacht een grote verrassing als prijs. Ik wil de muzikanten vragen hun instrumenten op te stellen.’ Zo besloot Hemmend. | |
[pagina 45]
| |
De drums waren binnen enkele tellen klaargezet. De zangers, tevens marakaspelers hadden zich achter de drummers opgesteld. En enkele vrouwen waren bij elkaar gaan staan om het schouwspel dat zou volgen beter gade te slaan. En om de muzikanten te helpen bij de zang. Yangasa installeerde zich voor de muzikanten terwijl hij zijn wandelstok in de ene hand hield. Met de vrouwen maakte hij een babbeltje. Deze lachten luidkeels om de grappen die Yangasa aan hen vertelde. De voorganger zette een lied in: Prey mi susa leki gengen
prey mi susa he
prey mi susa leki gengen
prey mi susa he
a prey, a prey, a prey
te a no man moro
leki gengenaant.
Het koor zette in, het laatste deel van het lied herhalend, ‘a prey, a prey, a prey, te a no man moro!. Vervolgens de muzikanten die door de vrouwen ondersteund werden met handgeklap. Yangasa liet intussen enkele pasjes zien die niet makkelijk door anderen nagebootst zouden kunnen worden. Al die tijd gebruikte hij zijn wandelstok als een derde been. Hieruit begrepen de aanwezigen dat het veel moeilijker zou worden. Daar de susa met de wandelstok of paraplu bekend als de granman-susa, veel moeilijker was. Een oudere man die in zijn jongere jaren ook een susa-danser was geweest, was de eerste die de uitdaging van Yangasa aannam. Zijn deelname was bedoeld om de anderen aan te moedigen. Want iedereen wist dat hij geen partij was voor een top susa-danser als Yangasa. Nadat hij was uitgeschakeld, volgden vele andere mannen zijn voorbeeld. Geen van allen konden het echter opnemen tegen Yangasa, de kampioen susa-danser. Al die tijd volgde Powpi van een afstand het schouwspel. Hij had graag de uitdaging willen aanvaarden, maar durfde niet. Immers in Pelele Tepu waar hij was opgegroeid kende men heel andere dansen. | |
[pagina 46]
| |
Toch sprak een stem in hem: ‘Doen... doen.’ Aan deze verleiding kon Powpi geen weerstand bieden, ook al omdat de muziek hem erg aantrok. Op een bepaald moment maakte hij enkele stappen naar voren. De oudere vrouwen keken naar hem met blikken in hun ogen van ‘ach die brengt het ook niet ver.’ De jonge vrouwen daarentegen moedigden hem aan door ook mee te gaan klappen. Plotseling... het leek wel of Powpi begeesterd raakte. Behoedzaam danste hij naar voren, zijn blikken alsmaar op Yangasa gericht. Alle mensen stonden op van hun zitplaats, en een cirkel werd er gevormd rondom de twee dansers. Powpi en Yangasa schenen aan elkaar gewaagd, want zodra Yangasa zijn linkerbeen ophief was daar het rechterbeen van Powpi die de lucht inging. Omgekeerd gebeurde het eveneens. Dit ging zo een kwartier door. Tot de muzikanten stopten om een ander nummer in te zetten. Nu spraken Powpi en Yangasa in een taal die alleen veel ouderen in het gezelschap konden verstaan. Een oudere vrouw bracht een kalebas met water, waaruit ze beiden enkele teugen liet drinken. De voorzanger zette een nieuw lied in. En het dansen begon opnieuw. Nu was het Powpi die de eerste passen inzette. Yangasa keek eerst een beetje verwonderd omdat dit tegen de gewoonte was. Want meestal moest de andere partij proberen hem bij te houden. Nu nam Powpi het initiatief. De knieën gingen gelijktijdig de lucht in en de voeten raakten op hetzelfde ogenblik de grond. Het goed dansen van de susa eiste de uiterste concentratie van beide dansers. Het lied werd thans door de drummers versneld. De muziek werd hierdoor feller, het handgeklap van de vrouwen eveneens. Hierdoor moesten de dansers hun passen versnellen. Ze bleven elkaar bijhouden, terwijl de afstand tussen de twee nog geen dertig centimeters bedroeg. | |
