| |
| |
| |
4. De landing te Debikè
De lucht is rood-rose, terwijl de maan zich lijkt te haasten om weg te kruipen van het toneel.
Het is dichtbij zessen in de ochtend.
Enkele papegaaien vliegen in een fleurige V-vorm, waarbij steeds weer een andere probeert de leiding over te nemen. Althans, zo lijkt het.
Het groen van de metershoge bomen vormt een natuurlijk dak, ter bescherming tegen regen en zon.
‘Wij gaan landen’, horen Andro en Glenn de Bigibereman zachtjes zeggen. In een oogwenk liggen ze alle drie dichtbij de stam van een hoge loksi-boom.
Glenn wil iets vragen, maar meneer Adumi wenkt hem zijn mond te houden. En warempel. Nog geen tien seconden later, horen ze voetstappen in hun richting.
| |
| |
Het zijn mannen in camouflagepakken met rode baretten op en met hun geweer in de aanslag.
‘Luit, kunnen we hier niet even uitrusten?’, horen ze één der mannen vragen. ‘We kunnen geen minuut verliezen. Je weet dat de vijand ons op de hielen zit’, zegt de man die eerder met luit is aangesproken nors. ‘Voortmaken, voortmaken’, zegt een ander.
‘Voordat het dag is moeten wij in ons kamp zijn, je weet dat de commandant op bericht van ons wacht.’
Het valt de jongens op, dat hoewel de mannen vlakbij hen staan, ze hen niet eens opmerken.
Ze kijken meneer Adumi aan die stil glimlacht.
‘Ja, voor hen zijn we onzichtbaar’, legt hij aan Glenn en Andro uit.
‘Ik denk dat het belangrijk is te weten te komen waar de commandant van deze mannen is’, vervolgt meneer Adumi.
Misschien zouden we hem ertoe kunnen bewegen de oorlog te stoppen.’
| |
| |
‘Dat is goed gedacht, Andro.
Kom op, we gaan achter ze aan’, zegt meneer Adumi.
Ze blijven op korte afstand achter de mannen in de camouflagepakken lopen. Ze merken dat de laatste man, steeds achterom kijkt.
Nu kan Andro ze beter tellen.
Het zijn met de luit samen totaal acht mannen.
‘Volhouden jongens, we zijn er zo’, zegt de luit. De mannen beginnen nu sneller te stappen.
Het snel stappen gaat over in een snelle draf. De luit begint een lied, de anderen volgen in koor.
Thans worden de passen sneller.
Op een bepaald moment hangt de luit zijn geweer over de schouder en begeleidt het zingen met handgeklap.
‘Wat klinkt het gezang mooi’, denkt Glenn bij zichzelf.
Hij probeert de woorden te verstaan die klinken als:
| |
| |
Binnen een kwartier zijn ze bij het kamp. Ze zien nu veel meer mannen in camouflagepakken.
Anderen dragen groene broeken, weer anderen korte broeken met gewoon een T-shirt.
Als woningen dienen kanpu's bedekt met tasi.
De mannen lopen rechtstreeks naar de grootste kanpu waar een vlaggestok staat. Hier gaan ze, nog altijd stappend, op een rij naast elkaar staan.
Iemand komt naar buiten.
Hij roept: ‘Geeft... acht!’
De mannen gaan nu stokstijf staan.
‘Op de plaats... rust!’
De man die naar buiten is gekomen, gaat vóór de groep in de houding staan. ‘Luitenant Gaimo meldt zich aan.’
‘Goeiemorgen luitenant... op de plaats rust.’
‘Commandant, ik heb belangrijk nieuws van het front.’
‘Laat je mannen zich afmelden en kom binnen tien minuten bij mij op kantoor.’
‘Ja commandant.’
| |
| |
De luitenant richt zich hierna weer tot zijn mannen.
‘Kom, laten wij de commandant volgen’, wenkt meneer Adumi de jongens. Andro, Glenn en de Bigibereman gaan achter de commandant aan.
Hij gaat een ruime zitkamer binnen, die verlicht wordt door petroleumlampen.
In de kamer staan twee grote tafels waar omheen zeven, met fraaie tekens versierde stoelen staan. In twee hoeken van de kamer staan drie ruime ruststoelen, gemaakt uit één stuk hout. De leuningen van deze stoelen hebben steeds verschillende motieven die in de kleuren wit, blauw, zwart en rood geschilderd zijn.
Bij de stoelen staat een ronde tafel waarin de zelfde motieven verwerkt zijn. Aan de muren hangen verschillende voorwerpen, gesneden uit één stuk hout die verschillende dieren voorstellen. Dieren als de aka en de tigri.
Meneer Adumi wijst de jongens in de richting waar de ruststoelen staan.
Ze gaan op de stoelen zitten.
Glenn op de middelste stoel.
| |
| |
‘Ik heb een beetje dorst’, zegt Glenn zodra ze zijn gaan zitten.
‘Ik zou ook wel een glas water lusten’, sluit Andro aan.
‘Je kunt geen glas, maar wel een krabasi koel bronwater krijgen’, zegt de Bigibereman, terwijl hij een ronde veldfles uit zijn tas haalt.
Hieruit schenkt hij een kleine krabasi vol met water, eerst voor Glenn, daarna voor Andro.
‘Dit is echt wat ik nodig had’, zegt Andro.
‘Ja, ja’, zegt Glenn.
Meneer Adumi glimlacht naar de jongens.
‘Laten we die dingen die nu gaan gebeuren afwachten.’
De commandant loopt op en neer in de kamer, waarbij hij elke keer als hij langs de grote tafels loopt, een stoel verzet.
Uiteindelijk gaat hij aan één van de tafels zitten.
Andro kijkt de Bigibereman aan.
Ze merken dat Glenn in slaap gevallen is. ‘Laat hem rustig slapen’, wenkt de Bigibereman.
| |
| |
Ze horen buiten zware voetstappen in de richting van de kanpu waar de commandant zich bevindt.
Twee mannen lopen regelrecht naar deze kanpu. Eén is de man die eerder vanochtend met luit werd aangesproken. De andere man, die jonger lijkt, is zwaar behangen met gouden kettingen, die op zijn borst prijken.
Aan zijn ene pols draagt hij een brede gouden armband.
Terwijl hij aan de andere een armband draagt, waarschijnlijk gemaakt van tijgervacht.
De beide mannen gaan in de houding staan. ‘Ga zitten heren’, zegt de commandant.
Eerst gaat de luit zitten.
De andere man doet hetzelfde.
‘U zegt dat U belangrijk nieuws hebt, luitenant. Wat mag het zijn?’
‘Commandant, we hebben vannacht het gebied rond Aurora verkend.
Ontdekt is dat zwaar geschut is overgebracht naar Aurora.
We hebben daarbij commandant Bala van de vijandelijke troepen persoonlijk gezien.
| |
| |
Naar wat wij beluisterd hebben, bereidt men zich voor ons kamp aan te vallen. Eén van mijn mannen is door de vijand ontdekt, waardoor we moesten vluchten. Ze hebben de achtervolging ingezet, maar hebben ons niet kunnen inhalen. Mijn mannen zijn op van vermoeidheid.
Echter, zij staan te allen tijde tot Uw beschikking.’
‘Cha... chm... chmm, het wordt dus een ernstige zaak’, verzucht de commandant.
‘Commandant Biya, ik heb over het volgende nagedacht.
Aurora ligt op een uur lopen van Debikè. We zouden over land kunnen gaan, maar ook met korjalen tot vóór Aurora kunnen doortrekken.
U kent mijn stelling, dat de beste verdediging de aanval is. Ik stel daarom voor, dat wij, ter verdediging, tot de aanval overgaan. De kans is groot dat wij enkele mannen verliezen, maar we kunnen niet wachten tot zij ons komen inhakken.’
| |
| |
De mannen gaan door met het bespreken van de strategische plannen, terwijl Andro en de Bigibereman aandachtig luisteren.
‘Hoe kunnen wij dit onnodig bloedvergieten laten ophouden?’, vraagt Andro terwijl hij naar meneer Adumi kijkt.
‘We zullen 't moeten stoppen, wat er ook gebeurt’, zegt meneer Adumi.
‘Laten we nog even wachten, voor wij tot handelen overgaan. We zullen een heel goed plan moeten bedenken, dat niet mag mislukken.’
Commandant Biya en zijn beide mannen hebben niet het geringste vermoeden dat zij niet alleen in die ruimte zijn.
Eerst nemen zij door welke wapens de mannen te Aurora hebben. Met hoeveel man ze ongeveer zijn, en de precieze omgeving waar zij zich bevinden.
Andro en meneer Adumi volgen alles wat er gezegd wordt.
