Dramatische struktuur in tweevoud
(1973)–E.K. Grootes– Auteursrechtelijk beschermdEen vergelijkend onderzoek van Pietro Aretino's Hipocrito en P.C. Hoofts Schijnheiligh
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is bepalend voor de aard van de samenstellende onderdelen, in misschien nog sterkere mate dan het mentale koncept van de auteur dit is bij het scheppen van het oorspronkelijke werk. Dat maakt voor ons de relaties van een bepaalde situatie binnen het samenstel interessanter dan de plaats van de situatie in de opeenvolging. Om niet telkens de persoonsnamen te hoeven ‘verdubbelen’, duid ik in de volgende beschrijving de personages aan met hun oorspronkelijke naam, ook wanneer beide teksten in het geding zijn. Wanneer ik iets behandel dat alleen in de Nederlandse versie voorkomt, gebruik ik de naam uit shh. Als de twee versies qua ‘informatie’ overeenkomen, geef ik in citaten doorgaans alleen de Nederlandse tekst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2 De proloogVoordat ik vanuit de slotsituatie het samenstel van l'Hipocrito ga bespreken, moet er enige aandacht besteed worden aan een onderdeel van het stuk dat er een uitzonderlijke plaats in heeft: de proloog. In de proloog treden twee sprekers op, die niet voorkomen in de lijst van personages van het stuk. Ze steken beiden een tirade af waarin onder meer allerlei ondeugden worden gehekeld. Op de inhoud van deze tirades kom ik hieronder uitvoeriger terug (zie 8.3.). Hier gaat het mij er alleen om, dat aan het eind van de proloog de tweede spreker zich tot het publiek wendt met de volgende woorden (ik citeer shh r. 66-82, waarin de betrokken passage uit hc-1588 vrij nauwkeurig is vertaald): ‘Mijn Heeren dien man die daer aencomt heet Rieuwert Rompslomp, want hij is gewoon al sijn dingen bij den hoop te doen sonder lichten oft swaeren. Naer veel tegenspoeds die hij v sal vertellen wordt hij van een seker Schijn Hajligh soo wijs oft soo mal gebroedt dat hij sijn vertwijfelthejt verkeert in cloeckmoedighejdt. Jn veughen hij niet alleen en lacht om 't ongeluck dat sijn vijf dochters overcomt; vande welcke d'eene met naemen Catrijn in plaets van venijn in te nemen drinckt sekeren slaepdranck een lammerij die doch in vijftigh spullen comt, maer scheert oock de geck met het groot geluck dat hem daer nae toecomt. Soo dat wilt ghij nae sijn exempel 't geluck te vriendt maecken en nae vw handt setten, ghij mooght nae hem luisteren.’ Nog voordat in I 1 het eigenlijke dramatische gebeuren begint, wordt hier dus al bekend gemaakt, wie het is die gaat verschijnen, wat er globaal met hem zal gebeuren, en ook dat er in plaats van vergif een slaapmiddel gedronken zal worden. Zulke in de proloog opgenomen stukjes ‘argumentum’ vinden we bijvoorbeeld ook bij Plautus (zie Duckworth 1952, 211-18). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag zou gesteld kunnen worden, welke waarde zo'n mededeling heeft ten opzichte van de opeenvolging respektievelijk het samenstel van het stuk. Houdt het leveren van deze gegevens nu bijvoorbeeld in, dat in de opeenvolging van l'Hipocrito de eerste situatie in het eerste bedrijf niet een nulpunt, ‘un cadre vide’, is, wat zij volgens de meest rigoureuze opvatting van de theorie van Jansen zou zijn? Sterker nog: wordt het hele wezen van de opeenvolging niet aangetast door dit vooruitlopen op de gebeurtenissen? Om met het laatste te beginnen: het principe van de opeenvolging wordt door het vooruitlopen op de gebeurtenissen evenmin ondergraven als door het gebruik van een ‘flash-back’. We hebben in het literaire werk nu eenmaal te maken met verschillende soorten tijdsorde. ‘Die zeitliche Ordnung des Dargestellten und die “Ordnung der Aufeinanderfolge” der einzelnen Phasen des Werkes sind in weiten Grenzen voneinander unabhängig’ (Ingarden 1965, 335). Het uiteenlopen van de twee volgordes is in epische werken een vertrouwd verschijnsel. (Zie bijvoorbeeld Lämmert 1970, 100-194.) Bij het drama lijkt de zaak wat moeilijker te liggen, doordat de dramatische handeling zich normaliter presenteert als een ‘heden’ waarin gebeurtenissen zich ‘op het moment zelf’ afspelen (Ingarden 1968, 141). Met dit karakter van schijnbare ‘aktualiteit’ hangt wel samen dat in drama's meestal de volgorde van weergave van de gebeurtenissen gelijk is aan de chronologische volgorde ervan. Men zou daarom het vooruitlopen op de handeling, zoals hier in de proloog, een episch trekje in het drama kunnen noemen. Dat het vooruitgrijpen op de handeling van het drama überhaupt mogelijk is, komt natuurlijk doordat het gebeuren in het drama in feite niet ‘aktueel’ ìs. Het drama is geen stuk realiteit, maar een volgens een bepaald plan gekonstrueerd handelingsverloop. ‘Het groote verschil met alle verloop der gebeurtenissen buiten het drama is hierin gelegen’, zegt Van der Kun (1970, 5), ‘dat het dramatische verloop zich van het eerste oogenblik af, als een eenheid, als een in zich besloten compleet gebeuren, aanbiedt, dat zich volgens een vooraf bepaald plan zal voltrekken binnen een vooraf bepaalden tijd.’ Voor de lezer of toeschouwer voltrekt het drama zich als opeenvolging (verloop), maar óók als een ontwikkeling-ergens-naar-toe. Op dit verschil tussen drama en werkelijkheid wijst ook Pagnini (1970, 130). Naar aanleiding van het feit dat de toeschouwer zich niet meteen rekenschap kan geven van de betekenis van een bepaalde gebeurtenis in Hamlet, merkt Pagnini op, dat die toeschouwer eraan gewend is om ieder element in het drama - anders dan in het gewone leven - te beschouwen als een noodzakelijk onderdeel in een logisch samenhangend geheel, en dat hij daarom de gebeurtenis zolang ‘bewaart’, in afwachting van de motivering ervan.4a Hierin komt nog eens tot uitdrukking, dat opeenvolging en samenstel niet op iets verschillends betrekking hebben, maar twee kanten zijn van eenzelfde zaak. Ze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooronderstellen elkander. De ‘zuivere’ opeenvolging is een abstrahering vanuit het drama ten behoeve van de beschrijving ervan. Niemand die dit aspekt van het drama onderzoekt neemt aan, dat vanuit een bepaalde scène gezien het volgende ècht ‘niet bestaat’. Een aankondiging van iets dat later in het stuk zal plaatsvinden, vormt binnen de opeenvolging een overeenkomstig gegeven als een titel met voorspellende waarde (‘Gysbreght van Aemstel, d'ondergang van zijn stad en zijn ballingschap’), een genre-aanduiding (‘Bly-eindig-Treurspel’) of het gebruik van een bekend verhaal. Voor al deze gegevens geldt dat ze slechts globale aanwijzingen bevatten, die pas in het handelingsverloop hun konkrete invulling krijgen. Ze nemen voor de toeschouwer ook niet de ‘spanning’ weg, zelfs wanneer de aankondiging van het gebeuren heel expliciet is. Hoogstens wordt, om met Pütz (1970, 90) te spreken, de ‘Was-Spannung’ in een ‘Wie-Spannung’ omgezet of wordt, in de door Pütz aangehaalde woorden van Brecht, de ‘Spannung auf den Ausgang’ vervangen door de ‘Spannung auf den Gang’. Het aankondigende karakter van dergelijke gegevens lijkt me dan ook niet in tegenspraak met de stelling dat in de opeenvolging alleen sprake is van terugwijzende relaties. Op zichzelf hebben de mededelingen in de proloog voor het volgende geen direkte konsekwenties. De handeling begint toch alsof er niets bekend is. Pas wanneer de genoemde gegevens binnen de handeling gaan funktioneren, wordt hun ‘Unbestimmtheit’ van een inhoud voorzien. Dan gaat deze door de proloog geleverde voorkennis van het drama ook een funktie vervullen in de konkretisering van het stuk. De vermelde gegevens beïnvloeden de ervaring van de lezer of toeschouwer, doordat ze ‘teruggangspunten’ konstitueren voor retrospektieve aspekten. De mededeling bijvoorbeeld, dat het vergif niet ‘echt’ is, kan aan de toeschouwer het genoegen verschaffen om met de superieure ironie van een alwetende de melodramatische taferelen rondom het innemen van het ‘vergif’ aan te zien. Kan men in de opeenvolging desnoods nog spreken van antepositie van de mededelingen in de proloog door het volgende (als aankondiging kunnen ze niet van plaats ruilen met de gebeurtenissen), in het samenstel is geen sprake van presuppositie (vooronderstelling) van de proloog door het eigenlijke stuk. Het ‘argumentum’ bevat geen ‘gebeurtenissen’, geen handelingen die startpunt zijn van een ontwikkeling. De aankondiging bezit geen enkele kausale funktie. In dat licht gezien is de eerste situatie van het eerste bedrijf toch een ‘nulpunt’: aanvang van het ‘eigenlijke stuk’, dat we dan ook als een afgeronde eenheid kunnen bespreken. Men zou de funktie van de proloog hier kunnen vergelijken met die van het ‘kader’ bij een (enkelvoudige) kadervertelling. Deze proloog vormt iets als een afzonderlijk toneelstukje, waarin de opvoering van l'Hipocrito wordt aangekondigd. Op de funktie van de proloog kom ik in verband met de inhoud ervan nog terug in 8.3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3 Het drama vanuit het slot gezien
In situatie 112, aan het einde van het stuk, verschijnen alle figuren op het toneel en vinden de verschillende intriges hun uiteindelijke afronding. De situatie funktioneert dus als het ‘slot’ van het drama, de scène waar de gehele handeling op afstuurt, waarin na de ontknoping van alle verwikkelingen de ‘gewenste’ toestand is bereikt. Situatie 113 en S 113 (in shh toegevoegd) vormen een onbelangrijke uitloop van 112, situatie 114 funktioneert als een epiloog, gehouden na het beëindigen van de handeling. Situatie 112 vormt het eindpunt van een serie ontwikkelingen. In de tekst van het drama nemen deze een aanvang op het moment dat in de expositie wordt aangegeven welke komplikaties er potentieel aanwezig zijn in de omstandigheden van Liseo, de pater familias van het drama. Dit moment vinden we in situatie 5, die ik, om het ‘eindpunt’ in 112 begrijpelijker te maken, eerst zal bespreken.
