| |
| |
| |
3. De kennismaking
De muren in de kamer ademen door het grijs waarin ze geschilderd zijn, iets sombers. Geen wonder dat er bijna nooit iemand hier boven komt.
Een bed staat tegen een van de muren, bestemd voor familie indien ze met het weekend komen. Maar als ze gasten hadden, had moeder Reino meestal Andro en Glenn bij zich in bed genomen, waardoor beide kamers van de jongens vrijkwamen. Tegen een andere muur staan in een hoek van de kamer enkele dozen met gebruikte kleren van moeder Reino en haar zoons. Bestemd om naar Sranan te worden gestuurd.
Nu al langer dan een half jaar is moeder er nog steeds niet aan toe gekomen de dozen op de post te doen.
| |
| |
Andro is, terwijl hij de spijkers opraapt, zo bezig met vragen rond de Bigibereman dat hij het geruis achter zich niet hoort.
Totdat hem duidelijk wordt dat er iets in de kamer veranderd is. Hij hoort een lach. ‘Cha... cha... haahahah... hahaha.’
Dat moet de Bigibereman zijn, denkt Andro.
‘Je hebt me geroepen Andro’, klinkt plotseling een zware mannenstem.
‘Ik lag uit te rusten van mijn nachtelijke wandelingen en je hebt me geroepen.’
‘Nnee... nee’, stottert Andro, maar ontdekt plotseling dat hij helemaal niet bang is.
Hij vindt het zelfs een goede gelegenheid om de vragen te stellen, die hij altijd aan de Bigibereman heeft willen stellen.
‘Je vraagt je af waar ik vandaan kom’, zegt de stem.
Andro knikt, terwijl hij zich afvraagt hoe de Bigibereman dat nou kon weten.
‘Ik weet alles’, zegt de Bigibereman, ‘ik zal je mijn verhaal vertellen.
| |
| |
Lang, héél lang terug, woonde ik in Afrika.
Ik ben van de Luwangostam.
Een stam van bruggenbouwers, landbouwers, soldaten en goede doktoren. We hadden een groot geheim, waardoor wij konden vliegen: wij aten geen zout.
| |
| |
Vliegend hebben we verschillende verre reizen gemaakt.
Naar vrienden in India, China en onze Indiaanse vrienden over de grote zee: de Atlantische Oceaan.
Eens waren mijn vrienden en ik bezig op onze kostgronden napi te oogsten.
Opeens werden we omsingeld door een groep mannen op kamelen.
Met netten werden we gevangen genomen en aan elkaar vastgebonden.
Sommige wisten te ontsnappen en vlogen naar 't dorp om onze families op de hoogte te stellen. We werden op een boot gebracht, waar nog vele anderen in ketenen in de benedenruimten vastzaten. In de loop van de dagen die volgden, wisten vele vrienden van mij te ontsnappen, door weg te vliegen.
Owee, als deze jongemannen gesnapt werden, dan vuurden de witte mannen op de boot met een geweer en dan zag je veel bloed.’
De Bigibereman gaat op zijn hurken zitten en vertelt verder:’ Omdat we allen zeer verdrietig waren, kon niemand een hap door zijn keel krijgen.
We dronken alleen water.
| |
| |
Nadat nog veel meer gevangenen aan boord van de boot waren gebracht, voer deze de richting op van de grote wateren. We wisten niet waar we heen gingen. Het werd een lange reis en velen konden het niet langer volhouden, ze aten van het eten, dat door de witte mannen gebracht werd. Ik was één van de mannen die at.
Anderen gingen door met vasten.
Plotseling gebeurde na drie dagen iets geks. De gevangenen die het eten van de witte mannen aten, kregen een dikke buik. Een oude wijze dokter die ook gevangen was genomen, vertelde ons dat de ware oorzaak hiervan was, dat de mensen zout gegeten hadden.
Vanaf die dag heeft niemand meer wat van die witte mannen gegeten, totdat wij via Korsow in het land Sranan aankwamen.