‘Okee luit, maak je mannen gereed. We vertrekken over ongeveer twee uur richting Aurora.’
| |
| |
De drie mannen staan in één ruk op.
De luit en de andere man gaan in dezelfde houding staan, salueren en maken rechtsomkeert.
‘We moeten een stokje voor steken, maar hoe?’, mijmert de Bigibereman.
‘Ik heb een idee, meneer Adumi’, zegt Andro.
De Bigibereman kijkt hem uitnodigend aan, waarop Andro vervolgt: ‘waarom proberen wij ze niet bij elkaar te brengen, om de ruzie bij te leggen?’
‘Jongen, lees jij de kranten niet?
Weet je niet hoe vaak dat gebeurd is. Tot nu toe zonder succes.’
‘Ja, maar hoe komt het dat, dat niet lukt?’
‘Wel mijn jongen, dat is een lang verhaal. Altijd weer komen anderen zich ermee bemoeien als er over vrede gepraat wordt.
Vaak zijn ze op eigen voordeel uit en brengen zodoende de broers nog verder uit elkaar.
| |
| |
Deze mensen, zogenaamde adviseurs, behartigen belangen van heel andere volkeren.
Hun jacht op eigen voordeel heeft hen altijd in de weg gestaan om het belang van jouw volk oprecht te dienen.’
Door de onwennige houding waarin Glenn in de stoel zit, gaat door een reflex zijn been omhoog en komt tegen de tafel aan.
Deze gaat zeker enkele centimeters omhoog, en maakt als de poten de vloer weer raken een houterig geluid.
De commandant schrikt op en grijpt naar zijn pistool.
‘Is er iemand hier?’, vraagt hij de kamer rondkijkend.
Andro en de Bigibereman kijken elkaar aan. Ze moeten iets doen, maar houden zich stokstijf.
Glenn geeuwt nog even.
Zijn broer schudt hem bij de knie wakker. Als hij zijn ogen open doet, wenkt Andro hem met de wijsvinger op de mond, dat hij zich stil moet houden.
‘Wie verbergt zich hier in mijn huis?’, vraagt de commandant opnieuw.
| |
| |
Hij kijkt nu zenuwachtig rond als een poes die in het nauw gedreven is.
De Bigibereman stelt de jongens gerust door zijn handen op één van hun knieën te leggen.
Ik voel dat er mensen hier zijn, ik voel 't’, praat de commandant verder, terwijl hij de hele kamer rondkijkt.
De Bigibereman staat nu op en maakt twee stappen naar voren, nog altijd onzichtbaar voor de commandant.
‘Mijn naam is Adumi, ik ben samen met twee kinderen hier.
Voor jou zijn we onzichtbaar, maar wij zien op dit moment, hoe een rimpel zich op je voorhoofd tekent. Wij willen geen ruzie met je. Als jij bereid bent je wapen weg te zetten, kunnen wij ons voor jou zichtbaar maken.’
‘Adumi is Uw naam?’, vraagt de commandant.
‘Ja, zoals je zegt, A-DU-MI.’
‘Adumi... hmmm... Adumi, herhaalt de commandant. ‘Okee dan, meneer Adumi. Ik gooi mijn wapen nu weg.’
| |
| |
Vervolgens rolt hij zijn pistool over de vloer, juist in de richting van de hoek waar de jongens zitten.
Glenn wil het wapen oppakken, maar meneer Adumi steekt in een flits zijn hand uit als wenk om het niet te doen. Hij wenkt de jongens op te staan, waarop ze zich gelijk oprichten.
‘Hier ben ik dan. Adumi is mijn naam.
U bent Commanant Biya?’
Beide mannen lopen naar elkaar toe om elkaar te begroeten.
‘Dit is Andro.’
Op dat moment wordt Andro zichtbaar voor commandant Biya.
‘En dit is mijn vriendje Glenn, door hem hebben wij eerder kennis gemaakt.
Zijn voet kwam tegen het tafeltje aan, waardoor het lawaai ontstond.’
Commandant Biya geeft beide jongens een stevige handdruk.
Ze merken dat hij er nu veel meer ontspannen uitziet.
‘Wat kan ik voor u doen?’, vraagt de commandant.
‘Wij willen vrede en een goede toekomst voor alle Srananmans.
| |
| |
Daarom zijn we hier om met je te praten.’
‘Maar dat is precies wat wij met onze organisatie ook willen.
U zou liever met Bala moeten gaan praten. Want hij is de oorzaak van het verdriet dat ons volk wordt aangedaan.’ ‘Biya, je vergist je!
Weet je hoeveel fabrieken door jou en je mannen zijn platgebrand?!
Weet je hoeveel mensen in de strijd tussen jou en je broer zijn gedood?
Een strijd, alleen om macht?!’
Meneer Adumi stopt even, daar hij merkt dat commandant Biya even in twijfel is gebracht.
‘Straks trekken jullie weer ten strijde tegen elkaar.
Besef je wel hoeveel soldaten daarbij dood kunnen gaan.
En dat alleen maar om jullie persoonlijk belang.’ ‘Wat moet ik... wat moet ik doen?’, schreeuwt commandant Biya het uit.
‘Ik heb de wapens opgepakt omdat ik voor mijn volk wilde werken.
Juist omdat ik voor mijn volk een betere toekomst wil.’
| |
| |
De Bigibereman is even verrast door deze uitbarsting van commandant Biya.
Binnen enkele seconden, herstelt hij zich echter: ‘Wat ik van jou verwacht, Biya, is dat jij de ruzie met Bala bijlegt.
Jullie zijn immers broers en zonder jullie medewerking zal dit volk niet tot bloei komen.’
‘Meneer Adumi, weet u wat daarmee van mij gevraagd wordt?
| |
| |
Ik ben verantwoordelijk voor mijn mannen en met verschillende mensen heb ik afspraken lopen. Zij zetten mij constant onder druk, om bepaalde dingen te doen.’
Andro en Glenn die een hele tijd van een afstand het gesprek gevolgd hebben, mengen zich nu ook hierin.
‘Meneer Biya, weet U hoeveel onschuldige kinderen reeds gestorven zijn?
Niet alleen vanwege kogels, maar ook omdat doktoren, die bang zijn voor hun leven, wegblijven van gebieden waar de strijd woedt. Kinderen kunnen niet naar school, omdat hun meester en juf ook weggetrokken zijn’, vertelt Andro.
‘Ja, meneer Biya’, gaat Glenn verder, ‘veel kinderen groeien op zonder vader of moeder, omdat deze in de oorlog is vermoord.’
Commmandant Biya luistert aandachtig naar de wijze woorden van de kinderen.
‘Wil je met ons mee gaan Biya, om vrede met je broer te sluiten?’
‘Denkt U dat het zo gemakkelijk zal gaan?’, brengt commandant Biya ter verdediging in.
| |
| |
‘Indien jullie beide vrede willen, zal 't lukken. Wil je aan de vrede mee werken, Biya?’
Zonder aarzelen antwoordt commandant Biya: ‘Ja, meneer Adumi.’ Hierop omhelzen meneer Adumi en commandant Biya elkaar.
Commandant Biya schudt Andro opnieuw de hand, en tilt Glenn op.
‘Sranan moet trots zijn op zulke moedige kinderen’, fluistert hij Glenn in de oren.
Commandant Biya nodigt meneer Adumi en de jongens uit, om aan één van de grote tafels te gaan zitten om de plannen verder te bespreken.
‘Willen jullie iets drinken?’ vraagt commandant Biya.
‘Neen, wij danken U vriendelijk.
We hebben een beetje haast, ziet U?
Daarom stel ik voor, dat wij met zijn vieren naar Aurora vertrekken, waar zoals Uw luitenant vertelde, commandant Bala zich met zijn manschappen opmaakt om Debikè spoedig aan te vallen.’
‘Akkoord, maar eerst wil ik mijn mannen op de hoogte stellen.’
| |
| |
‘Commandant Biya, daar is er nu geen tijd voor. Ik stel juist voor, om niemand van onze plannen te vertellen.
Want ik kan U zeggen:
“ala piritifi a no lafu, schijn bedriegt.”’
‘Okee, ik ga met jullie mee.’
‘Doen jullie je ogen dicht’, zegt meneer Adumi op strenge toon.
Andro, dan Glenn en spoedig daarna ook commandant Biya sluiten de ogen.
De Bigibereman begint op nauwelijks hoorbare toon:
zoemm... zoemm... en alle drie volgen zijn voorbeeld.
Zij reiken elkaar de hand, waardoor ze een gesloten cirkel vormen.