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Plotseling sprong Powpi met beide benen de lucht in, Yangasa ging gelijktijdig de lucht in, daarbij op zijn wandelstok steunend. Toen zij weer de grond raakten, omhelsden zij elkaar. Hier hield de muziek op, daar de muzikanten bijna uitgeput waren geraakt van het aan één stuk door in een fel ritme spelen. De beide dansers hielden elkaar nog steeds in een brasa vast, terwijl ze in een taal spraken die het overgrote deel van de aanwezigen niet kon verstaan. Powpi begon te huilen. Yangasa kon eveneens zijn tranen niet bedwingen. De oude man die als eerste de uitdaging had aangenomen, stapte naar voren in een poging de beide dansers uit elkaar te halen. De oude vrouw kwam opnieuw met de kalebas gevuld met water, melasse en penba, die zij de beide dansers te drinken aanbood. Daarbij mompelde zij enkele woorden in de oren van beide mannen. Pas nadat ze gedronken hadden, lieten zij elkaar los. De oude man nam Powpi naar zijn zitplaats, terwijl Yangasa door de vrouw naar zijn huis gebracht werd. Het duurde even voordat iedereen weer zijn of haar zitplaats had opgezocht. Hemmend die van een afstand alles gevolgd had, wist niet wat zijn broer Powpi was overkomen. Zoiets had hij nog nooit meegemaakt. En de susa kende men in Pelele Tepu helemaal niet. Daar kenden zij wel de banya en de nagara. Of had... of had... Neen hij durfde niet eraan te denken. Want thuis had misi Sorayma altijd een gekke houding tegenover dit deel van de kultuur aangenomen. De zin kwam weer in zijn hoofd: ‘Had Powpi winti gekregen?’ hoorde hij zichzelf luidop zeggen. ‘Dat denk ik wel’ antwoordde Shanti die hem bij de presentatie van de avond assisteerde. ‘Maar over Powpi hoef je je geen zorgen te maken, de ouderen zorgen wel voor hem. Waar je je zorgen over kunt maken, is het verloop van het verdere programma.’ ‘Oh... ja’ bracht Hemmend uit. Hij maakte enkele stappen naar voren: ‘Broeders en zusters wat wij daarnet hebben | |
[pagina 49]
| |
meegemaakt is nog niets vergeleken bij wat u later vanavond nog kunt verwachten. Thans wil ik oma Lotje vragen ons één van haar mooie toris te komen vertellen. ‘Oma Lotje, een bekende vertelster uit Kenti stapte met haar lange stenen pijp in de mond naar voren. Ze begon: ‘kuneti, kuneti ala sma. Weet iemand hier waarom de haan en broer kakkerlak niet zo goed met elkaar kunnen opschieten?’ ‘Neen’ antwoordden velen nieuwsgierig. ‘Voordat ik jullie het verhaal van deze twee dieren vertel, eerst nog dit lied: Ik ben de haan
met een kroon op mijn hoofd
Ja, ik ben de haan met een kroon
op mijn hoofd
Al hou je mij een mes op de keel
mijn kroon blijft op mijn hoofd
Vroeger waren kakafowru en botro dikke vrienden. Elke ochtend gingen ze samen uit wandelen...’ ‘Wilt u mij naar mijn hut brengen?’ vroeg Powpi aan een oudere man die vlak naast hem zat. ‘t Is goed jongen, kom maar, ik loop met je mee.’ Powpi stond op om deze oude man voor te gaan, maar zakte gelijk door de knieën. Het volgende moment was hij omringd door enkele oudere vrouwen, die probeerden hem overeind te helpen. ‘Laat maar’ ik help hem wel’, klonk een zware mannenstem. Iedereen maakte een stap achteruit, daar zij de stem herkend hadden. Powpi keek hem aan. ‘Hallo, ik ben Ba Syaki, kaptèn Otono heeft mij verteld dat je vanmiddag naar me vroeg. Daarom ben ik speciaal voor jou hierheen gekomen.’ Als een kind tilde Ba Syaki Powpi op om hem naar zijn kanpu te brengen. | |