Hier zet Liseo uiteen (ik voeg bij enkele figuren tussen haakjes de in sit. 5 nog niet gespecificeerde namen toe):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwade dromen doen Liseo in alle opzichten het ergste duchten. In deze benarde situatie heeft hij de hulp ingeroepen van Hipocrito. Dit laatste vormt de inhoud van de situaties 1 t/m 4, die voorts voornamelijk dienen om Hipocrito te karakteriseren, evenals de als een uitloop van 5 te beschouwen situatie 6. Voordat ik verder ga met situatie 5 en met de verhouding van 5 tot 112, keer ik daarom nog even terug naar de andere situaties aan het begin van het stuk.
De eerste claus introduceert onmiddellijk een ‘oppositie’: die tussen de ‘padrone’, Liseo, en zijn luie knechten. Deze oppositie zal verder in het stuk een aantal keren tot uitdrukking komen. De elementen waarin ze zich uitdrukt, schakelen zich echter niet aaneen tot een zelfstandig ‘konflikt’. De oppositie Liseo-knechten vormt slechts een nevenverschijnsel van het konflikt Liseo-Maia, dat op zijn beurt weer voornamelijk tot leven gewekt wordt door de verwikkelingen van de tweeling-intrige. In de bedoelde oppositie zijn alleen Malanotte/Quisttijdt en Perdelgiorno/Daghdief betrokken, wier aard al door hun namen wordt aangegeven. De derde knecht, Guardabasso (Slockspeck), is telkens solidair met Liseo, al stelt ook hij het eigen belang (gekonkretiseerd in weinig werken en veel eten en slapen) uiteindelijk boven dat van zijn meester. Guardabasso is ook de knecht die op het roepen van Liseo tevoorschijn komt. En daarmee begint situatie 2.
Liseo stuurt Guardabasso uit om Hipocrito te halen en gaat zelf weer naar binnen. Met enkele forse trekken wordt het portret van Hipocrito geschetst. Dit wekt een zekere verwachting, waaraan onmiddellijk beantwoord wordt door de verschijning van Hipocrito zelf: situatie 3.
De direkte karakterisering van Hipocrito door Liseo en Guardabasso wordt aangevuld met een zelfkarakteristiek, in een monoloog waarin hij zich onverhuld als hypokriet presenteert. Hij wekt de verwachting dat hij een werking ten kwade zal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitoefenen; vgl. shh r. 116-9: ‘onder dus een deckmantel van devotij en schijn van nedrichejdt doetmen met het goedt met de eer en met de harten der menschen al watmen wil.’ en r. 127-9: ‘mijns gelijck (...), die onder schijn van hajlighejdt mij met alle gujterij behelpen kan.’ Dergelijke uitspraken werken als prospektieve aanduidingen. Men ziet tegemoet dat het raadplegen van Hipocrito door Liseo grote risiko's voor deze laatste zal inhouden. Situatie 4 (bestaande uit de eerste zes clausen van I 3) is een korte verbindingsscène, waarin Guardabasso Hipocrito ontmoet. In situatie 5 legt Liseo dan zijn hierboven al genoemde problemen aan Hipocrito voor.
Situatie 1, 2, 4 en 5 vormen door de elkaar opvolgende handelingen een ‘keten’, maar de situaties 1, 2, en 4 worden daarbij niet door 5 voorondersteld. Als het stuk met situatie 5 zou aanvangen, zou er in de inhoud van de handeling niets van belang veranderen. (Dat de kwaliteit van de opening van het drama door een weglaten van 1, 2 en 4 ernstig zou lijden, laat ik hier buiten beschouwing; voor mijn waardeoordeel over l'Hipocrito verwijs ik naar 8.6.) In de opeenvolging kan situatie 3 van plaats wisselen met 1, 2 en 4. Het moment waarop Hipocrito zijn ware wezen onthult, is hier niet essentieel; deze monoloog had bijvoorbeeld ook vóór situatie 1 kunnen plaatsvinden. Wel is de opeenvolging van het ‘portret’ in 2 en de lijfelijke verschijning in 3 dramatisch aantrekkelijk. Wordt situatie 3 voorondersteld door 5? Ik meen van niet. Situatie 5 is volledig begrijpelijk zonder de voorafgaande monoloog van Hipocrito. Wel zou 5 door weglating van situatie 3 duidelijk in de konkretisering van werking veranderen. In dat geval zou namelijk de spanning afwezig zijn tussen de wijze waarop Hipocrito in 5 optreedt, en zijn in 3 getoonde werkelijke aard. Nu werken talrijke clausen van Hipocrito in sit. 5 als evenzovele retrospektieve aktiemomenten: bijvoorbeeld shh r. 158-9: ‘Den even naesten gaet voor 't bidden ende de liefde is beter als 't vasten’ en het niet letterlijk vertaalde ‘Non son per defraudare la carita’ (‘Ik zal niet tekort doen aan de (naasten)liefde’), waarbij de toeschouwer, voor wie het masker der schijnheiligheid in 3 even opgelicht is geweest, wel beter weet. In het verdere verloop van situatie 5 blijft de ‘ware aard’ van Hipocrito aanvankelijk onder de oppervlakte. Hij geeft aan Liseo een reeks adviezen met betrekking tot de nadelen van verschillende soorten huwelijkspartners, die bijna stuk voor stuk behartigenswaardig zijn, zodat men zich zou kunnen afvragen of Hipocrito in situatie 3 niet te zwart is geschilderd. Tot het duidelijk wordt dat de totale reeks raadgevingen als absurde konsekwentie heeft, dat er geen enkele stand, vrijwel geen enkel beroep en geen enkele leeftijdsgroep overblijft waarvan de leden in de ogen van Hipocrito als huwelijkskandidaat voor de dochters van Liseo door de beugel kunnen. Zo staat Liseo aan het eind van de lange uiteenzetting in feite nòg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met lege handen. En als hij dan Hipocrito tenslotte voor de maaltijd uitnodigt, is deze geheel in zijn opzet geslaagd. Hipocrito kan zich zelfs de schijn van een slechts aarzelend accepteren van de uitnodiging veroorloven. Hij heeft bereikt wat hij in situatie 3 als zijn doel had onthuld: zich in te dringen bij anderen door zich vroom voor te doen. De lange passage over de nadelen van de mogelijke huwelijkskandidaten (in shh r. 222-342) bevat geen elementen die relevant zijn binnen de verdere ontwikkelingen in het stuk. Zij bestaat dus met andere woorden uit louter ‘statische’ elementen. Dat Zefiro, de eerste huwelijkskandidaat die opdoemt (in situatie 7), binnen Hipocrito's negatief beoordeelde kategorieën valt, spreekt vanzelf, maar dit speelt verder geen rol, ook niet voor Hipocrito zelf, die Zefiro's belangen zal gaan behartigen. Wat is dan de funktie van situatie 5? De voornaamste ‘gebeurtenis’ van deze situatie is dat Hipocrito door Liseo wordt binnengehaald, zodat hij zijn invloed op 't wel en wee van Liseo's familie kan gaan uitoefenen. Dit vormt het uitgangspunt voor het verdere optreden van Hipocrito. Verder geeft deze situatie zoals gezegd een belangrijk stuk expositie, zonder welke het de toeschouwer moeite zou kosten om greep op de verwikkelingen te krijgen. Het element dat vooral de betekenis van situatie 5 bepaalt voor het meebeleven van de latere gang van zaken, is de bezorgdheid van Liseo. Zonder de prospektieve werking daarvan zouden de komende gebeurtenissen (bijvoorbeeld de reeks van drie onverwachte thuiskomsten, in sit. 12, 20 en 27) veel van hun