Het volgende ogenblik voelen Andro, Glenn, de Bigibereman en commandant Biya, hoe ze door de koele tropische lucht zweven. Via zijn gedachten zegt meneer Adumi tot de anderen: ‘Hou je gereed, we gaan landen.’
En ja hoor, binnen enkele seconden voelen ze grond onder hun voeten.
Andro vraagt zich toch af:
‘Hoe kan 't dat wij bomen kunnen ontwijken en precies op onze benen terecht komen, met de ogen dicht?’
| |
| |
‘Wilt U misschien dat ze ons vermoorden! We zijn erg dicht bij het kamp van commandant Bala, en O wee als wij gesnapt worden!’, reageert commandant Biya verschrikt, als hij ziet hoe dicht ze zich bij het pas ingerichte militair kamp bevinden. Terwijl hij praat, trekt hij meneer Adumi aan zijn rechter schouder.
‘Maak je daarover geen zorgen.’
Met deze woorden kalmeert meneer Adumi hem.
‘Alleen moet je een klein beetje zachter praten.’
Van een afstand is het hele kamp te overzien.
Ook de soldaten die op verschillende posten de wacht houden.
Het is onvoorstelbaar, dat binnen enkele uren een compleet militair kamp is ingericht, bestaande uit verschillende barakken.
‘De vraag is, hoe komen wij daar binnen?
En in welk vertrek is commandant Bala?’ vraagt Andro zich af.
| |
| |
‘Als je jouw ogen goed de kost geeft, kom je er wel achter’, merkt meneer Adumi op.
Glenn, die het dichtst bij meneer Adumi staat, houdt hem even bij de hand vast.
Met de andere wijst hij meneer Adumi om in een bepaalde richting te kijken.
Andro en commandant Biya kijken tegelijkertijd ook de kant op, die Glenn aanwijst.
Ze zien een klein meisje naar het kamp toelopen.
‘Waar gaat zij naartoe, en wat zoekt zij hier op dit uur van de dag?’
De enige manier om daar achter te komen, is door het haar te vragen’, antwoordt commandant Biya.
‘Goed idee!
Wil je een babbeltje met haar maken, Glenn?’, vraagt meneer Adumi.
Glenn knikt tegen hem en het volgende moment stapt hij op het meisje af.
Meneer Adumi strijkt hem even over het hoofd, waarna Glenn zichtbaar wordt.
Het meisje heeft hem helemaal niet zien aankomen, vandaar dat zij schrikt, als ze op een paar meters van haar een jongen van ongeveer haar leeftijd ziet.
| |
| |
| |
| |
‘Je hoeft niet bang te zijn, ik zal je geen kwaad doen’, zegt Glenn op geruststellende toon.
‘Waar ga je naar toe, zo alleen?’
Het meisje spert haar ogen nog wijder open.
‘Versta je mij dan niet?’, vraagt Glenn opnieuw.
Het meisje maakt nog twee stappen achteruit en van verbazing valt haar mond open.
Maar er komt helemaal geen geluid uit haar keel.
‘Maak je geen zorgen, ik ben je vriendje’, probeert Glenn haar opnieuw gerust te stellen.
‘Waar kom je vandaan?’, vraagt ze, wanneer ze de schrik even te boven is gekomen.
‘Ik zei je al, ik ben je vriendje.
Samen met nog enkele vrienden ben ik hier. We zijn niet gekomen om ruzie te maken.
We zijn op weg naar commandant Bala.’
‘Commandant Bala?’, vraagt zij verwonderd. ‘Ben jij dan niet één van hen?’
| |
| |
‘Neen, helemaal niet’ verduidelijkt Glenn.
‘Weet je dan niet dat het heel gevaarlijk is bij commandant Bala? Zijn mannen schieten op alles dat beweegt.
En dan wil je bij commandant Bala gaan?’
‘Ja’, antwoordt Glenn zelfverzekerd.
‘Waar zijn dan je vrienden, over wie je het had?
‘Vrienden, jullie kunnen komen.
Eh... hoe heet je eigenlijk?’
‘Mijn naam is Celina, en hoe heet jij?’
‘Ik heet Glenn. Vrienden, Celina wil kennismaken met jullie.’
Celina kan haar ogen niet geloven, als ze twee mannen en een jongen iets ouder dan Glenn uit het niets tevoorschijn ziet komen.
‘Zijn jullie bonuman's?’ vraagt ze verwonderd.
‘Neen, dat niet, maar wij kunnen ons onzichtbaar maken’, legt meneer Adumi uit. Hij geeft haar een hand.
Commandant Biya en Andro doen hetzelfde en noemen hun naam.
| |
| |
‘Zeg me Celina, wat doe jij zo alleen in het bos?’, vraagt meneer Adumi.
Ze wil antwoorden, maar twijfelt even.
Ze kijkt meneer Adumi recht in de ogen aan. Hij boezemt haar met zijn grote grijze ronde baard, zoveel vertrouwen in, dat zij niet anders kan, dan op zijn vraag te antwoorden.
‘Ik zoek mijn vader en moeder.
Mijn vader is gistermiddag door de mannen van commandant Bala voor verhoor meegenomen.
Omdat mijn mama vond dat papa erg lang was weggebleven, ging ze vanmorgen weg om te vragen waarom papa zo lang werd vastgehouden.
Mijn mama heb ik vanaf toen niet meer gezien.
Ik wil gaan vragen waar ze zijn, maar ik ben bang dat ze mij ook zullen vasthouden. En wie zal dan voor mijn broertje Prem zorgen, die nu alleen thuis is?’
Meneer Adumi en commandant Biya kijken elkaar zwijgend aan.
‘Je hoeft niet bang te zijn, we zullen je helpen je vader en moeder terug te vinden’, probeert Glenn haar te troosten.
| |
| |
‘Ja, op ons kun je rekenen’, voegt Andro eraan toe.
‘Drink een beetje koel bronwater.
Daar zal je zeker van opknappen.’
Met deze woorden schenkt meneer Adumi een beetje water uit zijn veldfles voor Celina.
Ze neemt dankbaar de krabasi aan, en drinkt het in één teug leeg.
Er verschijnt nu een glimlach om haar lippen. ‘Dank U wel.’
‘Geen dank hoor, zwarte roos’, zegt meneer Adumi.
Hij kijkt nu even om zich heen.
‘Wat wij moeten doen, is een goed plan uitwerken om bij commandant Bala te komen.
En ik weet dat jij ons daarbij kunt helpen, Celina.
Laten wij daar onder die Groenhartboom gaan zitten.’
Nadat iedereen onder de Groenhartboom is gaan zitten, begint meneer Adumi te praten: ‘Het lijkt me niet raadzaam met z'n allen het militair kamp binnen te gaan.
| |
| |
Wij zullen commandant Bala uit het kamp moeten lokken.
Belangrijk is om door niemand gezien te worden, als wij naar commandant Bala gaan. Daarnaast zullen wij ervoor moeten zorgen, dat de ouders van Celina vrijgelaten worden.
Ik stel voor dat commandant Biya en Andro hier achter blijven, terwijl Glenn, Celina en ik het kamp binnengaan.’
Al die tijd heeft commandant Biya geen woord gesproken.
Dat doet hij nu ook niet, maar knikt met zijn hoofd en knipoogt eenmaal, als teken dat hij akkoord gaat met wat meneer Adumi heeft gezegd.
‘Zullen we voortmaken?’ zegt Celina, terwijl zij aanstalten maakt om op te staan.
‘Rustig, rustig maar’, kalmeert meneer Adumi haar.
Verbaasd kijkt Celina naar meneer Adumi en dan naar Glenn.
‘Hoe wil je naar binnen zonder dat ze je pakken?’, vraagt Glenn glimlachend.
‘Oh ja’, zegt Celina een beetje verlegen.
| |
| |
Opeens wenkt commandant Biya met de hand een ieder om te gaan liggen.
Zonder te vragen werpen zij zich op de grond. Gelukkig maar, want nu kunnen ze allen de zware stappen horen van een aantal mensen.
Als de mensen dichterbij komen, blijken het allen mannen te zijn, gekleed in groene uniformen met een helm op.
De mannen maken grote stappen en kijken in alle richtingen.
Ze lopen voorbij, zonder Andro, Glenn, Celina of meneer Adumi en commandant Biya gezien te hebben.
Meneer Adumi die tussen Glenn en Celina ligt en zich zo goed mogelijk tegen de grond heeft aangedrukt, wenkt de twee weer.
‘Willen we zo dicht mogelijk bij het kamp van commandant Bala komen, dan moeten wij deze heren volgen.’
Dan strijkt hij Andro en Celina over het hoofd, waarna ze onzichtbaar worden.
