Raj Powpi
(1990)–Romeo Grot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 12]
| |
Geruchten deden zelfs de ronde dat Powpi en zijn vrienden een opstand tegen Maharaja en zijn regering wilden organiseren. Maar Maharaja Watra wist wel beter. Maandelijks liet hij zich op de hoogte stellen over hoe 't met zijn zoon ging. Daartoe was er een speciale afgezant die het kontakt met misi Sorayma onderhield, aangesteld. Op voorstel van de raad van ministers werd het bestuur van NANGA MAKANDRA waaronder Céry, Sophie, Kaykusi, Mathura, Hemmend en Powpi voorgedragen voor de koninklijke orde van de Kankantri. Eén van de hoogste onderscheidingen in het land Sra. De onderscheiding werd hun toegekend vanwege bewezen diensten aan land en volk. Aanleiding voor het bestuur van NANGA MAKANDRA om in spoed overleg bijeen te komen. Na uren vergaderen kwam de volgende resolutie eruit, die als brief aan Maharaja Watra verzonden werd: Majesteit, | |
[pagina 13]
| |
w.g. De Voorzitter van NANGA MAKANDRA. Maharaja Watra schrok even toen hij deze brief las. Hij had altijd geweten dat er corruptie in zijn hoogste kringen voorkwam. Maar hij had nooit gedacht dat het zo erg was, en dat deze zaken buiten het paleis ook bekend waren. Hij besprak dit met zijn belangrijkste adviseurs, aan wie hij vroeg binnen een maand verslag uit te brengen over een onderzoek naar corruptiepraktijken in de hoogste kringen.
's Avonds zaten Mama Gron en Papa Watra na het avondeten na te tafelen. ‘Heb je het al gehoord?’, vroeg Papa Watra. ‘Wat zou ik gehoord moeten hebben?’, was Mama Gron haar reaktie terwijl ze haar man onderzoekend aankeek. ‘Die mensen van NANGA MAKANDRA hebben de onderscheiding in de ere orde van de Kankantri afgewezen, vanwege corruptie onder hoge ambtenaren en ministers.’ ‘Zeg maar dat je het erg vindt dat jouw zoon je onderscheiding weigert’ plaagde moeder Papa Watra. ‘Dat vind ik erg, vooral omdat ik mijn zoon graag zou willen omhelzen. Maar wat mij nog meer zorgen baart is de corruptie waarover zij spreken. Zou het echt zo erg gesteld zijn?’ Moeder schudde haar hoofd ten teken dat ze begreep dat hij zich werkelijk zorgen maakte om zijn land en volk. ‘Het zou goed zijn als de jongere generatie zou overnemen. De ouderen zijn opgegroeid met een heleboel slechte eigenschappen als roddelen over de ander, kwaadsprekerij van elkaar en alles wat met afgunst en eigen belang te maken heeft. Wij zijn verziekt van corruptie omdat wij elkaar niet vertrouwen en steeds de ander een stap voor willen zijn. Je krijgt nooit genoeg op die manier, want de streylibi gaat door. Wat ons land nodig heeft is jong bloed om eens schoon schip te maken... | |
[pagina 14]
| |
En buitendien onze zoon wordt straks één en twintig... De juiste leeftijd om van jou de belangrijke taak over te nemen.’ Papa Watra keek zijn vrouw heel lang aan alsof hij met zijn gedachten ergens anders was en dwars door haar keek. Toen verscheen er een glimlach rond zijn mond. Moeder wist niet waarom hij lachte, maar schoot zelf ook in een lachbui. Ze moesten lachen om het geluk dat ze samen deelden. Een paar minuten geleden leek alles nog zo donker bewolkt. En nu konden ze lachen. Daarvoor moest je echte optimisten zijn. ‘Ik wil zelf ook liever dat mijn zoon zo gauw mogelijk alle verantwoordelijkheden van mij overneemt’, sprak Papa Watra nu. ‘We moeten trots zijn op onze zoon, vind je niet?’, reageerde Mama Gron. Vader knikte. ‘Ik wil zo gauw mogelijk naar Sorayma’, sprak moeder verder. ‘Het wordt tijd dat Powpi weet wie zijn ware ouders zijn. Misschien dat Sorayma een ontmoeting kan regelen.’ ‘Zal ik met je meegaan?’, vroeg Papa Watra aan moeder. ‘Neen man. Jij bent nu meer dan ooit hier nodig, voor je land’, reageerde moeder. Ze zou zogenaamd met vakantie gaan, in de tussentijd via misi Sorayma proberen met haar zoon kontakt te krijgen. ‘Overmorgen vertrek ik naar Pelele Tepu. Laat een boodschapper vanavond naar misi Sorayma gaan om haar ervan op de hoogte te stellen dat ik binnen enkele dagen bij haar kom’. ‘Uw wil zal geschieden vrouw’, sprak Papa Watra op plagende toon. Diezelfde avond nog ging een boodschapper van de Maharaja naar de Boven Tapanahoni, naar het stadje Pelele Tepu.