We hadden afgesproken dat zodra wij bij de eindbestemming waren gekomen en van onze ketenen af waren, we dan terug zouden vliegen. Maar wat denk je dat er gebeurde?!
| |
| |
De mannen en vrouwen die het eten van de witte mannen gegeten hadden, konden niet meer vliegen!
Zo kwam het dat velen, waaronder ik, onze familie en vrienden nooit meer terug zagen.
We waren de slaven van de witte mannen geworden.’
Andro had zonder vragen te stellen aandachtig zitten luisteren.
Glenn had van dit alles niets meegemaakt daar hij in slaap gevallen was.
‘Maar waar komt U nu vandaan, meneer?’
‘Nou, dat wilde ik je juist vertellen.
Op een markt werden we verkocht aan verschillende andere witte mannen die eigenaren waren van plantages.
Ik heb nooit als slaaf gewerkt, want op weg naar de plantage van de eigenaar die me gekocht had, wist ik te ontsnappen.
Ik sloot vriendschap met de Indianen, die eerder verschillende oorlogen tegen de witte mannen gevoerd hadden.
| |
| |
Bij de Indiaanse vrienden leerde ik me onzichtbaar maken.
Door mij onzichtbaar te maken, kon ik toch mijn lotgenoten die als slaaf moesten werken, opzoeken en bevrijden.
Daar ik in mijn opdrachten steeds succesvol was, werd ik benoemd tot de speciale dienaar van het Indianen-Opperhoofd Kaykusi. Een geprezen en geleerd man.
| |
| |
Opperhoofd Kaykusi schonk mij het eeuwige leven, door mij een bepaald drankje te laten innemen.
Ik kreeg als enige de speciale opdracht om overal waar Sranan kinderen mij nodig hebben, mijn hulp aan te bieden. Omdat ook in Nederland veel Sranan kinderen wonen, ben ik hier vaak op bezoek.
Opperhoofd Kaykusi gaf mij ook de gave, om overal waar ik nodig ben tegelijk aanwezig te kunnen zijn. Vandaar dat ik nu hier ben, maar tegelijkertijd bij honderd andere gezinnen in Sranan.’
Dit was duidelijk een beetje te veel voor Andro.
‘Kom maar bij me zitten, Andro’, zegt de Bigibereman.
Andro staat op en gaat bij de Bigibereman zitten.
‘Eh... hoe heet U weer?’, vraagt hij.
‘A-du-mi...’ antwoordt de Bigibereman.
‘Meneer Adumi, dan moet U wel erg oud zijn’, informeert Andro.
‘Ja, daar heb je gelijk in Andro. Ik ben ongeveer 320 jaar oud.
| |
| |
Precies weet ik het niet hoor, want ik tel de jaren nooit.’
‘Hmm...’ is Andro zijn reaktie.
‘Ja, ik weet dat het raar klinkt, maar zo is het.’
Andro kijkt, terwijl de Bigibereman zo bezig is te vertellen, goed naar hem.
Hij stinkt niet, maar ruikt naar wierook.
Hij heeft een ronde witte baard en een grote ronde buik.
Maar daar zou hij zeker niet in passen, als de Bigibereman hem zou proberen op te eten.
‘Eet U dan geen kinderen?’, vraagt Andro na een poos.
‘Nee hoor, helemaal niet.
Dat denken vele kinderen, omdat de grote mensen hun dat vertellen, vooral als ze niet lief zijn.’
Glenn is door het gepraat wakker geworden, en heeft nog net gehoord wat meneer Adumi het laatst vertelde.
‘Kunt U een mooi verhaal vertellen, meneer?’, vraagt Glenn nadat hij erbij is komen zitten.
‘En kent U ook spelletjes?’, vraagt Andro.
| |
| |
‘Eén tegelijk’, zegt de Bigibereman.
Ik zal jullie eerst vertellen over het land waar jullie vader en moeder vandaan komen: Sranan.
In Sranan wonen zowat alle rassen van de wereld. Je hebt er Afrikanen, Hindostanen, Javanen, Chinezen, Indianen en mensen die ooit eens uit Europa naar Sranan kwamen.
De mensen leven met elkaar als één familie, één volk.