[pagina 50]
| |
Ondanks de grote drukte rond Powpi gedurende enkele ogenblikken was oma Lotje met haar verhaal doorgegaan alsof er niets aan de hand was. Onder het lopen naar het kamp vertelde Ba Syaki aan Powpi: ‘Jongen, wat je vanavond gedaan hebt, heb ik in geen tientallen jaren gezien. Weet je dat je één van de beste susa-dansers van ons land verslagen hebt.’ ‘Ik heb hem niet verslagen, 't was een gelijkspel meen ik.’ ‘Ja, een gelijkspel. Maar omdat jij de uitdager was, heb jij gewonnen. De passen die jij gedanst hebt, zijn passen die alleen aan koningin en prinsen geleerd worden. Ik kan ervan meepraten want ik heb zelf aan het hof van de vader van Maharaja Watra gewerkt. Eigenlijk was jij het niet die danste, 't was een yeye die van jou bezit had genomen.’ ‘Wat is dat, waarover u praat, die yeye?’ ‘Hou op Powpi, een man als jij zou dit moeten weten.’ Powpi schudde ontkennend met het hoofd. ‘Een kabra danste op je, dat is de yeye waarover ik het heb. Als je mee akkoord gaat, wil ik je morgen een kruidenbad geven. Want er staat jou een heleboel te wachten jongen,’ zo vervolgde Ba Syaki. ‘Ba, maar waarom ik naar je gevraagd had is om de volgende reden... ‘Vertel me straks maar, als we rustig thuis zitten, Powpi.’
Het duurde niet lang of de kanpu waar Powpi en Hemmend logeerden was bereikt. Powpi kon thuis wel een beetje op zijn benen staan. Zijn benen voelden niet meer zo licht aan als enkele minuten te voren. ‘Heb je een beetje koud water voor mij, Ba Syaki.’ ‘Ja natuurlijk jongen’. Met deze woorden maakte Ba Syaki rechtsomkeer om op de tafel een schone kalebas te pakken. Daarmee liep hij naar de waterput naast het huis. Toen hij weer binnen kwam reikte hij Powpi een kalebas met koel bronwater aan. Vervolgens nam Ba Syaki plaats op een kleine bank die vlak bij Powpi in de buurt stond. De rugtas die hij bij zich had, legde hij op zijn opgetrokken benen. | |
[pagina 51]
| |
Terwijl Powpi zijn kalebas leegdronk, volgde hij alle bewegingen van Ba Syaki. Deze pakte zijn pijp die hij eerst op de bank leegklopte. Vervolgens nam hij twee droge tabaksbladeren die hij tot een bolletje vormde. En daarmee stopte hij zijn pijp vol. Daarna zette hij zijn tabaksdoosje weer in zijn tas, en haalde een stukje krijt eruit. ‘Wat ik wilde vragen, Ba, is...?’ Ba wenkte Powpi om zich nog even koest te houden. Met een stukje krijt tekende hij op de grond een vierkant, dat hij vervolgens in 8 delen opdeelde. ‘Zo, nu kan je vragen wat je wilt.’ ‘Wat is er eigenlijk met mij gebeurd, Ba? Ik wilde niet direkt dansen, maar mijn benen bewogen vanzelf en mijn hoofd werd lichter. Het leek of ik vele malen groter werd, en ik hoorde een stem zeggen: ‘Doen... doen... doen... doen jongen, je kan het.’ Ba Syaki begon te lachen. Hij had Powpi aangehoord, die in één adem had geprobeerd zijn verhaal te vertellen. ‘Je wilt me vragen of je winti hebt gekregen of niet? Klopt dat Powpi? ‘Wat jij vanavond hebt laten zien, is niet iets van elke dag. Denk je dat mensen die susa dansen, het zomaar kunnen. Daarvoor moet je een gave hebben van God, de eeuwige bron. En dat heb jij zeker meegekregen. Je had een kabra op je, ja. 't Is een winti van zeer voorname komaf. Ik zou zelfs denken dat 't danspassen zijn die bij het koningshuis horen. Waar kom je vandaan, Powpi?’ ‘Wel Ba, ik ben geboren en opgegroeid in Tepu.’ ‘Je bedoelt Pelele Tepu.’ ‘Ja Ba Syaki, maar wat ik ook wilde vragen. Ik heb enkele dagen geleden een droom gehad, Ba Syaki. Ik droomde dat ik achtervolgd werd door een slang die veranderde in een grote tigrikati die zich razendsnel kon verplaatsen. Ik rende zo hard ik kon, maakte grote sprongen. Maar toch... ‘De tijger heeft je niet kunnen pakken, is 't niet?’ ‘We waren in een worsteling verwikkeld. Toen ik op het punt stond de tigrikati te doden, veranderde deze in een knappe | |