Powpi werkte erg hard voor de organisatie NANGA MAKANDRA. | |
[pagina 15]
| |
In de jaren dat hij voorzitter van deze organisatie was geweest, was hij geen enkele keer met vakantie gegaan. Reden genoeg voor de Algemene Leden Vergadering van NANGA MAKANDRA om hem voor enkele weken met vakantie te sturen. Powpi en Hemmend spraken af om binnen enkele dagen per boot af te reizen naar Pelele Tepu om misi Sorayma, hun moeder op te zoeken. En zo gebeurde het ook. Vrienden kwamen naar de Sramaka-liba om hun grote vriend en leider uit te zwaaien. ‘Ik hoop dat als je terugkomt, je een knappe bruid zal meenemen’, plaagde Céry hem bij het afscheid nemen. ‘Pas op meisje’, beet Powpi van zich af, ‘jij zal de eerste zijn die in tranen uitbarst als dat gebeurt’. Ze lachten beiden erg hard om hetgeen allemaal gezegd was, ten teken dat ze begrepen waarover ze spraken. De reis kon beginnen.
Onderweg naar Pelele Tepu werd het dorp Jan Basi Gado aangedaan. Hier waren leden van NANGA MAKANDRA bezig een haven te bouwen. Een haven waar vissers die in Sramaka- en Coppename-liba hun werkterrein hadden, konden afmeren als ze van de visvangst terugkwamen. De komst van Powpi en Hemmend was onaangekondigd zodat geen voorbereidingen voor een ontvangst getroffen konden worden. Maar het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje. En dezelfde avond werd een groot feest gehouden met Powpi en Hemmend als eregasten. Tot laat in de nacht werd van de kasababrede, fisisupu en de bofrumeti genoten. Halverwege het feest trokken Powpi en Hemmend zich terug om nog van een paar uurtjes slaap te genieten, daar zij de volgende ochtend reeds vroeg zouden afreizen. Die nacht kreeg Powpi een heel rare droom. Hij droomde dat hij bij een kreekje zat uit te rusten toen een grote ppa-sneki hem probeerde te besluipen. Op het nippertje kon hij aan een sprong van de slang ontsnappen. De ppa-sneki, die al kruipende sprongen in de lucht kon maken, kwam | |
[pagina 16]
| |
steeds maar achter Powpi aan. Op het laatste nippertje kon deze telkens weer wegspringen. De slang kon Powpi niet pakken. Plotseling veranderde de slang in een tigrikati die Powpi met vuurspuwende ogen aankeek. Powpi sprong achterwaarts en brak een tak om zich mee te verdedigen. De tigrikati keek hem dreigend aan en deed pogingen om hem te besluipen.. Powpi hield zich sterk en volgde alle bewegingen van de tijger. Bij het maken van een stap achterwaarts struikelde Powpi even. De tigrikati leek hierop gewacht te hebben, want die sprong op Powpi. Een worsteling voltrok zich waarbij de tigrikati probeerde Powpi in de hals te bijten. Powpi verdedigde zich met de stok, tegelijkertijd roepend om hulp van Hemmend. Hemmend kwam in de droom naast Powpi staan, maar kon niets doen. Het leek wel of zijn armen vastzaten aan zijn lichaam. Hemmend bewoog ook zijn lippen, maar er kwam geen geluid uit zijn keel. Powpi verdedigde zich daarom nog krachtiger met alle mogelijke middelen: zand, zijn vuisten, zijn spieren, de stok die hij nog in zijn hand vasthield. De tigrikati leek onverslaanbaar. Toen... toen Powpi aan de winnende hand was en zijn stok gereed hield om de tigrikati in de hartstreek te steken, veranderde deze in een knappe jonge vrouw. Het was... Dah-lia. Powpi bleef zich verzetten hoewel zijn krachten totaal uitgeput leken. Uiteindelijk gelukte het de jonge vrouw hem een kus op de mond te geven. Op dat moment schrok Powpi wakker. Hij keek om zich heen en zag zijn broer Hemmend naast zijn hangmat staan. ‘Weet je hoe lang ik al probeer je wakker te maken? Het leek alsof je een erg nare droom had’, kwam uit Hemmend zijn mond. ‘Ja en neen’, zei Powpi en vertelde zijn broer alles wat hij gedroomd had. ‘Ik heb niet zoveel verstand van dromen’, verklaarde Hemmend. Maar alles wijst erop dat je een belangrijke taak | |