‘Succes, wij zullen hier blijven wachten tot jullie terug zijn’, zegt commandant Biya, terwijl hij meneer Adumi de rechterhand toesteekt.
| |
| |
‘Bedankt broeder’, zegt meneer Adumi, als ook hij zijn rechterhand uitsteekt.
Commandant Biya kijkt verrast. 't Lijkt wel of dit het leukste is wat hij tot nu toe heeft meegemaakt.
Daarna staan meneer Adumi, Celina en Glenn op, om zo snel mogelijk achter de mannen van commandant Bala aan te gaan. Binnen enkele tellen zijn meneer Adumi, Celina en Glenn vlak achter de mannen, onzichtbaar als ze zijn voor anderen.
Meneer Adumi houdt Celina en Glenn vast. Ze kijken elkaar glimlachend aan, terwijl ze door flinke passen proberen deze militairen bij te houden.
Na ongeveer tien minuten flink stappen, houdt de man helemaal voorin de pas even in en wenkt de mannen om door te lopen.
‘Nog even moed houden jongens, we zijn zo thuis’, zegt hij.
Hij gaat nu achter in de rij lopen, waardoor meneer Adumi en de kinderen nog verder de pas inhouden.
Nu lopen ze op ongeveer twee meter afstand achter de commandant aan.
| |
| |
Plotseling horen ze als ware uit het niets een stem die roept: ‘Halt! Wat is het wachtwoord?’
De mannen blijven gelijk staan.
De groepscommandant loopt naar het midden. ‘Dronpu’, roept hij uit.
Dan komt binnen enkele tellen, een man aan een liaan naar beneden. De man die net uit de boom is gekomen, loopt naar de groepscommandant toe en gaat in de houding staan:
‘Goedemiddag, kapitein.’
De kapitein salueert terug.
‘Goede vangst gehad, kapitein?’, vraagt de militair.
‘Neen, ze waren ons dit keer te slim af, maar morgen vallen we ze massaal aan.’
‘Mag ik van de partij zijn?’
‘Nou, dat zullen we nog zien, je weet dat niet alleen ik daarover te beslissen heb.’
‘Ja, kapitein, maar de wacht houden is erg saai.
Vooral als er niet zoveel te melden valt.’
| |
| |
‘Okee sergeant, we trekken verder.’
‘Hey Ricky’, roept één van de militairen die in het peloton meeloopt.
‘Ah, Sam, hoe gaat 't ermee?’
‘Ricky, het valt niet mee, hoor.
Je vrouw en kinderen alleen achter te laten om je leven in de waagschaal te stellen.
Voor wie... voor wat?’
De jongeman die eerder met Sam is aangesproken, schijnt in tranen te willen uitbarsten.
‘Okee mannen, we moeten voortmaken. Kom op!’
‘Later’, wenkt Ricky.
Sam knikt.
Ze vervolgen hun weg.
Glenn, Celina en meneer Adumi vlak achter het gezelschap.
Ricky kijkt de groep na, in het bijzonder zijn jeugdvriend, waarmee hij in één buurt woonde.
Ze hadden samen erg veel gespeeld en kattekwaad uitgehaald, net als hun leeftijdgenoten elders.
| |
| |
Intussen komen ze bij het groot militair kamp aan.
Het is opgetrokken uit verschillende wooneenheden.
Barakken zou je deze kunnen noemen. Deze barakken zijn gebouwd van pinabladeren, gebruikt zowel voor dakbedekking alsook voor muren en tussenwanden.
Toch kan je van deze afstand al hangmatten zien hangen in de barakken. Verschillende militaire voertuigen staan soort bij soort geparkeerd, waaronder terreinwagens, Yp's en Cascavel's.
Ook verschillende typen wapens, waaronder zware machinegeweren en bazooka's.
Een hoge antenne geeft aan vanwaar uit men de telefoon verbindingen met andere posten onderhoudt.
Ergens onder een mopé-boom staan een aantal bromfietsen geparkeerd die keurig opgepoetst zijn.
Meneer Adumi, Celina en Glenn lopen vlak achter het peloton militairen aan dat het laatst gearriveerd is.
| |
| |
Glenn is een beetje verbaasd zoveel wapens bij elkaar te zien.
Het enige waaraan Celina kan denken is: ‘Waar kunnen mijn vader en moeder toch zijn?’
Iets verderop staan ook enkele paarden, die aan houten paaltjes zijn vastgebonden. Als de mannen doorlopen naar een van de kampen, houdt meneer Adumi de beide kinderen even tegen. ‘Laten wij niet verder gaan en bij die boom waar de bromfietsen staan, wachten’, zegt meneer Adumi.
Celina en Andro lopen zonder aarzelen mee.
Meneer Adumi heeft gelijk, want van hieruit kun je bijna het hele terrein overzien.
‘Wat doen ze met al die wapens?’, vraagt Glenn zich af, meer luid op denkend, dan pratend tegen meneer Adumi of Celina.
‘Dat kun je straks zelf aan commandant Bala vragen’, zegt meneer Adumi, terwijl hij met zijn linkerhand Glenn in een bepaalde richting wijst.
| |
| |
‘Is dat commandant Bala, die daar staat?’, vraagt Glenn aan meneer Adumi.
‘Ik zou geen A-du-mi heten, als dat commandant Bala niet is.’
Ze zien een lange man op het balkon van een kanpu staan, gekleed in een khaki broek en hemd. Op zijn hoofd een schuin staande olijfgroene baret.
De man die volgens meneer Adumi commandant Bala moet zijn loopt door naar een kanpu die midden op het terrein staat.
Gek genoeg was deze kampu meneer Adumi en de kinderen niet eerder opgevallen.
Twee mannen waren met grote pannen bezig op hout vuur te koken.
Je kon het volgende gesprek horen:
‘Zo mannen, wat schaft de pot vandaag?’
‘Wel commandant, speciaal voor U is er pindasoep met fijne tonton bereid.’
‘Mag ik even proeven?’
| |
| |
‘Natuurlijk commandant.’
Bij deze woorden neemt de chefkok een houten lepel waarmee hij voor commandant Bala een beetje pindasoep opschept.
De commandant brengt de lepel naar zijn mond, terwijl hij in de pot blijft kijken.
‘Sergeant, zoals U bestaat er geen tweede. Om Uw kookkunst zal ik de staf vragen U te bevorderen tot luitenant.’
‘Dank U wel, commandant.’
‘Binnen een half uur wil ik eten.
Begrepen?’
‘Tot Uw orders, commandant.’
Verrast door de opmerking van commandant Bala gaat de chefkok in de houding staan en salueert naar hem.
De assistent van de kok die de twee geen moment uit het oog verloren heeft, doet hetzelfde. Als hij de kanpu verlaat, wordt commandant Bala nog even aangesproken door een man die hem tegemoet loopt.
| |
| |
‘Commandant, commandant... alle voorbereidingen zijn getroffen voor de slot aanval.
De bedoeling is dat wij om vijf uur vanmiddag bij elkaar komen om de laatste veranderingen door te nemen.’
‘Goed werk kapitein, breng alle stafleden op de hoogte.
Om vijf uur vergaderen we in mijn kanpu. Tot vier uur wil ik door niemand gestoord worden.
Ik ga eten en daarna een beetje uitrusten.’
‘Goed commandant’, zegt de man en verwijdert zich.
‘Dit wordt onze kans’, zegt meneer Adumi. We zullen commandant Bala maar direct volgen naar zijn kanpu.’
En als commandant Bala langs komt, gaan ze zonder aarzelen achter hem aan.
De commandant maakt grote stappen op weg naar zijn kanpu en Celina en Glenn hebben moeite hem bij te houden. Commandant Bala trekt de deur van zijn kanpu open.
| |
| |
Wanneer hij de deur weer dicht wil doen, lijkt het net of die tegen iets aankomt. Hij kijkt even naar de grond, omdat hij denkt dat de onderkant van de deur tegen iets aankomt.
Maar hij ziet niets en kijkt een beetje geïrriteerd naar de deur. In werkelijkheid is de deur even tegen de voet van Glenn aangekomen.
Het even stilhouden van commandant Bala om de deur van alle kanten te bekijken, biedt de drie de gelegenheid om snel naar binnen te glippen.
Binnen is het zo netjes.
Alles is aangeveegd.
Op het bureau van de commandant staan verschillende mappen, maar alles is netjes op elkaar gestapeld.
Rond een grote vierkante tafel staan acht stoelen.
Omdat ze geen plaats zien om ongemerkt te gaan zitten, gaan Glenn, meneer Adumi en Celina in een hoek van de kanpu staan. Vlakbij is een tweepersoons hangmat aan twee palen vastgebonden.
| |
| |
Uit gewoonte zet commandant Bala bij het binnen treden zijn legermuts af en neemt één van de mappen van het bureau.