't Is een mooi land. Je hebt er elke dag zon. En in sommige tijden van het jaar, zoals in mei en december kan het hard regenen. In andere tijden zoals september en oktober, schijnt de zon erg fel. Sranan heeft veel bomen. De grootste boom heet Kankantri. Deze komt voor in de bossen van Sranan.
Van bepaalde boomstammen kunnen boten worden gemaakt, andere gebruikt men voor het bouwen van huizen.
Van hout maakt men ook houtskool wat gebruikt wordt om te koken.
Sranan heeft veel liba's.
Je hebt de Marwinaliba, Kawna-liba, Para-liba, en nog vele andere. Er zijn ook veel bergen en gebergten.
| |
| |
Bijvoorbeeld Bronsberg en Tumukhumakgebergte.
De kinderen in Sranan gaan met de bus naar school, of anders lopend.
Bijna op alle scholen, dragen de kinderen een uniform, zodat iedereen zich gelijk voelt.
Na school spelen de kinderen spelletjes op straat, zoals voetbal, dyul, èle, dyonpofutu en kibri.
Je hebt veel arme mensen in Sranan die in huizen wonen, waarvan de daken soms lek zijn, maar er zijn ook hele leuke huizen die bungalows worden genoemd.’
‘Hé meneer, leer ons een paar spelletjes, no?’, vraagt Andro nu een beetje ongeduldig.
‘Dan moeten jullie naast me komen zitten’, zegt meneer Adumi.
Andro staat op, waarna de Bigibereman zijn benen uitstrekt.
De jongens gaan naast hem zitten, en doen hetzelfde.
| |
| |
De Bigibereman begint met het spelletje en zingt:
den no sabi na finifini wroko
Bij het zingen van puru wan, wenkt de Bigibereman dat been op te trekken waarop puru wan valt. Zo gaat het spelletje verschillende malen door, totdat alle drie hun benen hebben opgetrokken.
| |
| |
De Bigibereman, meneer Adumi, geeft de kinderen geen kans om vragen te stellen, want hij gaat door:
Hierbij kietelt meneer Adumi de jongens dat ze van het lachen moeten rollen over de vloer. Meneer Adumi moet zelf ook lachen. Hij staat op en zet een nieuw spelletje in:
| |
| |
De jongens ontdekken dat ze automatisch gongote hebben meegeroepen.
En nu probeert Glenn zich achter Andro te verschuilen, terwijl de Bigibereman pogingen doet hem te pakken.
| |
| |
Na dit spelletje, zegt de Bigibereman: ‘Jongens ik moet weg.
Er zijn nog vele duizenden kinderen die mij nodig hebben.’
De jongens zijn echter zo in hun schik met de spelletjes; ze kunnen maar niet genoeg van krijgen.
| |
| |
‘O meneer, blijf nog even, het is zo gezellig’, zegt Andro.
‘Ja meneer, leer ons nog één spelletje’, zegt Glenn nu ook terwijl hij erg onschuldig naar meneer Adumi kijkt.
De Bigibereman moet hierom lachen, en zegt nu op een beetje strenge toon:
‘Jullie moeten me wel een aantal dingen beloven.
In de eerste plaats moeten jullie, als broers, ophouden steeds weer ruzie met elkaar te maken. Beloven jullie me dat?’
‘Ja meneer’, zeggen Andro en Glenn tegelijk.
Ze kijken elkaar even aan.
Glenn maakt een pingi-ay naar Andro.
‘Ten tweede, dat jullie je moeder zult gehoorzamen.’
‘Ja meneer Adumi’, zegt Andro.
Glenn knikt.
‘En dan nog dit. De spelletjes die ik jullie heb geleerd, moeten jullie aan al jullie vriendjes leren.’
| |
| |
Meneer Adumi beweegt met de vingers, gaat tegenover de jongens staan en begint:
Meneer Adumi houdt plotseling op met praten, en blijft een tijdje voor zich uit staren.
‘Meneer Adumi... meneer Adumi, wat is er met U?
Hebben wij soms iets gedaan dat niet mag?’, vraagt Glenn.
Na enige tijd, strekt meneer Adumi zijn hand naar de beide jongens uit. ‘Geef me je hand’, zegt hij.
| |
| |
Glenn en Andro doen wat van hen gevraagd wordt.