effekt verliezen. Juist het wekken van de verwachting dat wel precies datgene zal gebeuren waarvoor iemand vreest, is een beproefd dramatisch middel, zowel in de tragedie als in de komedie (zie ook Van den Bergh 1972, 191 vgg.). De werking van een geheel drama kan hierop gebaseerd zijn, maar ook vele afzonderlijke situaties in kluchten en komedies, en met name in de ‘classics’ van de komische film, zijn gebouwd op de spanning waarmee de toeschouwer het volstrekt onvermijdelijke ziet aankomen. Komedies van dit type lijden er dan ook niet onder, dat men de afloop of een deel van de verwikkelingen van te voren kent. Dat het ook Arctino niet slechts om de grap zelf gaat, maar vooral om het laten ‘reciteren’, het ‘opvoeren’ van de grap, wordt door Baratto (1964, 115) gedemonstreerd aan het slot van Il Marescalco, waar de clou van het stuk (dat de aan de vrouwenhatende titelfiguur opgedrongen bruid een page in travestie is) van te voren onthuld wordt, waarna hij met een perfekte ‘timing’ op het toneel wordt uitgespeeld. Ook de hierboven geciteerde passage uit de proloog van l'Hipocrito kan de voorpret van de toeschouwer vergroten. Aretino elimineert of beperkt in deze gevallen het element van de komische verrassing ter wille van de komische ironie. Men kan niet zeggen dat komedies die de verrassing (niet slechts voor de dramatis personae, maar ook voor de toeschouwer) hanteren, superieur of inferieur zijn aan die welke eerder op dramati- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche ironie steunen. In beide gevallen hangt het ervan af, hoe het middel is toegepast. (Zie hierover Wagenvoort/Van Groningen 1963, spec. 170-71, waar W.E.J. Kuiper de dramatische techniek van Terentius vergelijkt met die van de Griekse Nieuwe Komedie. Over verschillende vormen van dramatische ironie, met als simpelste die waarin ‘the audience is aware of something of which at least one character on stage is ignorant’, handelt Dawson 1970, 38-44; de werking van dit procédé in komedies wordt besproken door Van den Bergh 1972, 199-202.) In l'Hipocrito worden we in elk geval met weinig verrassingen gekonfronteerd. Dat het vergif een slaapmiddel blijkt, is dan wel een in de handeling niet voorbereide wending, maar juist deze wordt, zoals we zagen, al in de proloog aangekondigd.
Situatie 6 is de laatste van de groep situaties die het eerste gedeelte vormen van de eerste keten in de opeenvolging van l'Hipocrito. De erop volgende situatie 7 introduceert nieuwe personen en is in de opeenvolging verwisselbaar met situatie 1 t/m 6. In sit. 6 geeft Guardabasso zijn kommentaar op het binnenhalen van Hipocrito door zijn meester. De situatie wordt niet door het verdere verloop voorondersteld, geen enkel element eruit bepaalt de verdere gebeurtenissen. Hooft heeft situatie 6 vanuit dat oogpunt zonder bezwaar kunnen laten vallen. Hoe zit het dan echter met de statische elementen in deze situatie? Deze bestaan uit de beoordeling van Hipocrito als ongelovig (dus schijnheilig) en vraatzuchtig, met de erin uitgedrukte negatieve houding van Guardabasso ten opzichte van Hipocrito. Deze nadere karakteriseringen van de titelfiguur verdwijnen bij Hooft niet uit het stuk: in de sterk omgewerkte situatie 7 keren ze terug (zie hieronder p. 149). In situatie 7 van shh is het echter een ander die deze oordelen uitspreekt: Eelharts knecht Snoep (Troccio). Daarmee vervalt dus wel een element van oppositie tussen Guardabasso en Hipocrito. Het merkwaardige is nu, dat ook de andere uitdrukkingen van oppositie tussen Liseo's knechten en Hipocrito in shh zijn vervallen. Dit geldt met name voor situatie 11 (hc I 8 vanaf ‘Con che furia ...’), waar Perdelgiorno en Malanotte hun lang niet malse oordeel geven. En dat geldt zelfs voor bepaalde details. In de laatste claus van sit. 94 (hc V 7) geeft Guardabasso een scherpe typering van Hipocrito als hij hem ziet aankomen: ‘Che cera di patriarca in aceto.’ (‘Wat een gezicht van een patriarch op azijn’). Volgens De Sanctis (Aretino 1968, 316) zijn deze woorden ‘le uniche parole felici, che fanno intendere il profilo fisico attraverso il ritratto morale’ (‘een unieke en treffende formulering die de fysieke trekken zichtbaar maakt door de karakterisering van het innerlijk heen’), een waarderende uitspraak die we | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaarne onderschrijven, ook al kan men erover twisten of de omgekeerde formulering (dat het innerlijk kenbaar wordt in de karakterisering van het uiterlijk) niet evenzeer juist zou kunnen zijn. In de vertaling is al het venijn eruit gelaten, zodat Slockspecks woorden, zo ze al niet positief geïnterpreteerd moeten worden, op zijn hoogst ironisch kunnen zijn: ‘Dats een patriarch.’ (shh r. 2391). Door het wegwerken van deze oppositie verdwijnt het kontrast tussen Liseo's kritiekloze bewondering voor Hipocrito en de uiterst kritische houding van de knechten, dat dramatisch aantrekkelijk is. (Vergelijk de wijze waarop Molière een overeenkomstig kontrast hanteert in Tartuffe!) Bovendien worden de ‘slechte’ kanten van Hipocrito minder in het licht gesteld. Op de gevolgen daarvan voor de karakterisering van deze figuur kom ik in 7.5. terug. Het lijkt me niet uitgesloten dat Hooft deze verandering heeft aangebracht met het oog op het latere verloop van het stuk, waar de titelfiguur zich veel minder in zijn negatieve aspekten manifesteert, dan het begin deed verwachten. Deze inkongruentie tussen de figuur van Hipocrito zoals hij aanvankelijk wordt afgeschilderd en zoals hij zich in zijn handelingen vertoont, is door verscheidene auteurs opgemerkt (Grasso 1900, 145; Parodi 1916, 149; Tonelli 1924, 113). In shh is deze inkongruentie enigszins gekorrigeerd. Mogelijk uit zich hierin een boven (p. 133-134) al aangestipt verschil tussen de werksituatie van de vertaler en die van een scheppend auteur. Dit verschil is niet absoluut maar gradueel, en bestaat daarin dat de vertaler uit het voltooide voorbeeld exakter weet ‘waar hij naar toe gaat’, terwijl aan de auteur de konceptie van het totaal waarschijnlijk niet altijd tot in details voor ogen staat. Om dit laatste met Ingardens woorden te zeggen: ‘Gewöhnlich unterscheidet sich (...) das letzten Endes gebildete Werk erheblich von dem, was zuerst durch den Autor vorgeahnt und geplant wurde. Denn das Ganze des Werkes entwickelt sich - auch bei einer noch so deutlichen und genauen Konzeption - erst durch die Festlegung der einzelnen Sätze und entfernt sich dabei mehr oder weniger von dem ursprünglich geplanten. Wie oft weiss der Autor nicht, was aus seinem Werke werden wird und wie es sich “unter seinen Händen” verwandelt.’ (Ingarden 1965, 154). Het lijkt me dat er in l'Hipocrito verschuivingen zijn, die een argument vormen voor de juistheid van Ingardens opmerking.