[pagina 17]
| |
alleen zal moeten volbrengen of dat je een belangrijke beslissing alleen zal moeten nemen. Als je het goed vindt, kunnen we morgen een hele wijze man opzoeken, die ons alles over dromen kan vertellen. Zijn naam is Ba Syaki. Ik heb eerder over hem gehoord toen ik in het dorp Pusu Grunu voor onderzoek verbleef. Hij is piyayman en kenner van alle wintis en magische kruiden. ‘Goed zei Powpi en legde zich weer in zijn hangmat neer. De rest van de nacht was gauw om. In de vroege ochtend werd alles klaargezet om binnen enkele uren af te reizen. Na kasababrede gegeten en een flinke kalebas kunbu gedronken te hebben, vertrokken ze om precies 5.30 uur vanaf de waterkant. Alleen enkele vertegenwoordigers van de organisatie NANGA MAKANDRA waren er om de beide jongemannen uitgeleide te doen. Het tweede deel van de reis naar Pelele Tepu kon beginnen over de Sramaka-liba via de stad Boslanti. Onderweg vertelde de bootsman enkele toris over deze rivier en zijn bijzonderheden. Zo vertelde omu Syeni: ‘Rond de jaarwisseling kun je op deze rivier een boot tegenkomen, van onder tot boven helder wit geschilderd. Vanaf de boot klinkt muziek en je kunt mensen horen praten. Maar je zal nooit verstaan waar de mensen aan boord het over hebben.’ Het is de eerste keer dat ik dit verhaal hoor’, zei Hemmend. ‘Er valt nog veel over deze liba te vertellen’, ging omu Syeni verder, ‘op verschillende tijden van het jaar kun je een enkele keer een grote boomstam op de rivier tegenkomen. De boomstam is heel mooi geschaafd en op het voorste deel van de stam zit een mooie witte vogel. De vogel lijkt een beetje op een duif, maar 't is geen duif. Deze zingt allerlei mooie deuntjes. Een keer maakten wij in mijn dorp een minder prettig voorval mee. Een glimlach verscheen rond zijn mond. Omu Syeni begon te lachen. Hij lachte dat zijn pupillen van zijn oogkassen begonnen te rollen. Uit de achterzak van zijn broek haalde omu Syeni een pijp tevoorschijn, terwijl hij Powpi wenkte om het roer over te nemen. | |
[pagina 18]
| |
Powpi liet zich dit geen twee keer vragen, hij had immers in geen jaren meer aan het roer van een motorboot gezeten. De beide kameraden luisterden aandachtig naar wat omu Syeni te vertellen had. Naarmate zijn pijp volgestopt raakte, bedaarde ook het lachen van omu Syeni. ‘Oh ja, waar was ik gebleven? Ja over die twee mannen uit het dorp. Vroeger leefden wij behalve van visvangst voor een belangrijk deel van hetgeen wij verdienden met de verkoop van hout en houtprodukten. Het hout haalden wij van de omliggende boomrijke oerwouden. Op zekere dag kwamen twee mannen van een heel ver land, die ons alles vroegen over de bomen in de omgeving. Zonder iets te vermoeden vertelden wij hun over onze oerwouden, waar je de verschillende boomsoorten kan vinden en wat wij zoal maakten van de verschillende houtsoorten. Geen maand later kwamen twee grote schepen met een heleboel zware machines aan boord. Men begon met de bouw van een steiger enkele kilometers verderop. Voordat wij door hadden wat er gebeurde, was men begonnen met het leegplunderen van onze oerwouden. Toen onze kaptèn de mensen om rekenschap vroeg, toonde men ons papieren waaruit bleek dat zij recht hadden om zoveel als mogelijk bomen uit onze bossen te kappen. Het gemene was dat men voor het omhakken van de bomen arbeiders uit andere dorpen hier ver vandaan haalde. Deze arbeiders wisten niets van onze tradities, dat wij één dag in de week niet in het bos kwamen vanwege sweris die we eerder gesloten hadden met Anana en zijn futuboys. Zij trokken zich niets aan van het feit dat bepaalde bomen voor ons heilig waren, en dat wij zulke bomen nooit zouden omhakken. Op den duur was er geen werk meer voor ons. De oerwouden in onze direkte omgeving werden leeggeplunderd, en om bij de bomen te komen moesten we nu veel dieper het oerwoud in. Het ontbrak ons echter aan de nodige financiën, om die gereedschappen en machines te kopen om het werk naar behoren te verrichten. | |