Met vetgedrukte letters staat op deze map: ‘top geheim.’
De commandant gaat met deze map in zijn hangmat liggen en begint te lezen.
Het is duidelijk dat hij een beetje moe is, want zo nu en dan vallen zijn ogen even dicht.
Op een bepaald moment houdt hij zijn ogen voor langere tijd dicht. Glenn heeft de gelegenheid om hem goed op te nemen.
‘Ik heb niet geweten dat commandant Bala half kaal is’, zegt hij terwijl hij naar Meneer Adumi kijkt.
Meneer Adumi wenkt hem direct, om zijn mond liever te houden.
Op een bepaald moment valt de map uit zijn hand en het lijkt alsof het sluimeren van commandant Bala in werkelijk slapen overgaat.
Plotseling springt hij op, en begint luidop in zichzelf te praten:
| |
| |
‘Die verdomde nachtmerrie alweer. Het lijkt wel of dit mij altijd zal achtervolgen. Die doden die steeds weer naar me grijpen, die zeggen dat ze mij komen halen.’
Er wordt op de deur geklopt en het klinkt als ‘Klopklopklop’.
Het is de assistent van de kok die het eten komt brengen.
Zonder op een antwoord te wachten, stoot hij de deur open.
‘Commandant Bala, ik heb Uw eten gebracht. Ik dacht dat U misschien lag te slapen, vandaar dat ik zelf de deur open deed.’
Commandant Bala lijkt even bij te komen.
‘Oh Pedro, dank je wel.’
Hij kijkt nu een beetje indringend naar de man die zo net met een groot dienblad de kanpu is binnengekomen.
‘Zet voor me op tafel.’
‘Alstublieft, commandant Bala.
En eet U smakelijk.’
Met deze woorden maakt Pedro rechtsomkeert.
| |
| |
‘Slijmbal’, zegt commandant Bala nog net hoorbaar. Zijn ogen glijden over de tafel naar de plaats waar het dienblad is neergezet.
De geur van de pindasoep, waarin nog net de stukjes kapasi te zien zijn, vult de kamer. In een schaal vlak naast de pan met pindasoep zijn vijf anu's banana tonton geplaatst. In een andere schaal vier anu's samengeperste gekookte rijst. Een lepel, een mes, een vork en een soeplepel ontbreken niet op het dienblad.
Verder nog een karaf met markusasap.
Commandant Bala kan de aantrekkingskracht die van het dienblad uit gaat, niet langer weerstaan. Hij wipt uit zijn hangmat en loopt naar de tafel.
Hij schenkt in een krabasi die al die tijd omgekeerd op tafel heeft gestaan, markusasap.
‘Ehhh’, roept commandant Bala na de eerste slok.
Hij kijkt nu naar de kom met pindasoep en pakt de soeplepel. Daarna trekt hij zijn stoel achteruit om te gaan zitten.
| |
| |
Meneer Adumi lijkt het daar in een hoek van de kanpu ineens benauwd te krijgen.
Het lijkt wel of hij zijn hoofd, vanaf zijn hals naar het dak wil stoten.
Hij snakt naar adem.
Als commandant Bala, die ondertussen de soeplepel in de kom met pindasoep gestopt heeft, deze naar zijn mond wil brengen, kan meneer Adumi niet anders dan: ‘Neen, niet doen.’
Commandant Bala laat van schrik de soeplepel met pindasoep op de grond vallen.
Hierdoor krijgt hij spatjes pindasoep op zijn laarzen en broekspijpen.
Hij kijkt met toegeknepen ogen om zich heen, maar ziet niemand. Meneer Adumi moet zich nu wel laten zien.
Hij weet dat hij onder deze omstandigheden niet veel van commandant Bala hoeft te vrezen. De schrik heeft hem immers te veel te pakken.
‘Goedenavond commandant Bala, mijn naam is Adumi.
Dit zijn mijn vriendjes Celina en Glenn.’
De drie worden geleidelijk aan zichtbaarder.
| |
| |
Terwijl meneer Adumi de laatste woorden spreekt, groeten Celina en Glenn met opgeheven hand de commandant.
‘Waar komt u zo plotseling vandaan?
Hoe kan het dat jullie ongemerkt hier binnen zijn gekomen?’
Dit zijn vragen die het eerst bij commandant Bala op komen.
‘Ik hoor u ook al vragen wie we zijn.
U mag weten dat wij in vrede komen.
Het spijt me dat ik u heb laten schrikken.
We zijn al bijna een uur in Uw midden. Wij hebben ons zolang onzichtbaar gehouden, niet omdat wij U wilden bespieden.
Neen, we zochten een gunstig moment om met u kennis te maken.
Helaas moesten wij ons eerder laten zien, daar ik geroken heb dat de pindasoep vergiftigd is.
U moet weten dat niet iedereen het eens is met Uw plannen en het feit dat U leider bent van de ‘Bondgenoten’, Uw militaire organisatie.
| |
| |
Ik kan niet toestaan dat Uw leven in gevaar wordt gebracht.’
‘Bedankt voor het redden van mijn leven. De vraag voor mij blijft wie hier allemaal achter zitten?’
‘Wie er allemaal achter zitten, weet ik niet. U zou echter de hulp van de kok, die heer Pedro, goed aan de tand moeten voelen.’
‘Ik laat hem in de rivier onderdompelen’, komt met veel kracht uit de mond van commandant Bala, waarbij hij met een vuistslag op de tafel zijn woorden kracht bijzet.
‘Ik verzoek U dat nog niet te doen, wacht even de dingen af die zullen gebeuren.
Laat mij U direct vertellen waarvoor wij hier gekomen zijn.’
‘Daar ben ik natuurlijk ook in geïnteresseerd.
En U heeft mij nog geen antwoord gegeven op de vragen die ik eerder heb gesteld.
Waar komt U zo plotseling vandaan?
| |
| |
En hoe kan het dat jullie ongemerkt hier binnen konden komen?’
‘Commandant Bala, ik ben gekomen om Uw hulp te vragen’, begint Celina. Zonder een reactie af te wachten gaat ze verder: ‘Mijn vader is gistermiddag door Uw mannen meegenomen.
En is niet terug gekomen.
Mijn moeder die hem is gaan zoeken is ook niet naar huis teruggekeerd.
Mijn broertje is nu alleen thuis en hij zoekt zijn moeder.’
‘Hoe kan dat?
Hoe bestaat dat?’, zegt commandant Bala terwijl hij zijn hoofd schudt van ‘neen... neen’.
‘Hoe heet jouw vader?’
‘Mijn vader is Thomas Namifiri en mijn moeder is Jowena Khan.’
‘Ik zal ze direct vrijlaten als ze hier zijn. Hoe heet je weer?’
‘Celina, meneer.’
‘Oh, ja, Celina. Maak je geen zorgen Celina!’
Commandant Bala wil aan een touwtje trekken, dat boven zijn hangmat bengelt.
| |
| |
‘Alstublieft, niet doen commandant.
We moeten U nog het een en ander vertellen.
Zoals ik al zei, we zijn in vrede hierheen gekomen.
Wij zijn gekomen daar het volk van Sranan, zowel hier als over de oceaan graag vrede wil.
Glenn is samen met zijn broer van over de oceaan gekomen om U en commandant Biya te vragen vrede te sluiten.’
Commandant Bala kijkt ernstig naar Glenn, en dan naar meneer Adumi.
‘Hoe heet U ook weer?’
‘Mijn naam is Adumi.’
‘A... du... mi...’ herhaalt commandant Bala.
Zijn ogen beginnen te glinsteren.
‘Adumi, de Bigibereman?
De vriend van alle kinderen van Sranan? Dus U bestaat echt!
En al die tijd dacht ik, dat het slechts een sprookje was, toen mijn grootmoeder mij vertelde over de Bigibereman.’
‘Neen commandant, dat zijn geen sprookjes.
| |
| |
Ik kom overal waar kinderen van Sranan mij nodig hebben.
En dat ik nu hier sta, is omdat ze mij gevraagd hebben.’
‘Wat hebben jullie de Bigibereman gevraagd?’ vraagt commandant Bala aan Glenn en Celina.
‘Wat wij willen commandant?
Wat wij willen is vrede in ons land!’
‘Je praat over ons land, maar je woont helemaal aan de overkant van de oceaan.’
Meneer Adumi probeert de aandacht op zich te vestigen met ‘echmmm... echmm.’
‘Commandant Bala, ik vind dat U dat niet moet zeggen. De mensen daar voelen zich verbonden met de mensen en de grond van Sranan. En het enige wat deze kinderen willen is vrede onder de bewoners van Sranan.’