In tegenstelling tot situatie 6 zijn de eerste vijf situaties vrijwel integraal door Hooft overgenomen. De monoloog van Hipocrito is ingekort zonder dat er wezenlijk iets verandert. In situatie 5 zijn enkele typeringen van ‘huwelijkskandidaten’ wat korter geworden, onder andere doordat enige door zetfouten in hc-1588 moeilijk te interpreteren zinsdelen onvertaald zijn gelaten. Na shh r. 331 ontbreekt een uitval tegen prulschrijvers. Opvallender is, dat uit de opsomming van de bezwaren tegen de verschillende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leeftijdsgroepen de middelbare leeftijd verdwenen is. Daardoor verliest deze passage haar absurde kant, wat m.i. tot gevolg heeft dat het komische effekt grotendeels wordt tenietgedaan. Misschien heeft Hooft met opzet deze raadgeving van haar ‘zinloosheid’ ontdaan. Daarmee wordt de figuur van Schijnheiligh weer een fraktie gunstiger getekend dan zijn alter ego Hipocrito. Het kan ook zijn dat het ontbreken in de editie-1588 van het woordje ne (noch) voor dit deel van de opsomming (het staat wel in de eerste druk van 1542) Hooft bij de vertaling van deze plaats parten heeft gespeeld. In zijn inleiding tot Van Vlotens Schijnheiligh-editie in Dietsche Warande 1856 merkt Alberdingk Thijm op, dat Hooft het slot van deze scène, met het accepteren van Liseo's uitnodiging door Hipocrito, niet adekwaat weergeeft (Alberdingk Thijm 1856, 211-12). We hebben hierboven (p. 52) echter al gezien dat het voor Hipocrito zeer typerende zinnetje ‘Chi vbidisce santifica’ op deze plaats in de editie-1588 is weggevallen. De kritiek van Alberdingk Thijm is hier dus niet terecht, gebaseerd als zij is op vergelijking van shh met een editie die Hooft niet gebruikt heeft. Thijm heeft in dezelfde inleiding nog enkele plaatsen uit deze scène besproken. Ik zal die nader behandelen in de paragrafen over de aanpassing van het stuk aan de Nederlandse omstandigheden (zie p. 250 en 267).
Na deze uitweiding over het begin van het stuk kom ik terug op het uitgangspunt van dit deel van de beschrijving: de verhouding tussen het eindpunt van de handeling, in situatie 112-113, en het voorafgaande.
Waarin bestaat de tenslotte bereikte toestand aan het einde van de komedie? In de eerste plaats zien we een van vreugde overvloeiende Maia (de echtgenote van Liseo), die haar oudste dochter aan de rechtmatige echtgenoot teruggeeft en haar andere dochters ten huwelijk schenkt aan de vier pretendenten. Artibo krijgt dus weer zijn Tansilla; Corebo huwt met Porfiria, Tranquillo met Angitia, Prelio met Sveva en Zefiro met Annetta. Het meeste aan tekst krijgt in deze scène Britio, de in de schoot van de familie teruggekeerde tweelingbroer van Liseo. Hij uit omstandig zijn genegenheid voor de hervonden familicleden. Hij is het ook, die met een royaal gebaar ieder die maar wil, uitnodigt voor een groot feest en een rijkelijk maal: ‘in tanto faccisi la festa grande, e la cena sontuosa, aprisi tutte le porte, accioche chi vol venire ad honorar noi, la cena, e la festa, possa venirci (...)’ (‘laat men intussen een groot feest houden, en een weelderige maaltijd, laat alle deuren opengaan, opdat wie ons, het maal en het feest eer aan wil doen, hier kan komen’. Dit ontbreekt in shh. Over de funktie van een dergelijke ‘ritueel’ aan het eind van komedies schrijft Northrop Frye 1971, 163-4.) Wat hieraan onmiddellijk moet opvallen, is dat het Maia en Britio zijn die deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handelingen verrichten, en niet degene van wie men dit in een dergelijke situatie zou verwachten: Liseo. De echtgenote en de broer usurperen hier funkties die normaal aan het ‘gezinshoofd’ toebehoren. (Vgl. voor de ‘natuurlijke’ taak van de vader, waaraan Liseo zich hier heeft onttrokken, de vermaning van Hipocrito in shh r. 2432-4: ‘Maer hoort de vaeder moet sorghe draeghen inder redelijckhejdt voor sijn kinderen, gelijck een Prins voor sijn ondersaeten.’ De bekende korrespondentie is hier in omgekeerde richting toegepast.) Waar is Liseo gebleven? Liseo is wel degelijk aanwezig in situatie 112. Hij staat echter volledig buiten de handeling van de scène. Het enige wat we van hem horen, is een telkens herhaald lachen (driemaal staat er voor hem een claus met ‘Ah, ah, ah.’), een keer onderbroken door een uitspraak in een soort Spaans: ‘Todos es nada.’ (‘Alles is niets’)Ga naar voetnoot⋆. In geen van de clausen van de andere personen wordt op zijn aanwezigheid of op zijn uitingen gereageerd. Als we ons herinneren, dat in het begin van het stuk de gehele handeling om Liseo was gecentreerd, dat zijn bezorgdheid over de dreigende problemen uitgangspunt van de intrige vormde, dan is het duidelijk dat in de loop van de handeling iets ingrijpends met hem gebeurd moet zijn, dat als oorzaak kan dienen van zijn merkwaardige gedrag en de daardoor verstoorde ‘natuurlijke orde’. Die ingrijpende verandering vindt plaats in situatie 63 (hc III 17, shh III 11). Het gebeuren van die situatie kunnen we als het belangrijkste keerpunt in de handeling van het stuk beschouwen. Het belang ervan weerspiegelt zich in de indeling van het drama: het is de laatste situatie van het derde bedrijf. In de eerste drie bedrijven volgt de ene verwikkeling de andere op, de problemen en konflikten groeien bij sprongen. In de laatste twee bedrijven zal successievelijk uit elk van de komplikaties een uitweg worden gevonden. Aan het eind van het derde bedrijf lijkt er echter voor Liseo geen enkel lichtpunt meer aanwezig. Porfiria is door Prelio's thuiskomst tot volslagen wanhoop vervallen, Artibo is terug en eist zijn echtgenote op, Annetta is er vandoor en niemand weet waarheen, en Liseo's vrouw Maia bedriegt en mishandelt hem, terwijl hij daarop bij de justitie geen enkel verhaal heeft kunnen vinden. Het liefst zou hij zich zo verstoppen, dat niemand hem meer vinden kan (‘in luogo, che niun mi troui’, hc III 14). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze ontreddering ontmoet hij Hipocrito (sit. 63), die hem weet te overtuigen dat Fortuna haar macht over de mens verliest, als hij zich volledig onverschillig weet te betonen zowel voor gunstige als ongunstige gebeurtenissen: ‘De diefsche fortuin is min nocht meer als een wijnverlaeter, die gewaer wordt dat sulcken voeder, oft sulcken pijp, oft die aem, oft dat oxhooft leckt, soo steeckt hij se terstondt op een ander vat dat dicht is, en de verlooren droppelen gaen hem van 's hartsen bloedt af. Alsoo wil jck seggen dat de Fortuin niets anders en doet als opvullen met ramp met ongeluck en met tegenspoedt, maer als zij een man raeckt die een van die lecke vaeten slacht, daer 't niet in en blijft, soo wort haer de kop kroes en sij giet haer schelmerij op een ander.’ (shh r. 1661-74). Liseo volgt Hipocrito's raad op. Zo komt hij tenslotte, ook al doordat de loop van de gebeurtenissen Hipocrito's stelling bevestigt, volledig buiten de handeling van de komedie te staan, die dan door anderen naar de obligate goede afloop gebracht moet worden. Ook Hipocrito zelf kan niet meer doordringen binnen het pantser van onaandoenlijkheid dat Liseo heeft verworven. In situatie 112 bemoeit hij zich dan ook niet meer met Liseo, maar geeft hij alleen nog zijn stichtelijke kommentaren. Zijn laatste woorden in de komedie (shh r. 2788-9: ‘Jck sagh nae Wouter, die comt daer met de bagagie’) gelden zijn werkelijke interesse: de rijkdommen van Britio die worden binnengedragen. In situatie 112 van hc treffen we, buiten de knechten, tenslotte nog een figuur aan die in de handeling een sekundaire rol speelt: dokter Biondello. Zijn Nederlandse tegenhanger, Lamfert Loscop, heeft zoals bekend in shh veel meer tekst gekregen dan Aretino's Biondello had. Het is begrijpelijk dat Hooft een figuur die hij met zoveel zorg had uitgewerkt, niet zonder meer wou laten verdwijnen. In een toegevoegde scène (shh V 18; sit. S 113) krijgt Lamfert nog een aantal typerende clausen toebedeeld. In de editie-1588 ontbreekt de koppelaarster Gemma bij de personages van situatie 112. In de oudere drukken van l'Hipocrito werd ze wel genoemd. Zoals eerder is vermeld, is deze figuur door Hooft geschrapt.