[pagina 52]
| |
vrouw... mijn zus Dah-lia. Het gekke van de zaak was dat mijn broer er vlakbij stond, maar die stak mij geen hand toe. En hij kon ook niet praten, althans er kwam geen geluid uit zijn keel.’ ‘Zo'n slechte droom is het zeker niet, hoor Powpi. Het wijst alleen maar op dat jou zware beproevingen te wachten staan. Maar een man als jij, je zult je zelf eruit kunnen helpen. Met de hulp van de Almachtige en de goede wintis. Want de tigrikati, is niemand minder dan Adyayna, één van de Kromanti-broers.’ Ba Syaki schreef enkele afaka-tekens in het vierkant dat hij eerder getekend had. ‘Ik begrijp dat je op doorreis bent.’ ‘Ja Ba, en we gaan te paard verder.’ ‘Chm... chm...’ verzuchtte Ba Syaki. ‘Je zult op doorreis ook moeten trekken door het land van de Sabilos. Dit gebied ligt tussen Dahome en de Kumbaval. De Sabilos zijn een volk van reuzen. Mensen die twee en een halve meter lang kunnen worden. En sterk dat ze zijn!! Door hun kracht zijn de Sabilos vaker het slachtoffer geworden van mensen die hen weglokten om voor hen in andere verder gelegen streken te werken. Ook hadden ze wel eens pech dat eentje een grap maakte met iemand die tenger gebouwd was en een klein beetje te hard zijn hand op de ander zijn schouder liet neerkomen, waardoor deze bewusteloos raakte. De Sabilos kregen hierdoor de naam vechtersbazen te zijn. Wat ik je nu vertel is vaker voorgekomen. Andere stammen gingen daardoor de Sabilos vermijden. En zij ook op hun beurt gingen vanuit hun slechte ervaringen met vreemden, deze in alle opzichten vermijden. Daardoor komt het dat de Sabilos mensenschuw zijn geworden. Maar de Sabilos zijn ook een wijs volk. Zij kennen de heilzame werking van verschillende kruiden. Zij bezitten de kennis om 't te laten regenen, indien 't gedurende lange tijd droog is geweest. | |
[pagina 53]
| |
En ze weten nog veel meer.’ Powpi zat aandachtig te luisteren naar wat Ba Syaki te vertellen had. Alleen zijn ogen bewogen. ‘Indien je deze Sabilos respectvol tegemoet treedt, kun je veel van ze leren. Morgen zal ik jou alsook je broer Hemmend een stevige kruidenbad geven. Want er staan jullie beiden grote dingen te wachten. En daartegen zullen jullie je geestelijk moeten wapenen. Voor nu zeg ik: ‘wel te rusten. Morgen, voordat de zon zijn hoogste stand bereikt heeft, kom ik jullie halen.’ ‘Welterusten, Ba Syaki.’ ‘Grote dingen staan je te wachten, grote dingen’, gonsde het door Powpi zijn hoofd. ‘Wat kunnen die grote dingen toch zijn waartegen ik mij geestelijk moet wapenen?’ vroeg hij zich af. Hij hoorde buiten de muziektrom erg opzwepend roffelen. Hoewel hij van muziek hield, had hij nu niet eens zin naar de maat en de woorden te luisteren. Hij had niet eens de energie om uit de hangmat te stappen en zijn feestkleren uit te doen. Gelukkig had hij zijn mond met het water flink doorgespoeld, waardoor hij nu niet persé zijn tanden hoefde te gaan poetsen. Het enige waaraan hij nog kon denken was ‘slapen... slapen.’