‘Ja commandant Bala, want kijk wat er nu bijvoorbeeld met Celina gebeurt. Haar moeder en vader zitten gevangen, terwijl haar broertje nu alleen thuis is achter gelaten. U zou Celina en haar broertje helpen door haar vader en moeder te laten gaan.’
| |
| |
Commandant Bala kijkt verwonderd naar Glenn, die deze woorden sprak.
‘U moet ook weten, commandant Bala, dat niet ver hiervandaan commandant Biya op U wacht’, gaat Glenn verder.
‘Cha, commandant Biya die op mij wacht? Cha! Op mij wachten om mij te vermoorden misschien, zoals de man die me daarnet probeerde te vergiftigen.’
‘Neen’, zegt meneer Adumi met kracht in zijn stem. ‘Commandant Biya zou met U willen praten over vrede.
Denkt U niet dat hij net als U, moe is van het vechten en doden.’
Commandant Bala wordt even stil en staart voor zich uit.
Zijn rechterhand balt hij tot een vuist, die hij in zijn linkerhand wrijft.
Hij loopt door zijn kanpu, wetend dat alle blikken op hem gericht zijn.
Dan houdt hij plotseling stil:
‘Okee, okee ik ben geen lafaard.
Ik wil ook met commandant Biya praten. En misschien komen we tot die vrede waar jullie het over hebben.
| |
| |
Heel misschien bereiken we die vrede, die ik in geen lange tijd meer heb gehad.’
‘Ik ben erg blij met Uw woorden, maar eerst stel ik voor, om de vader en moeder van Celina te laten gaan.
Daarvoor is het nodig, dat wij onzichtbaar worden, om zodoende bij de gevangenen te kunnen komen.’
‘Wat mij betreft kunnen we gaan.’
Door deze woorden van commandant Bala is zelfs meneer Adumi verrast. Commandant Bala weet dat hij door deze stap zijn leven in gevaar kan brengen. Zodra zijn mannen merken, dat hij niet in de barak, noch ergens anders in het kamp te vinden is, zullen ze een klopjacht beginnen.’
Zogenaamde tegenstanders zullen ze de totale oorlog verklaren, waarbij ze niets en niemand zullen ontzien.
‘Kom mijn zoon’, zegt meneer Adumi terwijl hij commandant Bala over zijn hoofd strijkt.
Commandant Bala is onzichtbaar geworden en meneer Adumi herhaalt hetzelfde zowel bij Glenn als bij Celina.
| |
| |
Commandant Bala loopt voorop, op weg naar de kanpu's waar waarschijnlijk de ouders van Celina worden vastgehouden.
Op het moment dat zij naar buiten stappen, wordt net de bel geluid, om de mannen naar de centrale eetzaal te roepen.
‘Gelukkig, hierdoor zullen we nog makkelijker de strafkanpu's kunnen bereiken’, zegt commandant Bala, terwijl hij wijst naar de mannen die zich haasten naar de langwerpige kanpu's, die als centrale eetzaal dienst doen.
Meneer Adumi schudt met het hoofd als teken dat hij begrijpt waar commandant Bala het over heeft; tegelijkertijd wenkt hij hen om voort te maken.
Commandant Bala heeft gelijk gehad, want als hij de deur openduwt, zien ze maar één man die achter een tafel, een foto in zijn portefeuille zit te bekijken.
Als hij merkt dat de deur opengaat, zonder dat iemand naar binnenstapt, gaat hij overeind staan.
| |
| |
Hij knijpt zijn ogen tot spleten, op zijn voorhoofd verschijnt vlak boven zijn neus een diepe rimpel.
‘Kom tot jezelf, jongeman.
We willen je geen kwaad doen.
We vragen je alleen om een uur lang te gaan slapen.’
Het is meneer Adumi, die sprak, waarbij hij met de vingers en palm van zijn hand de lucht voor de ogen van de militair bevoeld. Althans zo lijkt het.
De militair gaat weer zitten, voorover gebogen en lijkt plotseling in een diepe slaap te zijn gevallen.
Commandant Bala neemt uit de bureaulade waar de militair zit een bos sleutels.
Met de sleutels maakt hij alle cellen die op de lange gang uitkomen open.
‘Kom gelijk eruit’ zegt hij aan de mensen die in de verschillende cellen zitten.
Celina, Glenn en meneer Adumi zijn weer zichtbaar geworden. Zodra een man of vrouw naar buitenstapt vraagt commandant Bala aan Celina: ‘Is dit je vader? Is dit je moeder?’
| |
| |
Als een vrouw uit een van de cellen naar buiten stapt, schreeuwt Celina het uit: ‘Mama, mama...!’
Commandant Bala hoeft niet verder te vragen want hij weet genoeg. De vrouw die naar buiten is gestapt omhelst Celina.
‘Mama... gelukkig je leeft nog!’
Commandant Bala komt er tussen:
‘Je mag gaan, vanaf nu ben je vrij te gaan en te staan waar je wilt.
‘Ja, maar mijn man, die zit nog vast. Thomas is twee cellen verder opgesloten.’
De moeder van Celina wijst naar de cel die zij bedoelt.
Commandant Bala stapt naar de cel die Celina's moeder net heeft aangewezen. Als alle cellen opengemaakt zijn, zegt Commandant Bala:
‘Jullie zijn vrij. Maar wees alsjeblieft de komende uren een beetje voorzichtig.
En dat geldt voor iedereen die uit de cellen is!’
| |
| |
De mensen willen roepen:
‘Yeh... Yeh!’ Maar bij de eerste ‘Yeh’, wenkt commandant Bala ze, om hun mond te houden.
‘Kom allemaal mee.
Je kunt via de achterkant van deze strafkanpu het bos in vluchten.’
Hij wenkt een ieder om hem te volgen. Als ze buiten staan zegt hij: ‘Okee, voortmaken.
Ga alsjeblieft zover mogelijk hier vandaan.’
Celina loopt naar Glenn toe, en even lijkt het of ze beiden wachten, tot de ander eerst heeft gesproken.
‘Ik zou het liefst bij jullie willen blijven, om ook alles mee te maken’ zegt Celina.
‘Jammer dat ik weg moet.’
‘Het is niet erg, misschien kan ik nog bij je langskomen voordat Andro en ik uit Sranan vertrekken.’
‘Dat zou erg fijn zijn, Glenn!’
‘Okee, Celina.’
| |
| |
Met deze woorden geeft meneer Adumi haar een hand.
‘Wij ontmoeten elkaar wel weer, misschien veel eerder dan je denkt.’
Met een zeer eerbiedige buiging, neemt een ieder die bevrijd is afscheid van commandant Bala, meneer Adumi en Glenn.
‘Zo, nu moeten we naar Andro en commandant Biya gaan’, zegt meneer Adumi als een ieder vertrokken is.
‘Kunnen we misschien ergens bij het water zitten?’, vraagt Glenn.
Meneer Adumi kijkt met vragende ogen naar commandant Bala.
‘Wanneer we de anderen opgehaald hebben, zal ik jullie bij een kreek brengen, waar het water erg lekker is.’
‘Okee, dan.’ Met deze woorden begint Glenn te lopen.
Op weg naar commandant Biya en Andro.
Meneer Adumi en commandant Bala volgen hem zonder nog een woord te zeggen. Het blijkt dat Glenn zich in het bos zeer goed kan oriënteren.
| |
| |
In een boog lopen ze om het militaire kamp heen en komen zo op het pad dat er naar toe leidt.
Als ze dit pad volgen komen ze langs de plek waar eerder vanmorgen de militair die op wacht stond, het peloton aanhield. Plotseling horen ze een stem.
‘Hé, we zijn hier!’
‘Hoi, Andro’, zijn Glenn's enige woorden.
‘Het is jullie dus gelukt’, merkt commandant Biya op.
Op het eerste gezicht bekijken commandant Biya en commandant Bala elkaar met zeer vijandige blikken.
Meneer Adumi merkt dit gelijk. Uit zijn borstzak, haalt hij een kleine krabasi.
Hierin schenkt hij een beetje water uit zijn veldfles.
‘Heren, wij hebben jullie bij elkaar gebracht om de strijd te stoppen. Ik stel voor om alle kwaad die jullie eerder van elkaar gesproken hebt terug te nemen. Dat kunnen jullie doen door beiden uit deze krabasi te drinken.’
Hij geeft de krabasi met water eerst aan commandant Bala.
| |
| |
Hij neemt een teug en sproeit het water in het rond.
‘Hiermee heb ik afstand genomen van alle kwade dingen die ik jou en je mensen heb verweten, Biya.’