De inhoud van situatie 112, met name de aanwezigheid van Britio en de samenstelling van de bruidsparen, impliceert dat er bepaalde dingen moeten hebben plaatsgevonden tussen het ‘uitgangspunt’ in situatie 5 en deze slotscène. Met andere woorden: het gebeuren in 112 vooronderstelt een bepaald aantal gebeurtenissen uit het voorafgaande stuk. Deze gebeurtenissen maken deel uit van enkele min of meer onafhankelijke intriges, die opgebouwd zijn aan de hand van de lotgevallen van bepaalde kombinaties van figuren. De aanwezigheid van de 60 resp. 50 (shh) jaar tevoren gekidnapte Britio vooronderstelt in elk geval | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a zijn aankomst op de plaats van handeling (situatie 12), b de ‘herkenning’ en de terugkeer in de familie (sit. 85 en 99). Daartussenin ligt een lange reeks verwikkelingen, die voortkomen uit de volmaakte gelijkenis van de tweeling-broers Liseo en Britio. De verwisseling van deze twee veroorzaakt ten eerste bepaalde komplikaties in de verhouding tussen Liseo enerzijds en zijn vrouw en knechten anderzijds, komplikaties welke kulmineren in de grote ruzie van situatie 39-40, die het slot vormt van het tweede bedrijf. In de tweede plaats geeft zij aanleiding tot een belangrijke ontwikkeling in de verhouding tussen Liseo's jongste dochter en haar minnaar Zefiro. Deze vindt plaats tussen twee gebeurtenissen die door het huwelijk van Zefiro en Annetta in 112 worden voorondersteld: het ten tonele komen van Zefiro als huwelijkskandidaat (in situatie 7), en zijn acceptatie als bruidegom (in situatie 103). Dat Tansilla aan het eind verenigd is met haar sinds vele jaren verdwenen Artibo, vooronderstelt de onverwachte terugkeer van Artibo (situatie 27) en zijn hernieuwde acceptatie in de familie (situatie 71). Verder vereist dat weer een oplossing voor Tranquillo, aan wie Tansilla beloofd was. De oplossing wordt blijkens situatie 112 gevonden in zijn huwelijk met Angitia, en dit vooronderstelt weer Tranquillo's ‘bekering’ tot een nieuwe bruid (sit. 77) en zijn acceptering als echtgenoot van Angitia door de ouders (sit. 105). Tenslotte zien we in de kombinaties Corebo-Porfiria en Prelio-Sveva in de eerste plaats dat Prelio van zijn onuitvoerbaar geachte expeditie is teruggekeerd (sit. 20). Dat heeft ten gevolge dat voor de gewetensvolle Porfiria een konflikt ontstaat tussen haar liefde voor Corebo en haar trouw aan de belofte jegens Prelio. Dat hiervoor een oplossing wordt gevonden, blijkt aan het slot. Situatie 112 vereist dat Prelio Porfiria van haar belofte heeft ontslagen (sit. 86), haar zuster Sveva als vervangende bruid heeft geaccepteerd (sit. 96), en als bruidegom van Sveva is aanvaard (sit. 103). Alle gebeurtenissen die hier genoemd zijn, vinden we ook in shh. Daaruit blijkt dat Hooft in elk geval het grove stramien van de verschillende intriges heeft behouden. Wel heeft hij enkele keren de tekst bekort door een gebeurtenis niet in een afzonderlijke situatie (71, 96) te laten plaatsvinden, maar haar als gebeurd te laten vertellen binnen een andere situatie. De punten waar de eerste aanzet tot de verschillende intriges wordt gegeven, liggen vrij regelmatig verspreid over het eerste bedrijf (situatie 7 en 12) en het tweede bedrijf (situatie 20 en 27). In shh is deze spreiding in mindere mate aanwezig, daar door het schrappen van situatie 8 tm. 11, situatie 12 direkt op 7 volgt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.4 Het eerste bedrijf (vanaf situatie 7)In het eerste bedrijf van l'Hipocrito vinden we naast de reeds besproken raadpleging van Hipocrito door Liseo (situatie 1 tm. 6) het begin van twee intriges: die rondom de tweelingbroer Britio en die rondom Zefiro, minnaar van Annetta. Wanneer we de opeenvolging in dit bedrijf bekijken, dan zien we dat het als volgt is opgebouwd:De doorlopende lijnen geven hierbij de antepositie aan, de stippellijnen duiden op een verband van andere aard (hier bijvoorbeeld een retrospektieve verhouding).
Situatie 6 eindigt met het naar binnen gaan van Guardabasso. In situatie 7 (hc I 5, shh I 4) zien we een jongeman, Zefiro, met zijn knecht Troccio. Zefiro is verliefd op Liseo's jongste dochter Annetta, hij wil een brief voor haar laten schrijven en deze doen bezorgen door een koppelaarster. Zijn door de wol geverfde knecht raadt hem aan om de brief te laten vergezellen door klinkende munt, dit gezien de geldzucht van de vrouwen. Na een korte diskussie hierover gaat Troccio op zoek naar een koppelaarster. Situatie 8 (hc I 6; in shh afwezig) bestaat uit een korte monoloog van Zefiro, waarin hij besluit de brief toch maar zelf te schrijven. In sit. 9 (hc I 7; in shh afwezig) ontmoet Troccio de koppelaarster Gemma. Zij klaagt dat haar bedrijf volledig verlopen is door de konkurrentie van met name Hipocrito. We zien Zefiro en Troccio weer terug in situatie 16 (hc I 13; shh I 7). Troccio raadt zijn meester aan, de bemiddeling van Hipocrito in te roepen. Zefiro denkt nog dat deze boven een dergelijk laag bedrijf verheven is. Hij leest dan de zelf vervaardigde liefdesbrief voor. Aan het slot gaan ze toch op zoek naar Hipocrito (‘andiamo a trouar l'amico’). Daarmee eindigt het eerste bedrijf. Situatie 7 wordt voorondersteld door de situaties 8, 9 en 16. Sit. 8 wordt niet door latere situaties voorondersteld. Dat Zefiro de brief zelf schrijft, blijkt eenvou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dig in 16 (‘Hor perche tu sappia, io ho composta questa lettera’, etc.), zonder dat dit vereist dat het voornemen om zelf te schrijven van te voren expliciet wordt uitgesproken. Situatie 9 kan eveneens ‘worden weggelaten’. Wel wordt in de eerste claus van 16 over Gemma gesproken, maar hier wordt gezinspeeld op een aktiviteit van de koppelaarster die niet getoond is, en dus toch al door de fantasie van de lezer/toeschouwer aangevuld moet worden. Over het kontakt Troccio-Gemma in 9 wordt met geen woord gesproken. Dan blijft alleen over dat de naam Gemma zonder sit. 9 niet bekend is. Men kan echter niet zeggen dat dáárom 9 door 16 wordt voorondersteld. Als 9 ontbrak, had 16 hoogstens een ‘Unbestimmtheitsstelle’ (de term is van Ingarden) meer, die door de verbeelding van de lezer/toeschouwer moeiteloos kan worden ingevuld. Deze groep situaties is in shh sterk gewijzigd, doordat Hooft de figuur van de koppelaarster heeft laten vallen. Dat kon zonder veel problemen gebeuren, aangezien Gemma alleen als (niet essentieel) middel dienst deed om Zefiro met Hipocrito in kontakt te brengen. Zij vervult zelf geen enkele handelende funktie in de intriges, wat betekent dat haar aanwezigheid niet voorondersteld wordt door het verdere verloop van het stuk. Een heel ander punt is, dat ze wel een schilderachtige verschijning is, die (met name in haar tirades van sit. 34-35) een paar sappige stukken tekst voor haar rekening neemt. Door het verlies van dit (statische) element is het stuk ongetwijfeld weer iets verschraald ten opzichte van het origineel, ook al is het verloop van de handeling in shh ekonomischer geworden. Gemma komt nog voor (zij het al doorgestreept) in de eerste, weggeplakte lijst van personages van shh (zie 3.2.). Blijkens de veranderingen in de tekst moet Hooft echter aan het begin van situatie 7 geweten hebben, dat hij Gemma niet als figuur zou handhaven en dat hij Eelhart (Zefiro) zonder deze omweg de bemiddeling van Schijnheiligh zou laten inroepen. In de eerste claus al is de ‘ruffiana’ (koppelaarster) vervangen door de ‘Camenier’. De knecht heeft nu de funktie om te attenderen op de kwaliteiten van Schijnheiligh, zonder dat hij (zoals in hc) eerst Gemma's ervaringen heeft aangehoord. Doordat Hooft ook het element van het laten schrijven van de brief liet vallen, verdween situatie 8. Het begin van sit. 7 luidt nu in shh als volgt: ‘Naerdien jck versekert ben dat Jaquemijne Leven licht ende siel van mijn siel, van mijn licht en van mijn leven mij aenschouwt met goedertieren ooghen, soo pas jck niet op de onwetenhejt van Vaeder oft moeder die niet lijden en moghen dat jck 'er bij coome, en weten selve niet waerom: maer jck wil haer gaen schrijven een minnebrief, daer in jck haer mijn amoureuse passie te kennen geve. Ghij sult passen de Camenier ergens om een hoeck van een straet waer te nemen en stekense haer inde handt nevens een stuck gouds, dat zijse getrouwelijck bestelle. Snoep. Wat Camenier me Joncker, wilje wat wtrechten ghij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest ander lujden aen vw snoer maecken te krijghen, die niet alleen de Joffrouw maer d'ouwders wisten te belesen.’ (shh r. 349-66) Geheel nieuw is hier het betrekken van de ouders van Annetta in de overwegingen. Daarmee worden de aktiviteiten van Eelhart van het begin af geplaatst in het kader van een eerbare vrijerij, gericht op het huwelijk. In shh r. 369-70 gebruikt Snoep (Troccio) dan ook als argument voor het kontakt zoeken met Schijnheiligh, dat de geestelijkheid verstand heeft van ‘huwlijcken te maecken’. In l'Hipocrito is Zefiro aanvankelijk meer op een verovering uit dan op een huwelijk. De koppelaarster dient dan ook kontakt met de geliefde te zoeken en niet met de ouders. Pas in situatie 28, halverwege het tweede bedrijf, bekeert Zefiro zich onder invloed van een brief van Annetta tot het huwelijk, waarbij hij dit expliciet stelt tegenover de aanvankelijk (ook door Hipocrito) beoogde ‘opera di lascivia’. Eelhart in shh is wat kleurlozer dan Zefiro, doordat deze innerlijke ontwikkeling, die op zichzelf toch al gering is, geheel is weggevallen. Door de toestemming van de ouders als punt naar voren te halen, werd een natuurlijke motivering verkregen voor het in de arm nemen van Schijnheiligh door Eelhart. Ook het feit dat Snoep Schijnheiligh reeds kent, wordt in de tekst geloofwaardig gemaakt door Snoeps verhaal dat deze overal bekend is ‘als de bonten hond met de blaeuwe staert’ (shh r. 375-6). Guardabasso's opmerkingen in situatie 6 over Hipocrito als parasiet komen hier in 7 dan wat vergroofd en aangedikt terug. Eelharts opmerking dat Schijnheiligh veel te vroom is voor koppelaarsaktiviteiten (door Zefiro in hc sit. 16 naar voren gebracht), wordt door de knecht gepareerd met Guardabasso's uitspraak uit sit. 6 dat zijn geloof niet hoger reikt dan de vliering van het huis. Wat vervallen is in de nieuwe situatie 7, is de diskussie over de geldzucht van de vrouwen. Deze satirische uitweiding vervulde geen enkele funktie in het verloop, daar bij Annetta niets van geldzucht blijkt. Een toegevoegd detail is tenslotte dat Snoep wordt uitgestuurd om reukstoffen te halen voor het parfumeren van de te schrijven brief. Deze opdracht gebruikt Hooft, nu de verwijzing naar Gemma wegviel, om een gemakkelijke verbinding tot stand te brengen tussen het begin van 16 en het eind van 7. Het vervallen van situatie 8, met de korte monoloog van Zefiro, heeft geen enkele konsekwentie voor het stuk. Door het schrappen van situatie 9 verdwijnt een statisch element uit het stuk: de schildering van de wereld der koppelarij. Dit element vervulde echter ook in hc geen enkele funktie in de dramatische handeling. Over het verlies van Gemma als aantrekkelijk ‘portret’ heb ik op p. 148 al iets gezegd. In situatie 16 kon het begin vervallen, aangezien de voorbereiding van het aanspreken van Hipocrito (sit. 21-22) in shh al in sit. 7 had plaatsgevonden. Opmerkelijk is echter dat nu elke verwijzing naar Hipocrito verdwenen is, ook het ‘andia- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mo a trouar l'amico’ (‘laten we onze vriend gaan opzoeken’) van de laatste claus. Daardoor komt in shh situatie 16 geïsoleerd te staan, ze wordt niet meer, zoals in hc, voorondersteld door 21-22. De uitvoerige brief die Zefiro in 16 voorleest, wordt namelijk niet verzonden en speelt dan ook geen rol in de verdere intrige. De situatie bevat daarmee geen enkel voor het volgende gebeuren relevant element. Dat Hooft desondanks deze situatie (zij het op enkele punten ingekort) heeft gehandhaafd, en dat hij de gekunstelde, in petrarkistische trant gestelde brief zelfs heel precies vertaalt, toont aan dat hij belang hechtte aan het behoud van deze parodie op de taal der verliefden. Dit blijkt ook elders in zijn vertaling. Ik kom hier naderhand afzonderlijk op terug.
Perdelgiorno en Malanotte begeleiden op bevel van Liseo Hipocrito, als deze na het ontbijt Liseo's huis verlaat. Met veel vertoon van (valse) bescheidenheid zendt Hipocrito ze terug en vertrekt. De knechten spreken daarna kwaad over hem: over de blikken die hij aan de vrouw des huizes wijdde (een prospektieve aanduiding die in het stuk geen komplement vindt; vgl. hoe dit in het derde en vierde bedrijf van Molières Tartuffe is uitgewerkt), over zijn bescheidenheid bij de maaltijd zodra hij zijn uitnodiging voor het huwelijksmaal van die avond binnenhad. Ze besluiten een flink eind weg te wandelen, om te doen voorkomen dat ze Hipocrito over een grote afstand begeleid hebben. Situatie 10 en 11 vormen in de eerste plaats een afronding van het gebeuren in 1 tm. 6. Zoals hierboven al is opgemerkt (p. 141), verdwijnt door het schrappen van 10-11 in shh een aantrekkelijk stukje karakterisering van de titelfiguur, zowel via zelfkarakteristiek in typerende uitlatingen, als door de opmerkingen van de knechten. Het vertrek van Hipocrito uit het huis van Liseo wordt in hc getoond, terwijl men het in shh maar moet ‘denken’ tussen het eerste en tweede bedrijf. Ook de handel en wandel van Malanotte en Perdelgiorno in het stuk wordt door de weglating veel minder logisch en duidelijk. Ze zijn, als ze in sit. 10 met Hipocrito uit het huis van Liseo komen, voor het publiek onmiddellijk ‘kenbaar’, terwijl hun ontmoeting met Britio in situatie 13 verklaarbaar is binnen hun in 11 voorgenomen wandeling. Bij Hooft komen ze in 13 onvoorbereid uit de lucht vallen. Dat doet afbreuk aan de duidelijkheid van de handeling. Juist bij een verwisselingsscène als 13 is het van belang dat de toeschouwer de ‘vergissing’ onmiddellijk doorziet. Dat lukt beter als hij weet dat de twee knechten tot Liseo's huishouding behoren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 12 komt Britio ten tonele met zijn knecht Tanfuro. Hij vertelt zijn naam en afkomst, wat een retrospektief aspekt tot stand brengt naar Liseo's vrees voor de terugkeer van zijn broer in sit. 5. In hc is Britio's verhaal gericht tot Tanfuro. Dat Aretino het ‘onwaarschijnlijke’ hiervan gevoeld heeft (de knecht zal die informatie niet nodig hebben), blijkt uit de toevoeging van ‘come tu hai piu volte inteso’ (‘zoals je meermalen hebt gehoord’). In shh ontbreekt dit. (Vgl. over zulke ‘onhandigheden’ Scherer 1968, 57-8.) Hooft schrapte ook de eerste claus van Tanfuro, waarin deze zijn trouw en solidariteit ten opzichte van Britio uit. Daar deze trouw later in het stuk een funktie heeft, als Britio de door persoonsverwisseling misleide Tanfuro van diefstal gaat verdenken (hc sit. 76 en 82, shh sit. 82), had dit detail beter kunnen blijven staan. In shh krijgt de knecht in deze situatie geen enkele eigen karakteristiek mee. Aangezien Hooft de handeling van het stuk naar Nederland overplaatst, vervalt de beschrijving van Milaan in de tweede helft van de scène. Ervoor in de plaats komt een passage over Den Haag, door Hooft handig aangeknoopt bij het eind van Simons verhaal. (Zie voor zulke ‘geografische’ aanpassingen 8.4.1. hieronder.) Situatie 12 vooronderstelt de eerdere situaties niet; de komst van Britio wordt niet veroorzaakt door voorafgaande gebeurtenissen. Wel ontstaat natuurlijk een sterk retrospektief aspekt gericht op Liseo's mededelingen in situatie 5. Op haar beurt wordt situatie 12 wel voorondersteld door 13, 14 en 15 en indirekt door de verdere situaties waarin Britio's aanwezigheid voor komplikaties zorgt.