Hoewel 't reeds midden op de dag leek, was het vrij rustig in de kanpu waar Powpi en Hemmend logeerden. Het leek of Powpi heel in de verte iemand hoorde timmeren. ‘Ach, het zal wel een droom zijn’ dacht Powpi. Bij deze gedachte liet hij zijn hoofd weer in zijn kussen zakken. Maar het timmeren bleef aanhouden. Plotseling sprong Powpi uit de hangmat. Zijn ogen nog vol slaap. Toch kon hij het gezicht van een jonge vrouw in de deur onderscheiden. ‘Tan, Mercellin, stond jij te kloppen’ herstelde hij zich snel. ‘Jongen weet je hoe lang ik al hier sta te kloppen? En niemand doet open.’ ‘Hemmend’ schoot er door zijn hoofd en hij keek even rond. In een hangmat verderop zag hij Hemmend en Shanti in elkaars armen liggen. | |
[pagina 54]
| |
‘Ik heb wat podosiri, roti met vis en saus voor jullie meegebracht. De vis is net vanmorgen gevangen.’ Powpi lichtte even het doek op, dat over het eten op het dienblad gespreid was. ‘Ik zal me gauw opfrissen’, zei hij nauwelijks hoorbaar. Bij deze woorden pakte hij een kalebas, een tandenborstel en de kleren waarmeen hij gisteren was aangekomen. ‘Hé Hemmend, maak jij je ook klaar’ riep hij zijn broer toe, terwijl hij zich de kanpu uitspoedde. Hemmend scheen hem niet gehoord te hebben, want hij alsook Shanti sliepen rustig verder. Bij de rivier was het vrij rustig op dit uur van de dag. De stad leek enigszins verlaten. Of de mensen waren naar hun kostgronden, of naar de verschillende werkplaatsen, of ze lagen nog een poosje uit te rusten van de feestelijkheden van de vorige nacht. Hoewel het cassavebrood met gebakken vis hem erg aantrok, bleef Powpi toch langer dan het zijn bedoeling was in het water. Maar ja, hij kon ook niet anders, want het rivierwater werkte erg verkwikkend op hem en deed hem alle vragen die de vorige nacht bij hem had opgeroepen, vergeten. Toen hij klaar was met baden, voelde Powpi zich een ander mens. Onderweg naar de kanpu kwam hij Hemmend en Shanti tegen die zich naar de rivier begaven. ‘Jullie zien niet uit of je goed uitgerust bent.’ ‘Maar zo uitgerust voel ik mij ook niet. En ik denk Shanti evenzo. Hoe is het met jou jongen?’ Shanti knikte enigszins verlegen naar Powpi. ‘Ik heb goed geslapen’ antwoordde Powpi. ‘En je kunt je niet voorstellen wat het koele rivierwater allemaal kan doen.’ ‘Oh ja, voordat ik vergeet. Ba Syaki wil ons beiden straks een kruidenbad geven. Dus hou er rekening mee.’ ‘Ba Syaki...?’ vroeg Hemmend verwonderd. ‘Dus je wilt me zeggen dat Ba Syaki gisterenavond hier was?’ ‘Ja broer, hij heeft me zelf naar onze kanpu gebracht. In elk geval zie ik je straks, want mijn maag begint te knorren.’ | |
[pagina 55]
| |
Met deze woorden liep Powpi verder, Hemmend en Shanti alleen achterlatend. In de kanpu zat Mercellin in een hangmat een boek te lezen. Powpi nieuwsgierig als altijd, indien het om een boek gaat, lichtte het boek op om de titel en de naam van de schrijver te kunnen lezen. Het was een boek van de schrijver E. Romero ‘Als muren konden spreken.’ Een boek dat handelt over het leven aan het hof van de Maharaja. ‘Lees je zulke boeken meisje’, vroeg hij. ‘Ja, je vijanden moet je toch kennen’, antwoordde zij. Tegen zo'n wijs antwoord kon Powpi niets inbrengen. Reden waarom hij aan tafel plaats nam. Met zijn handen verdeelde Powpi de roti in vier gelijke delen. Elke keer nam hij een vierde deel, dat hij in de vissaus stopte. Bij elke hap roti stopte hij ook een stukje vis in zijn mond. ‘Kun je niets beters doen, dan mij zitten aan te gapen?’ vroeg Powpi aan Mercellin, die het boek aan een kant had gezet en reeds geruime tijd naar hem zat te kijken. ‘Heb je op dit moment iets beters voor mij te doen? Buitendien eet je zo smakelijk, en je vraagt me niet eens of ik wil meedoen.’ Powpi schaamde zich, omdat hij werkelijk niet aan gedacht had om Mercellin iets aan te bieden. ‘Dan moet je ook niet zulke lekkere podosiri klaarmaken’, zei hij ter verdediging tussen neus en lippen door. ‘Het boek van de schrijver E. Romero is zeer helder geschreven. Ondanks onze politieke scholing in NANGA MAKANDRA had ik mij niet kunnen voorstellen dat er aan het hof zoveel verspild werd. Wist je trouwens dat de Maharaja en Maharani een zoon hebben. Van hem heeft nooit meer iemand iets vernomen, vanaf zijn tweede jaar.’ ‘Ja, dat verhaal heb ik ooit gehoord’, beaamde Powpi. ‘Maar ja, niets is eeuwig durend. En zo zal 't deze machthebbers ook vergaan. Als eenmaal ons volk al deze zaken weet, en ook door heeft dat de macht van de Maharaja niet onvergankelijk is, zal het zeker in beweging komen. | |
[pagina 56]
| |
En veel wat vandaag zo vanzelfsprekend lijkt, zal niet meer geaccepteerd worden. Als 't eenmaal zover is, zullen wij moeten helpen om de ontwikkelingen richting te geven. Ons land zal gedemocratiseerd moeten worden, waarbij het volk om de zoveel jaren haar leiders kan kiezen. Wij zullen echter mechanismen moeten inbouwen, waardoor wij na verloop van tijd geen demonencreaties gaan krijgen, die hetzelfde doen als onze huidige leiders. Of die misschien zelfs erger zullen zijn. De toekomst vraagt van ons jongeren van nu, om schoon schip te maken. Het betekent dat de verziekte elite die thans de macht in stand helpt houden, zonder één uitzondering vervangen dient te worden.’ ‘Klap, klap, klap...’ klonk het in de deuropening. ‘Onze filosoof is weer bezig met zijn glasheldere analyses.’ Sarwan was zijn kameraden komen groeten. ‘Wel die tijd is niet zo ver meer van ons af. We hebben vernomen van mensen die net gearriveerd zijn, dat enkele dagen geleden in de stad Carolina een opstand onder boeren is uitgebroken. Deze weigeren belastingpenningen te betalen, omdat ze vinden dat aan de irrigatie van de landbouwgebieden de afgelopen twee jaar niets is gedaan.’ ‘Wie van onze organisatie zitten in Carolina?’ ‘Nanda, Ilse en Shakun zijn daar met landbouwvoorlichting en alfabetisatie bezig.’ ‘Wil je een boodschap sturen dat men ons over alle bijzondere ontwikkelingen rapporteert. Ik denk dat de tijd niet meer zo ver is dat wij zullen afrekenen met de vergrijsde elite.’ Powpi had gesproken. En intussen waren Hemmend en Shanti teruggekeerd in de kanpu. ‘Carolina ligt op twee dagen varen hier vandaan. En vergeet niet dat wij met vakantie zijn op weg naar onze moeder, misi Sorayma.’ ‘Dat weet ik ook, Hemmend, maar je weet net als ik dat het in deze om een nationale zaak gaat.’ ‘Willen wij op de situatie invloed kunnen uitoefenen, dan betekent het dat wij erbij moeten zijn.’ ‘Dan nog Powpi. Het heeft geen zin dat wij beiden naar Carolina gaan. We zullen moeten kiezen. Eén van ons gaat | |
[pagina 57]
| |