Hij kijkt beide jongens lang aan zonder een woord te spreken.
Dan begint hij te praten:
‘Wat ik jullie daarnet heb verteld, is niet helemaal juist. Sranan van nu is niet meer als vroeger. Er woedt een oorlog in het land. Dagelijks gaan er tientallen mensen dood, vaders van kinderen als jullie. Ze doden elkaar.
Terwijl het onduidelijk is, waarom er gevochten wordt.’ Nu weet Andro 't ook. Mama heeft eerder hierover verteld. Op het nieuws heeft hij hier ook van gehoord.
Want wanneer er iets over Sranan op het nieuws komt, zegt moeder Reino hem altijd om rustig te blijven.
‘Hoe doen de kinderen?’, vraagt Andro.
Meneer Adumi kijkt erg verdrietig naar Andro. ‘Wel, mijn jongen, met de kinderen in het land Sranan gaat 't helemaal niet goed.
Ook kinderen sterven in die oorlog.
De mensen lijden honger omdat er niet langer geplant kan worden.
| |
| |
Kinderen hebben soms hun vader en moeder verloren.
Ze kunnen niet naar school, daar de schoolmeesters en juffrouwen naar andere gebieden gevlucht zijn, waar het zogenaamd veilig is.’
‘Zouden wij iets voor die kinderen kunnen doen, meneer Adumi?’ vraagt Andro.
‘Ja meneer Adumi’, laat Glenn ook van zich horen.
‘Natuurlijk kunnen jullie iets voor de mensen doen.
Door ervoor te zorgen dat de oorlog ophoudt.’
‘Maar hoe moeten wij dat doen, als 't de grote mensen zelf niet lukt?’
‘Vele grote mensen willen niet dat de oorlog ophoudt.
Ze hebben er voordelen aan dat de oorlog doorgaat.
Maar jullie kinderen moeten ook een toekomst hebben.
Jullie zijn de grote mensen van morgen.’
‘Maar hoe... kunnen wij dat doen?’
| |
| |
‘Het antwoord op jouw vraag is niet gemakkelijk, Andro.’
‘Kunnen wij niet naar Sranan gaan om te helpen?’, vraagt Glenn.
‘Misschien zou ik daarmee kunnen helpen, laat mij even nadenken.’
De jongens volgen met spanning alle bewegingen van meneer Adumi.
Hij staat op en begint in de kamer rond te lopen met zijn beide handen op de rug gevouwen.
Zijn buik schudt lichtjes bij het stappen. Hij begint te glimlachen.
De glimlach wordt duidelijker merkbaar rond zijn lippen.
Plotseling begint meneer Adumi te schaterlachen.
‘Cha... ha hahaha... cha... hahaha.
Ik denk dat ik een mogelijkheid heb om jullie naar Sranan te brengen.’
‘Joepie...’, roepen de jongens in koor.
Zij pakken meneer Adumi bij de hand en maken een vreugdedans.
Nadat ze uitgedanst zijn, gaat meneer Adumi zitten om zijn plan aan de jongens te vertellen.
| |
| |
‘Wat wij zullen doen, is ons door concentratie verplaatsen naar de binnenlanden van Sranan, waar de strijd op dit moment het hevigst is.
Komen jullie erbij zitten’, wenkt meneer Adumi Glenn en Andro.
De beide jongens doen wat van hen gevraagd wordt.
‘Ik wil dat jullie je ogen sluiten, en in gedachten een beeld vormen van de groene wouden van Sranan.
Van nu af praat niemand meer!’
Meneer Adumi sluit zijn ogen.
Na enkele minuten begint hij zacht te roepen:
‘Zoemmm... zoemmm... zoemmm...’
De jongens doen hetzelfde en merken dat zij zich erg ontspannen zijn gaan voelen en aan niets anders denken.
‘Zoemmm... zoemmm... zoemmm..’, klinkt het nu luider.
Het geluid vult de kamer en de jongens voelen zich steeds lichter worden.
‘Wij gaan nu richting Sranan zweven’, zegt meneer Adumi op fluisterende toon.
|
|