In zijn linkerhand schenkt commandant Bala een klein beetje water, waarmee hij zijn gezicht wast.
Dan geeft hij de kleine krabasi terug aan meneer Adumi, die het aan commandant Biya doorgeeft.
Voordat hij de krabasi naar zijn mond brengt, zegt commandant Biya:
‘Ik pleeg deze handelingen, omdat ik vrede voor allen in Sranan wil.
Door boosheid en teleurstelling, heb ik eerder woorden gebruikt, die ik niet mocht gebruiken.
Hierbij neem ik deze woorden terug, als daad van het zoeken naar vrede voor iedereen.’
Hierna neemt commandant Biya een teug, die hij in 't rond sproeit.
Door de vorming van zijn lippen, verstuift het water als het naar buiten komt.
| |
| |
Het klinkt als: ‘Sprieuwwwwww.’
Hij geeft de krabasi, waarin nog nauwelijks water zit, terug aan meneer Adumi.
‘Dank je wel. Ik neem aan dat jullie zeer veel met elkaar te bespreken hebt.
We zouden de kreek kunnen opzoeken, waarover commandant Bala het eerder had.’
‘Waarop wachten we dan’, valt Andro bij.
Zonder een woord te zeggen gaan de twee jongens en de drie mannen op weg, met commandant Bala voorop. Binnen enkele minuten zijn ze bij de kreek aangekomen. De jongens moeten zich inhouden om geen duik in het water te nemen.
‘Andro en Glenn, ga wat droog hout zoeken om een vuurtje te stoken.’
‘Okee, meneer Adumi.’
Met deze woorden gaan Andro en Glenn weg.
‘Wat ik je altijd heb willen vragen, waarom laat je de mensen uit het binnenland niet met rust?
| |
| |
Je achtervolgt en doodt onschuldige mensen’, begint commandant Biya.
‘Denk je dat 't voor mij en mijn mannen gemakkelijk is geweest, om tegen jou oorlog te voeren?’ antwoordt commandant Bala. ‘Wij konden moeilijk nagaan wie bij de strijd betrokken is en wie niet.
De makkelijkste weg is geweest om een ieder die we in het bos tegenkwamen als vijand te beschouwen.
En toch vind ik dat je iets uitgehaald hebt dat niet door de beugel kan.
Alleen al om die reden kan ik je nog moeilijk als mijn broer beschouwen.’
Commandant Biya kijkt door deze woorden enigszins verwonderd naar Bala.
‘Waarin heb ik jou dan zo teleurgesteld, broeder?’ vraagt hij.
Je hebt je door buitenlanders laten misbruiken Biya.
Je hebt voor hen 't vuile werk opgeknapt door vreemdelingen in dienst te nemen om onder andere verschillende fabrieken plat te branden.’
| |
[pagina 100-101]
[p. 100-101] | |
‘Broeder, je vergist je.
Weet je dan niet dat in een oorlog alle middelen geoorloofd zijn?
Ja, ik heb buitenlanders in dienst genomen.
We hebben fabrieken platgebrand.
Wat dan nog?’
‘We konden toch praten.
We hebben altijd geleerd door praten onze eigen problemen op te lossen.’
‘Bala, je vergeet snel. Toen ik wilde praten, was jij niet te vinden. Jij hebt mij steeds ontweken.’
‘Heren’, probeert meneer Adumi tussenbeide te komen.
‘Heren, ik weet dat jullie elkaar veel te zeggen hebben. Maar zullen we niet bij het vuur gaan zitten, dat Andro en Glenn aan het maken zijn.’ ‘Goed dan.’ Met deze woorden stapt commandant Biya gevolgd door Bala naar het steeds groter wordend vuur, dat Andro en Glenn aan het maken zijn.
| |
| |
Ze gaan rond het vuur zitten.
Commandant Bala tegenover Biya.
Andro en Glenn gaan intussen door met het verzamelen van droge takken om in het vuur te zetten. Niet ver van de plek waar ze het vuur hebben aangestoken, treft Andro in een verlaten kanpu enkele houten zitbankjes. De bankjes plaatsen hij en Glenn rond het vuur.
Nadat ook zij rond het vuur zijn gaan zitten, haalt meneer Adumi uit zijn schoudertas een dubbelgevouwen bananeblad tevoorschijn.
Dit vouwt hij voorzichtig open, en laat het bananeblad met inhoud van hand tot hand gaan.
Hij geeft dit eerst aan commandant Biya, die glimlacht als hij de inhoud ziet. Hij maakt een geluid met de tong dat klinkt als:
‘ggttttt... ggtttttt...’
Commandant Biya geeft het bananeblad met inhoud aan Glenn door, na een klein rond voorwerp van het blad genomen te hebben.
Glenn pakt ook een van de voorwerpen, die hem meer een snoep lijkt.
| |
| |
‘Wat is dit, meneer Adumi?’, vraagt hij alvorens het bananeblad met inhoud aan Andro af te geven.
‘Weet je 't dan niet, jongen?’ vraagt commandant Biya op zijn beurt.
‘Neen’, antwoordt Glenn.
‘Ik heb deze snoep nooit eerder gezien. ‘Dus je kent geen tamarinde-snoepjes’, vraagt meneer Adumi verwonderd.
‘Neen’, schudt Glenn met zijn hoofd.
‘Tamarinde-snoepjes’, zegt Andro, terwijl hij de snoep tussen zijn duim en wijsvinger houdt.
Commandant Bala kijkt een beetje verrukt, als hij de inhoud van het bananeblad ziet.
‘Meneer Adumi, weet U hoelang ik deze snoep niet gegeten heb?’
‘Ja, dat weet ik’, zegt meneer Adumi. En hij steekt zijn hand uit om het blad bij commandant Bala te nemen.
Deze pakt drie snoepjes van het blad, alvorens ze af te geven.
‘Heren, dat wij vandaag bij elkaar zitten is voor ons volk een historische gebeurtenis.
| |
| |
Andro, Glenn en ik hebben jullie bij elkaar gebracht, daar wij niet willen dat ons volk langer lijdt onder een oorlog die het niet verdiend.
Ons doel is om vrede met elkaar te bereiken. Ik stel daarom voor, alles wat je op je hart hebt, nu ter sprake te brengen. Want na morgen breekt een nieuwe dag aan voor ons allemaal.’
Meneer Adumi had gesproken.
‘Mag ik wat zeggen?’ vraagt commandant Biya als meneer Adumi uitgesproken lijkt.
‘U mag het woord, broeder’, antwoordt meneer Adumi, terwijl hij zich even achter de oren krabt.
‘Dank U.’ Commandant Biya gaat er even bij staan.
‘Ik ben het eens met meneer Adumi. Ook ik en velen met mij willen vrede voor ons volk.
Er zijn echter zoveel zaken die ik met commandant Bala wil bespreken. Ik zou niet weten of wij morgen klaarkomen als wij eenmaal beginnen.
Zoveel heb ik met commandant Bala te bespreken.’
| |
| |
‘Laten we eerst starten, we zien wel waar we uitkomen’, zegt meneer Adumi.
‘Bala, je hebt altijd op me neergekeken. Waarom?’
Commandant Biya bijt op zijn lippen, terwijl hij deze woorden uitspreekt.
‘Wil je mij beschuldigen van diskriminatie?’, vraagt commandant Bala met stemverheffing.
‘Ik diskrimineren, nooit van mijn leven!’
‘En toch is het zo, Bala’, zegt commandant Biya, als hij op het bankje gaat zitten, dat Andro voor hem heeft neergezet.
‘Misschien weet je het niet jongens, maar jullie is nooit geleerd elkaar te respekteren. Commandant Biya heeft gelijk.
Maar ik kan het ook begrijpen van commandant Bala, dat hij nooit in de gaten heeft gehad dat hij neerkeek op zijn andere broers. Jij hebt niets anders geleerd, Bala. En het enige is dat je bij jezelf te rade gaat en je gedrag verandert.’
| |
| |
Commandant Bala die aanvankelijk was opgestaan, gaat weer op zijn bankje zitten. ‘En al die tijd vond ik dat jij je altijd afzijdig hebt gehouden van de rest van de familie. Ik vond altijd dat jij mij diskrimineerde. Dit omdat jij jezelf belangrijker acht.
Ik heb het nooit geweten... ik heb het nooit geweten.’
Commandant Biya die zich hierdoor sterker voelt als tevoren, gaat verder: ‘Denk je dat ik niet weet dat je me altijd vond stinken?
Wat je niet begreep was dat het dragen van een bepaalde lichaamsgeur diende om mij van jou te onderscheiden?
Je gaf mij zoveel namen.