[pagina 19]
| |
Die arbeiders die voor de Bigi Maksin werkten, betaalde men erg weinig. Kun je je voorstellen wat het betekent als je per omgehakte boomstam 5 centen krijgt. Nu het verhaal van deze twee mannen. Omdat deze broeders van mij per boom zo weinig betaald werden, grepen ze naar alles wat een beetje op hout leek, al hadden ze die niet zelf omgehakt, om zodoende te kunnen door verkopen aan de Bigi Maksin, zoals wij het bedrijf noemden. Deze twee mannen nu, zagen een grote boomstam op de Sramaka-liba drijven. Een boomstam met op het voorste gedeelte dat uit het water stak een witte duif, Sramaka Mma natuurlijk. Zo noemden wij deze grote boomstam. Zij kwamen haar tegen en sloegen ook deze boomstam aan de grote kettingen die ze altijd met zich meevoerden op hun pondo. Sramaka Mma ging gewillig mee. De vogel als altijd op de boomstam, vloog intussen weg... Op de steiger bleef Sramaka Mma dagen lang liggen. Het werk op de steiger zelf raakte volkomen in de war. Niets lukte, boten die reeds langer met hout volgeladen waren bleven voor anker liggen... Arbeiders raakten bij tientallen ziek. In de leiding van het bedrijf kreeg men om de gekste dingen ruzie. Onze dorpsbewoners die dagelijks daar langs kwamen, bemerkten de grote vergissing die men begaan had. Wij konden het niet langer aanzien, vandaar dat onze kaptèn een boodschap stuurde naar de ede-man, van de Bigi Maksin om met hem te komen praten. Deze ede-man, met een grote borstelsnor, een erg spitse neus en grote flaporen, kwam met onze kaptèn praten. Onze kaptèn zette de ede-man van de Bigi Maksin onder druk. Eerst moest hij middels een sweri plechtig beloven zich binnen niet binnen al te lange tijd uit ons gebied te zullen terugtrekken. Pas daarna zou onze kaptèn en zijn raad van oudsten hem over de oorzaken van de plotselinge stagnatie van zijn bedrijf inlichten. | |
[pagina 20]
| |
Na lang aandringen van onze kant stemde de ede-man van de Bigi Maksin in, met het besluit aan onze oprechte wensen te zullen tegemoet komen. Hierna liet onze kaptèn Ba Syaki komen om Sramaka Mma weer gunstig te stemmen, en haar te vragen dat alles in ons dorp als van ouds weer goed mocht gaan. Met zijn krabasi en een fles dyamuwin toog Ba Syaki naar de steiger. Met achter hem honderden dorpsbewoners die zongen, de drums bespeelden en met hun kabasa en maraka het ritme aangaven. Sramaka Mma maakte een beweging alsof zij wilde dansen en rukte zich los uit de zware kettingen die haar aan de kade bonden. En ging als vanouds weer tegen de stroom in. ‘Wat is er van het bedrijf terecht gekomen?’ vroeg Powpi vanaf het roer in de boot. ‘Wel mijn zoon, dat is een ander verhaal. Nadat het probleem met Sramaka Mma verholpen was en alles weer normaal verliep, weigerden de heren van de Bigi Maksin om hun boeltje te pakken. Het heeft zeker nog twee jaren geduurd voordat men werkelijk van ons dorp wegging. En dat pas nadat de ede-man van de Bigi Maksin gek was geworden. Hij had dengue opgelopen.’ Maar zo zie je weer hoe bepaalde mensen met dubbele tong kunnen spreken. Als ze jou nodig hebben beloven ze veel. En daarna worden alle beloftes vergeten. Misschien zijn verdiende loon, want de stad Poyka heeft hij nooit levend bereikt...’ Door die toris die verteld werden, verliep de reis plezierig en vlot. Thans was Pusu Grunu in zicht. Omdat men thans een stroomversnelling zou voorbijtrekken, moest de motor afgezet worden. Hemmend en Powpi pagaaiden, terwijl omu Syeni met een lange stok de boot probeerde te loodsen langs de grote scherpe rotsblokken heen. In dit werk was omu Syeni niet te evenaren, daar hij als geen ander de meeste rivieren van het land kende. De laatste etappe van de reis van deze dag voerde naar de stad Boslanti. ‘Zullen we verderop een stop maken om in één van de kreken van de rivier ons te verfrissen’. | |