terug naar Carolina, terwijl de andere de reis naar moeder voortzet. Misi Sorayma zal al blij zijn, indien ze tenminste één van ons beiden ziet.’ ‘En wie bepaalt, wie van ons naar Carolina terugkeert?’ vroeg Powpi. ‘Laten we erom tossen’ stelde Hemmend voor. Powpi wenkte hem met een hoofdknik dat hij akkoord ging. Hierop pakte Hemmend twee ongelijk lange grassprietjes. Deze hield hij vast in zijn rechterhand, die hij tot een vuist balde. Deze vuist stak hij naar Powpi uit. ‘Wie de langste trekt, die gaat terug naar Carolina’. Powpi trok. Het grassprietje hield hij tussen de wijs- en middenvinger. Deze hand hield hij voor zich uit. Hemmend stak zijn hand eveneens naar voren. Nadat hij zijn hand had opengemaakt, bleek dat Hemmend de langste grasspriet vasthield. Beide broers keken elkaar één moment strak aan. Het volgend ogenblik trok Powpi zijn broer naar zich toe om hem een stevige brasa te geven. ‘Veel succes, broeder’ fluisterde hij hem in de oren. ‘Jij ook Powpi’ zei Hemmend eveneens, nauwelijks hoorbaar. ‘Ik zal alle voorbereidingen treffen, opdat je in de voormiddag kunt vertrekken’ sprak Sarwan naar Hemmend wijzend. Deze knikte. Nadat ook Hemmend en Shanti gegeten hadden, gingen Powpi en Hemmend buiten voor de kanpu zitten. Shanti was samen met Mercellin weggegaan. ‘Zeg moeder zich niet ongerust te maken’ begon Hemmend een gesprek. ‘Ik hoop haar te kunnen overtuigen’ was de reaktie van Powpi. ‘Vertel haar alles over onze studie en andere bezigheden. Misschien kan ik nog naar Pelele Tepu komen, indien alles achter de rug is.’ ‘Hou mij op de hoogte van alle ontwikkelingen. Stuur mij elke dag een boodschapper met het laatste nieuws. Je kent de | |
[pagina 58]
| |
route die ik naar Pelele Tepu zal volgen, dus je zult mij weten te bereiken.’ De beide broers gingen nog een tijdje door met het maken van analyses en het bespreken van hetgeen hen te wachten staat. Hemmend zag als eerste de ietwat grijze man, die met stevige passen zich bewoog in de richting van de kanpu, waar Powpi en Hemmend zaten. ‘Ken je die stevige opa die daar aankomt?’ vroeg hij Powpi. Powpi keek de richting uit die hij aanwees. ‘Maar natuurlijk dat is Ba Syaki.’ Ik had je toch verteld dat Ba Syaki een kruidenbad voor ons zou klaarmaken. Powpi stond op om Ba Syaki tegemoet te lopen, gevolgd door Hemmend. Onder zijn linkerarm had Ba Syaki in een angisa verschillende kruiden, terwijl over zijn rechterschouder een lederen tas hing. De tas die hem op alle reizen die hij maakte vergezelde. Hij groette beide jongens vriendelijk. ‘Jij moet Hemmend zijn, dacht ik zo’. ‘Ja Ba’, was het antwoord van Hemmend. ‘Pak maar aan, mijn vriend.’ Bij deze woorden stopte Ba Syaki Hemmend de angisa toe. Nu namen ze alle drie plaats voor de kanpu. Ba Syaki zette vervolgens de angisa met kruiden op een voetenbank en maakte de knopen los. Hierin zagen de jongens kruiden als sangrafu, kromantiwwiri, aney-siwwiri en smeriwwiri. Maar ook diverse bloemen waaronder fayalobi, rode en witte rozen, alsook jasmijn bloempjes. Uit de tas haalde Ba Syaki flesjes met concentraten van bloemen en oliën. ‘Jullie hebben een prapi bij de hand, neem ik aan?’ Powpi stond gelijk op: ‘O ja’. Hij haastte zich de kanpu in. Even later kwam hij terug met een fraai beschilderde prapi. ‘Hierin gaan wij het bad klaarmaken. Het baden evenwel gebeurt ergens anders. Hebben jullie ook een vijzel’ vroeg Ba Syaki. ‘Neen, maar waarvoor heeft u dat nodig Ba’ vroeg Hemmend. | |
[pagina 59]
| |
[pagina 60]
| |