Britio en Tanfuro ontmoeten Perdelgiorno en Malanotte. De knechten van Liseo houden Britio voor hun meester. Britio's rijke kostuum zien ze aan voor de bruiloftskledij van Liseo. In hc worden in sit. 13 de situaties 10 en 11 voorondersteld, doordat Malanotte en Perdelgiorno zich verontschuldigen voor het feit dat ze Hipocrito in de steek hebben gelaten: ‘Non voleua a niun modo, che noi lo accompagnassimo’ (‘Hij wilde in geen geval dat wij hem zouden begeleiden’). In shh moest dit vervallen. Hooft laat de knechten nu tegen hun vermeende meester beginnen over een opdracht die ze moesten uitvoeren: ‘De wijn is bestelt.’ ‘De ceelen heb jck gehaelt.’ (shh r. 443-4). Iets dergelijks vond Hooft ook in de scène van hc. Daar is de spelsituatie echter genuanceerder, doordat de knechten zich betrapt voelen in hun es- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
capade zonder Hipocrito en zich beijveren om hun gedrag te rechtvaardigen. Er ontstaat in hc een levendige, komische dialoog, waarin Britio en Tanfuro de twee knechten voor een paar dronkemannen houden, terwijl die op hun beurt eerst de ongekende ‘grappenmakerij’ van hun meester wel waarderen, maar dan ruzie dreigen te krijgen met de ‘nieuwe’ knecht van Liseo, die zo'n hoge toon aanslaat. Voordat het zover is, komt echter Maia, de vrouw van Liseo op, waarmee situatie 14 begint. In shh is van dit levendige toneel maar een magere rest overgebleven. In l'Hipocrito is er bij Britio en Tanfuro een groei van geamuseerdheid om de ‘dronkemanspraat’ naar geïrriteerdheid als de knechten aanhouden. In shh reageert Wouter (Tanfuro) echter onmiddellijk met ‘Ghij raest gord betert’ (shh r. 447), waarna er in de houding van de ‘partijen’ geen ontwikkeling meer plaatsvindt.
Is situatie 13 voor het verdere verloop niet van belang, situatie 14 vormt daarentegen een essentiële schakel in het stuk. Maia is in grote haast en stopt een verbouwereerde Britio de parels en de ketting voor Tansilla in handen, in de mening dat ze Liseo voor zich heeft. Ze neemt daarna Malanotte en Perdelgiorno mee, om verwanten voor het bruiloftsfeest te gaan uitnodigen. Het overhandigen van de sieraden aan de verkeerde heeft konsekwenties voor o.a. de situaties 15, 26, 39 en 40, die we ook in shh vinden. Hooft heeft de funktie van sit. 14 ongewijzigd gehandhaafd. Hij laat Maia echter de knechts meenemen naar de vismarkt, waardoor situatie 24, waar de twee praten over de lekkere kapoenen die ze gezien hebben, in shh iets beter wordt voorbereid. De toeschouwer kan gemakkelijk aannemen, dat ze behalve de vismarkt, ook de vogelmarkt bezocht hebben. In hc vertrekken de knechts met brutale opmerkingen aan het adres van Britio en Tanfuro, in shh zijn ze nog geamuseerd: ‘Wat een kluchtighen baes!’ (r. 466).
Britio's vreugdevolle verbazing over het buitenkansje maakt snel plaats voor achterdocht, als Tanfuro het vermoeden uitspreekt dat er iets achter moet steken, bijvoorbeeld dat men hen van diefstal zal beschuldigen om zo Britio's bezittingen in handen te krijgen. Als ze iets horen aankomen, vluchten ze weg. Met substitutie van Den Haag voor Milaan is deze scène getrouw vertaald. In de bewoording bevat ze verscheidene aardige vertaalvondsten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.5 Het tweede bedrijfHet tweede bedrijf (sit. 17 tm. 40) is gekompliceerder van bouw dan het eerste. De in het eerste bedrijf gestarte intriges vinden er een voortzetting, één nieuwe intrige komt op gang, en een andere krijgt een eerste aanzet. In de eerste drie situaties vindt geen ontwikkeling van gebeurtenissen plaats. Ze vormen een statisch moment in het drama, een stilte voor de reeds dreigende storm. Situatie 17 en 18 geven een aanvulling op de in het eerste bedrijf gegeven expositie, doordat nu enkele personen ten tonele komen die tevoren alleen aangeduid zijn: Tranquillo, Corebo en Porfiria.
Tranquillo en Corebo zijn in een vergelijkbare positie: beiden lopen het risiko in hun huwelijksplannen gedwarsboomd te worden door de terugkeer van een rivaal met oudere rechten. In deze positie is sinds situatie 5, waar we Liseo's kijk op de zaak hoorden, niets veranderd. In 17 wordt nu de gemoedstoestand van de beide minnaars getoond. Tranquillo is optimistisch en heeft zich al in feestkledij gestoken, Corebo is vol bange voorgevoelens. Het gesprek in 17 vooronderstelt geen eerdere gebeurtenissen uit het stuk. Wel zou de situatie zonder de in 5 gegeven expositie onduidelijk zijn.
Porfiria verschijnt. Haar eerste claus attendeert op de stand van zaken in de verwikkelingen rondom de aan Britio gegeven sieraden: ‘Mijn moeder komt niet te voortschijn met de perlen en de keten, en Alijt krijt van korselheit om dat zij soo lang wegh blijft.’ (shh r. 592-4). Sit. 18 vooronderstelt dus sit. 14. In de dialoog met Corebo en Tranquillo toont Porfiria zich meer zelfverzekerd dan haar minnaar. Zelfs als het onverwachte zou gebeuren, zou ze zich niet gewonnen geven: ‘Als 't geluck tegens mijn Liefde die jck v draeghe sich dwars versetten ging, soo soud jck noch bestaen wat wt te rechten daer 't heele Landt af waeghen soude.’ (shh r. 609-12), een uitspraak die een prospektief aktiemoment vormt met het richtpunt in sit. 45, en die door Corebo in sit. 51 geciteerd zal worden. Het tweetal 17-18 bevat geen gebeurtenissen die door het latere gebeuren worden voorondersteld. Net zoals sit. 5, waarop ze een soort aanvulling vormen, ont- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lenen ze hun belang aan de erin gegeven expositie (introduktie van personages) en aan de erin getoonde gemoedstoestand van deze personages. Deze schept een achtergrond waartegen de gebeurtenissen van situatie 20 (terugkeer Prelio), 27 (terugkeer Artibo), 37 (ontmoeting Prelio-Porfiria) en 53 (ontmoeting Tranquillo-Artibo) hun dramatische aantrekkelijkheid krijgen. De zelfverzekerdheid van Tranquillo, de vastberadenheid van Porfiria zorgen dan voor een pakkende kontrastwerking. Hooft heeft situatie 17 sterk ingekort (van 15 naar 5 clausen). Daardoor gaan enige elementen verloren. In de eerste plaats verdwijnen bij Tranquillo enkele blijken van zelfverzekerdheid, waardoor deze minder sterk uitkomt. Vervallen is bijvoorbeeld de impliciete toneelaanwijzing dat Tranquillo al in het trouwpak steekt. Ook de onzekerheid van Corebo komt hier minder geprononceerd naar voren, maar die zal meer dan voldoende in 18 blijken. Verder ontbreken enige zinnen waarin de houding van Tansilla respektievelijk Porfiria wordt geschetst, waardoor met name de eerste een nog mistiger figuur wordt. Ook missen we in shh een uitspraak van Corebo over de wisselvalligheid van de fortuin en een aardige verzuchting over de tijd (door Tranquillo met een grapje aangevuld), die beide accentueren dat er in de loop van deze ene dag nog van alles kan gebeuren. Ook in dit geval zien we dat Hooft, door het terugbrengen van een statische scène tot haar minimum, vanuit het verloop van de handeling gezien ‘ekonomisch’ te werk gaat, maar tegelijkertijd de eigen aantrekkelijkheden offert, die een dergelijke ‘praatscène’ kan bezitten. Situatie 18 is zeer nauwgezet vertaald. Zij behoudt haar funktie.