Je vond mij primitief en daarom niet de gelijke van jou.
Jij hebt het altijd voor het zeggen willen hebben.
En om je positie te verstevigen, ging je met anderen vormen van samenwerking aan, alleen om mij te onderdrukken.
Je hebt je nooit om mij bekommerd, Bala. Jij dacht waarschijnlijk dat de verhoudingen altijd zo zouden blijven.
| |
| |
Mijn enige manier om hierin verandering te brengen, was om naar de wapens te grijpen.
Ik heb nog zoveel te zeggen. Voorlopig volsta ik hiermee, Bala.’
‘Heeft commandant Bala hier iets op te zeggen?’, vraagt meneer Adumi op rustige toon.
Commandant Bala blijft naar één punt in het vuur staren.
Het lijkt wel of hij met zijn gedachten hele verre landstreken bewandelt.
‘Ik heb nooit geweten dat ik jou zoveel verdriet heb aangedaan. Ik heb het nooit geweten Biya, het spijt me.
Al het verdriet dat ik jou veroorzaakt heb.
Ik wil het goed maken, Biya.
Geloof me!’
Commandant Bala staat op om zijn broer tegemoet te lopen. En als in een reflex doet commandant Biya hetzelfde.
De broers houden elkaar bij de ellebogen vast, terwijl commandant Bala naar de juiste woorden schijnt te zoeken.
Uiteindelijk rolt hem over de lippen:
| |
| |
‘Broeder, ik beloof je dat ik vanaf vandaag, mij anders zal opstellen.
Het wordt tijd dat we gaan beseffen dat we één grote familie zijn.
Een familie waarin alle leden oprecht met elkaar samenwerken en alle problemen door praten proberen op te lossen.’
‘Bala, ik heb je gehoord.
Op mij kun je rekenen.’
‘Op mij ook!’
De broers geven elkaar een stevige brasa.
En gedurende enkele ogenblikken durft niemand iets te zeggen, tot meneer Adumi wederom het woord neemt: ‘Broeders, ik meen dat wij thans aan een belangrijke voorwaarde voldaan hebben, om voor ons volk de zo gewenste en lang verwachte vrede te bereiken. Een volgende stap is dat wij afstand zullen moeten doen, van al de wapens die de afgelopen jaren ons land zijn binnengebracht. Heeft één van jullie daarover een idee?’
Commandant Bala en commandant Biya kijken elkaar even peinzend aan.
| |
| |
‘Mag ik ook wat zeggen, meneer Adumi?’ vraagt Glenn.
‘Ga je gang, Glenn.’
Glenn ademt eerst diep in:
‘Enkele weken geleden, vertelde de juf op school een verhaal. Het was een verhaal over Jezus Christus die in een land alle geweren brak. Kunnen wij niet hetzelfde doen?’
‘Ik heb een beter idee.
Bij het Tumukhumakgebergte, heb je een groot ravijn. Waarom gooien we niet alle wapens daar in dat ravijn?’ vraagt Andro.
Commandant Biya en commandant Bala kijken elkaar aan.
‘Dat lijkt geen gek idee.
Wat denk je ervan, broeder?’, vraagt commandant Biya aan Bala.
‘Mij lijkt het idee uitvoerbaar, want wapens hebben we echt niet nodig.’
‘Ik denk dat wij bij deze krutu, het moment bereikt hebben, om met elkaar een sweri te drinken. Glenn en Andro zullen als vertegenwoordigers van de toekomst van Sranan dit meemaken.’
| |
| |
Uit zijn schoudertas haalt meneer Adumi een klein flesje tevoorschijn.
Dit schenkt hij leeg in een kleine krabasi, waarop hij het flesje aan Andro geeft om voor hem vast te houden.
Uit zijn veldfles voegt hij een beetje water aan de inhoud van de krabasi.
Met een vinger roert hij door de inhoud die nu een lichtblauwe kleur krijgt.
‘Deze is een vredesdrank die ik nooit kon gebruiken, omdat de gelegenheid daarvoor nog niet in Sranan was.
De mensen hebben veel te lang alleen oog gehad voor hun onderlinge wedijver. Ik vraag jullie beiden mij het volgende na te zeggen’, vervolgt meneer Adumi waarbij hij de krabasi in zijn beide handen voor de twee commandanten houdt. ‘Bij het bloed van onze voorvaderen, dat rijkelijk op deze bodem gevloeid heeft, zweren wij.’
De beide broers spreken gewillig meneer Adumi na, tegelijkertijd elkaar recht in de ogen kijkend.
| |
| |
‘... Nooit meer de wapens tegen elkaar op te nemen. Wij beloven plechtig, waar nodig elkaar te helpen. Samen te zoeken naar nieuwe wegen van samenwerking. Alles tot heil van ons volk.’
Bij deze woorden drukken de twee broers elkaar de hand, waarna ze elkaar een dubbele brasa geven.
Uit de zak van zijn hemd haalt meneer Adumi een naar het schijnt vers blad tevoorschijn. Het is een blad van de Kowru-ati-wiwiri, die hij toevoegt aan de inhoud van de krabasi.
Voordat meneer Adumi aan commandant Bala een scheut uit zijn krabasi geeft, laat hij een klein beetje op de grond vallen.
‘Voor Mama Sranan’, zegt hij daarbij.
Daarna laat hij commandant Biya drinken, waarbij deze naar goed Sranan gebruik even door de knieën zakt.
Meneer Adumi geeft beiden tot driemaal toe een scheut uit de krabasi. Hij schijnt zich even te bedenken dat er nog meer mensen bij het gezelschap aanwezig zijn, want hij kijkt even naar Andro en Glenn.
| |
| |
Rond zijn lippen verschijnt een glimlach, ook zijn ogen lachen mee.
‘Zullen wij deze twee grote, kleine mensen ook wat te drinken geven?’, vraagt hij met een knipoog naar de commandanten Bala en Biya.
‘Alsjeblieft zoon, en hij zet Glenn de krabasi aan de mond.
Hetzelfde doet meneer Adumi met Andro, die ook even door de knieën zakt als hij een teug neemt.
Het resterende van de inhoud van de krabasi schenkt hij zichzelf achter de keel.
‘Jullie moeten zo zoetjes aan naar huis, jongens, straks gaat jullie moeder zich nog zorgen maken.’
‘Ja, meneer Adumi’, antwoordt Andro. Glenn kijkt naar zijn broer alsof hij wil zeggen, dat hij liever hier in de jungle blijft.
Ondanks de muskieten die het op hem gemunt schijnen te hebben.
‘U heeft gelijk, we moeten gaan.
Ons werk is hier voorlopig ten einde’, zegt Andro terwijl hij naar commandant Biya stapt.
| |
| |
‘Tot ziens. En bedankt Andro.’
Ze geven elkaar eerst een stevige handdruk.
Hierna zakt commandant Biya een weinig door de knieën en geeft Andro een dubbele brasa.
Terwijl Andro naar commandant Bala doorloopt, volgt Glenn zijn voorbeeld.
Commandant Biya blijft in dezelfde houding zitten.
Ze geven elkaar een stevige brasa.
‘Ons volk zal trots op je zijn, Glenn, als het zijn ware geschiedenis leert kennen.’
‘Ik vind het erg weg te moeten gaan, maar tot ziens commandant Biya’, zegt Glenn.
Commandant Bala neemt Glenn ook mee in de langdurige brasa die hij Andro geeft als deze in zijn buurt komt:
‘Ik ben trots op jullie, jongens, tan bun!’
‘Heren, wie zei dat ons werk hier voorlopig ten einde was?’
Meneer Adumi pakt Andro en Glenn bij de hand en doet een stap terug.
| |
| |
Daarna neemt hij afscheid van de beide commandanten zonder een woord te zeggen en neemt Andro en Glenn weer bij de hand.
‘Kom jongens, we moeten gaan.’
Hij hoeft ze niet meer te zeggen wat ze moeten roepen, als zij zich door tijd en ruimte willen verplaatsen.
‘Zoemmm... zoemmm... zoemmm...’ klinkt het door het Sranan woud, waarin het nog steeds schemer lijkt.
Binnen enkele tellen voelen de jongens zich als door de lucht zweven.
Ze krijgen het beiden koeler en koeler. Ze voelen dat ze zich nu veel hoger boven de aarde bevinden.
Plotseling zegt meneer Adumi tegen Glenn en Andro:
(eigenlijk spreekt hij niet, maar via gedachten verstaan zij elkaar) ‘Jongens, sorry.
Jullie zullen de reis naar huis alleen verder moeten voortzetten.
Ze hebben mij ergens anders nodig.
Ik geloof helemaal in Amerika.
Daaaggghhh!!!’
|
|