‘Ik wil dat zo direkt deze kruiden evenals de bloemen voor mij fijngestampt worden. ‘Vraag dat aan kaptèn Otono. Hij zal jullie zeker helpen.’ Hemmend ging gelijk op weg om bij kaptèn Otono de vijzel te halen. Het duurde niet lang of hij kwam terug met een prachtige vijzel, gemaakt van cederhout. Alsook een lange stamper. ‘Het stampen is jouw werk Powpi’, zei Hemmend terwijl hij de vijzel op de grond legde. Het fijnstampen van de bloemen en kruiden kon beginnen. Zo nu en dan kwam Ba Syaki kijken of reeds alle kruiden fijngestampt waren. ‘Kruiden jongens!... zo sprak hij. ‘Kruiden zijn ons door God geschonken om te gebruiken waar dat nodig is. Het is daarom zaak ze te kennen. En waar nodig deze kennis met anderen te delen. Indien jullie langer zouden blijven, zou ik deze kennis zeker met jullie willen delen.’ Powpi en Hemmend wisten niet wat uit te brengen, als reaktie op zulke vriendelijke woorden. Nadat de kruiden en bloemen fijngestampt waren, zette Ba Syaki ze in de prapi. De prapi was voor ongeveer één derde met regenwater gevuld. ‘Hemmend neem jij de prapi mee?’ vroeg Ba Syaki op gebiedende toon. ‘Zorg voor schone kleren als jullie gebaad zijn. En neem natuurlijk ook jullie pangis mee.’ Vervolgens gingen ze allen op weg naar dat deel van de waterkant waar volgens plaatselijk gebruik de rituele baden altijd plaatsvonden. Bij aankomst wisselden de jongens hun kleren voor prachtige pangis. Eerst werd gemediteerd, waarbij de hulp van de Almachtige Kedwaman Kedwanpon werd ingeroepen. Dit was gebruik in de streek van Boslanti vandaar dat Powpi en Hemmend zich gewillig hieraan onderwierpen. Het baden kon beginnen. Onder het scheppen van water uit de prapi sprak Ba Syaki verschillende spreuken uit, welke ertoe dienden de jongens in de toekomst te beschermen tegen allerlei tegenspoed. Verschillende keren moest uit de rivier water gehaald worden, om de prapi aan te vullen. | |
[pagina 61]
| |
[pagina 62]
| |
Afgesproken was dat na het baden een tto gegeten zou worden. Daartoe had Ba Syaki reeds aan twee oudere vrouwen opdracht gegeven om anyumara te roosteren, vers kasavebrood te bakken, wilde-eendenvlees te stoven en een lekkere kwikwi-peprewatra klaar te maken. Voor wat drank betreft, werd rijstwijn en suikerrietsap opgediend. Aan de tto zaten verder Mercellin, Sarwan en Afi aan. Alsook enkele andere plaatselijke medewerkers van NANGA MAKANDRA. Die middag werd gezellig samen doorgebracht, waarbij veel informatie werd uitgewisseld tussen Hemmend, Powpi en de medewerkers van NANGA MAKANDRA die te Boslanti gestationeerd waren. Omstreeks vier uur in de middag werd opgebroken. Hemmend zou nog die zelfde middag per boot de terugreis naar Carolina ondernemen, terwijl Powpi de volgende ochtend de verdere reis naar Pelele Tepu zou ondernemen. Powpi had één van de beste gidsen van deze streek, Yaw-Rashid gevraagd hem tot Pelele Tepu te begeleiden. Voordat Hemmend vertrok hadden de broers een wandeling gemaakt door de tuinen van de Aardse Vrede. Een tuin die volgeplant was met allerlei geneeskrachtige kruiden en de mooiste bloemen die je in Sra kunt vinden. Hier hadden ze alle verdere afspraken gemaakt. Hemmend zou elke dag na aankomst in Carolina een boodschapper naar Powpi sturen. Hij zou ook kontakt onderhouden met het hoofdkwartier van NANGA MAKANDRA in Poyka. Powpi zou zijn verblijf in Pelele Tepu inkorten en proberen zo gauw mogelijk naar Poyka terug te keren, waar hij Hemmend zou ontmoeten. |
|