[pagina 21]
| |
Het was Hemmend die gesproken had. ‘Waarom niet’ was de reaktie van Powpi. Omu Syeni grinnikte, onderwijl naar de jongens kijkend. Hij moest aan zijn eigen jonge jaren denken. ‘Ik ken een kreek hier verderop, jullie zullen het zeker fijn vinden om daarin te zwemmen’. Toen de boot een bredere beek naderde, zagen ze een watradagu aan de oever staan. Toen de watradagu een onbekende geur waarnam, keek zij in de richting van de boot terwijl ze de lucht opsnoof. Ze begon een geluid te maken van: wanwaw... wanwaw... wanwaw. Het dier deed erg onrustig en ging door met het voortbrengen van het geluid: ‘wanwaw... wanwaw... wanwaw.’ Nu hoorden ze vanaf een heel andere kant hetzelfde geluid. Omu Syeni was de eerste die een groep watradagus van een afstand zag komen aanzwemmen. ‘Jongens het wordt onmogelijk om hier te zwemmen’, zei hij tegen Hemmend en Powpi. ‘De watradagus zijn naar alle waarschijnlijkheid op vissenjacht. Onder deze omstandigheden kan het erg gevaarlijk zijn om in het water te gaan. Zij gaan sowieso hun prooi verdedigen.’ ‘Zullen we dan een eind verder varen’ stelde Hemmend voor. Warempel, toen omu Syeni de boot verder over het water liet glijden, zagen ze zeker meer dan 80 vissen in het gras liggen. ‘Laten we een poosje in de buurt blijven, al gaan we niet meer zwemmen’, opperde Powpi. ‘Dat kunnen we best doen’, beaamde omu Syeni. En hij zocht een schaduwrijke plek op, een eindje verder, van waaruit ze alles konden overzien. ‘Deze dieren zijn bijzonder intelligent’, vertelde omu Syeni. ‘Ze zijn meestal in een groep van twintig of meer.’ ‘Terwijl de andere gaan jagen, blijft één op de oever. Zij staat op de uitkijk, en moet elke dag dreiging van gevaar doorgeven aan de jagers in het water. Deze laatste groep jaagt vanuit twee kanten en drijft zo alle vissen bijeen. | |
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Zodra ze een vis hebben, brengen ze die naar de oever waar de zogenaamde waktiman alles in de gaten houdt. Owee als hij een vis opeet voordat allen van de jacht zijn teruggekeerd. Zij takelen deze meneer of mevrouw behoorlijk af.’ ‘Een uitstekende vorm van samenwerking en discipline’, merkte Powpi op. ‘Als ze jou tijdens de vissenjacht in het water tegenkomen, gaan ze zeker tot de aanval over. En owee als jij niet snel genoeg uit het water komt, ze bijten je zo dood’, vertelde omu Syeni nog. ‘Nou ja, dan kunnen we gaan pootjebaden, terwijl wij een maaltijd gebruiken’ kwam het uit de mond van Hemmend. ‘Geen gek idee jongeman, viel omu Syeni hem bij. De kasababrede en gebakken vis lieten de drie heren zich goed smaken. Omu Syeni had enkele flessen dyamuwin meegenomen, die hij ondertussen in het koele water had laten koud worden. Vanuit deze plek konden zij de kreek goed overzien en de watradagus in de gaten houden. De groep die naar de zijkant van de kreek kwam, was intussen aangegroeid tot zeker dertig watradagus. De meesten hadden een vis in de bek. Het geluid dat de watradagus voortbrachten ging nu lijken op wat men hoort wanneer op de markt veel mensen bij elkaar zijn en door elkaar praten. ‘De buit wordt nu waarschijnlijk verdeeld. Een ieder weet precies hoeveel vissen hij op de oever gebracht heeft.’ ‘Wat een organisatie’, reageerde Hemmend. Powpi was met zijn gedachten duidelijk heel ergens anders. ‘Ik vraag me af hoe mama Sorayma zal reageren als ze ons ziet’, kwam hem over de lippen. ‘Wat zal moeder op dit moment doen’, vroeg Hemmend zich af, terwijl hij naar Powpi keek. |
|