Situatie 19 vertoont een stadium in de opbouw van de verwikkeling rondom de sieraden, die in 14 is ingezet en die aan het eind van het tweede bedrijf tot een hoogtepunt zal komen. De voorbereiding van de krisis in 39-40 is zorgvuldig gedoseerd over het gehele bedrijf, tussen de ontwikkelingen van de andere intriges door. In de eerste claus van 18, hierboven geciteerd, blijkt al iets van de nerveuze spanning in het huis van Liseo: Tansilla ‘krijt van korselheit’. In 19 zien we de geïrriteerdheid van Liseo; in 24 beschrijven Perdelgiorno en Malanotte de aard van hun meester en meesteres. Het optreden van Maia zelf in 25 en 26 belooft weinig goeds voor Liseo. In 30 en 31 zien we mede door een nieuwe persoonsverwisseling de woede van Liseo groeien, zodanig dat hij, als de ruzie losbarst, van drift nauwelijks woorden kan vinden (39). In shh ontbreken de situaties 30 en 31, waardoor de groei van de woede van Liseo in minder stadia wordt getoond. Daar Hooft echter de hele reeks situaties van 28 tm. 35 heeft geschrapt, is in shh de ‘afstand’ tussen 26 (waar die woede wordt gereleveerd) en 39 veel geringer dan in hc, zodat er minder noodzaak (en ruimte) aanwezig was voor het leggen van een tussentijds accent hierop. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het eerst sinds situatie 5 treedt Liseo op, nog onwetend van het feit dat de eerste van de door hem gevreesde gebeurtenissen, de terugkeer van Britio, al heeft plaatsgevonden. Nu toont hij zich nog alleen geïrriteerd door het lang uitblijven van zijn vrouw en neemt hij zich voor, paal en perk te stellen aan de ondermijning van zijn gezag. Een konflikt met Maia blijkt latent al aanwezig te zijn geweest, wat de heftigheid van de ruzie in 39-40 mede voorbereidt. Ondertussen maakt Guardabasso bewonderende opmerkingen over de nieuwe kleren van zijn meester. Dat deze zoveel aandacht krijgen, heeft een funktie in het stuk. Voor de toeschouwer roept Liseo's opkomst onmiddellijk een retrospektief aspekt op, want Liseo heeft zich, zonder dat hiervoor een motivering wordt gegeven, in exakt dezelfde fraaie kledij gestoken, waarin we in 12 zijn tweelingbroer Britio hebben zien verschijnen. De nu tot stand gebrachte perfekte gelijkenis werkt natuurlijk sterk prospektief: we mogen verwachten dat er zich nieuwe persoonsverwisselingen zullen voordoen (en die komen ook: in 30, in 59, in 74-75). Behalve over zijn vrouw gaat Liseo zijn gal spuien over de knechts. Guardabasso weet wel een manier om ze een ‘beter leven’ te laten leiden: laat ze ‘achter inde keucken altemet wat toestellen, een middelrifjen frujtieren, een merghschinckeltjen stoven, een hutspotjen over hangen, en een schravesants kaesjen hebben om de maegh te versegelen.’ (shh r. 661-6; vrij vertaald). Liseo is echter niet geneigd op zijn scherts in te gaan. In shh is de situatie uit hc vrij nauwkeurig gevolgd. Alleen heeft Hooft een vertaalfout gemaakt, waardoor tenminste één claus onbegrijpelijk wordt. In hc zegt Liseo in zijn tweede claus in deze scène, dat zijn vrouw 's morgens vroeg de deur is uitgegaan en nog steeds niet is teruggekeerd: ‘Istamattina a terza vsci de l'uscio, & hacci anco a entrare.’ Hooft verwisselt de persoon van het werkwoord en vertaalt: ‘Jck ben hedenmorghen ten neghen wren wt gegaen en heb noch zedert niet t'hujs geweest.’ (shh r. 640-1). Deze mededeling is in de kontekst zonder zin. Ze sluit ook niet aan bij de eraan voorafgaande en erop volgende kritiek op Maia. Afgezien van dit punt, en de schrapping van een verwijzing naar het ontbijt met Hipocrito, verschilt sit. 19 in shh qua inhoud niet van die in hc.
Nadat in 20 Prelio is opgedoken en in 21-23 het kontakt tussen Zefiro en Hipocrito tot stand is gekomen, zijn we in 24 opnieuw bij de huiselijke omstandigheden van Liseo c.s. aangeland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Perdelgiorno en Malanotte kritiseren hun meester en meesteres. Vooral Maia krijgt er van langs: ‘Den baes is een nuwelijck mensch, maer met de baesin is langer geen hujs te houden.’ (shh r. 805-6). Er volgt een levendig portret van Maia, waarbij de passages over haar godsdienstijver bij Hooft vervangen zijn door een schildering van haar tiranniek gedrag in huis. Daardoor sluit de passage in shh beter aan bij 19 en bij het verdere optreden van Maia, waarin - ook in hc - de godsdienstigheid geen enkele plaats heeft. De passage over haar ongebreidelde bemoeizucht bleef behouden. Ook in deze situatie komt het verlangen naar lekker eten naar voren: een typerend trekje van knechten in dit spel zowel als in vele andere komedies. Uit deze statische situatie wordt alleen het thuiskomen van beide knechten door latere situaties (26, 39) voorondersteld. In shh is de situatie grotendeels eender. Er zijn echter juist enkele details geschrapt, die uitreikten buiten hun onmiddellijke funktie in de dialoog van deze scène: de door Perdelgiorno uitgesproken vrees dat ze een uitbrander zullen krijgen omdat ze met Maia zijn meegegaan (met prospektief aspekt), de opmerking dat Liseo net deed alsof hij hen niet kende (terugverwijzend naar sit. 13-14), en de uitspraak dat Liseo wel dwaas is, maar dat men soms ‘galante parole e piene di sustantia’ (‘hoffelijke woorden, die rijk aan inhoud zijn’) van hem hoort. Het laatste geeft een onverwachte kijk op Liseo en bereidt mede zijn latere ‘filosoferende’ uitspraken voor.
Monoloog van Maia, waarin haar energie en doortastendheid tot uiting komen. Maia's eigen oordeel over haar doen en laten staat in komisch kontrast met het beeld dat de knechten juist tevoren hiervan gegeven hebben. Deze zelfkarakteristiek vormt geen schakel in de gebeurtenissen, maar bereidt wel haar komende optreden voor. Dat ze kennelijk iemand is die zich de kaas niet van het brood laat eten, heeft een prospektieve funktie voor het onafwendbaar naderbijkomende konflikt met Liseo. Hooft heeft de monoloog voortreffelijk bewerkt en met nieuwe trekjes aangevuld. ‘Jck en ben van dat gemackelijcke volck niet dien de handen tot den elleboogh af zijn’, zegt Belij (shh r. 863-4). ‘(...) Daer heb jck self de vrienden wesen nooden tegens tavondt, jck doese allegaêr even vol, om geen leep oogh te maecken. Wat wasser lestent een redjement, doe moejtjen Aeltjen door de knecht ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noot was; het scheen in geen vaeten te koelen. Siet het was nufjenichts schuldt, sij mochter selfs gegaen hebben. De luij weten 't niet over te leggen 't schicken ist al seg ick tegens onse volck. Jck heb daer sulcken hujs vol dochters te vrijen, elck quixer als ander, hoe soud jck het gemaeckt hebben had jck het niet geweten te schicken?’ (shh r. 875-88). De funktie van deze situatie verandert niet ten opzichte van hc.
Guardabasso komt op, en brengt Maia op de hoogte van de stand van zaken: Perdelgiorno en Malanotte zijn zojuist thuisgekomen en Liseo is daarop woedend de andere deur uitgegaan; Tansilla is wanhopig over het ontbreken van haar sieraden. Maia reageert met woede en verbazing: de knechten heeft ze maar heel kort bij zich gehouden en de sieraden heeft ze al lang geleden aan Liseo gegeven! Beiden gaan naar binnen. Deze situatie geeft een verdere voorbereiding van situatie 39, doordat Maia ingelicht wordt over de afwezigheid van de sieraden. Hooft heeft de tekst zeer exakt vertaald.
Voordat ik het vervolg van deze intrige bespreek, is het noodzakelijk de tot nu toe in de beschrijving overgeslagen situaties te behandelen.
Op de betrekkelijke rust van situatie 17-19 (zie hierboven) volgt een omineus gebeuren: Prelio verschijnt. Deze gebeurtenis is effektief geplaatst vlak na situatie 19, waarin we Liseo terugzagen, die daar al opgewonden is over relatief simpele problemen als het lang uitblijven van zijn vrouw. Situatie 20 maakt duidelijk dat Liseo nog wel iets anders te wachten staat. Ook ten opzichte van 17-18 (Corebo-Porfiria) komt een retrospektieve verhouding tot stand. Prelio heeft de opdracht van Porfiria vervuld en ziet gespannen de ontmoeting met zijn geliefde tegemoet: een prospektief aktiemoment. Deze spanning wordt vrij lang gerekt: pas in 37 vindt de ontmoeting plaats. Hooft heeft Prelio's monoloog qua ‘informatie’ vrijwel integraal uit hc overgenomen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen de ietwat tumultueuze andere verwikkelingen door vindt de intrige rondom Zefiro en Annetta - zij het veel rustiger - zijn voortzetting. Zefiro neemt kontakt op met Hipocrito. Deze heeft al een brief van Annetta voor Zefiro, die door de jongeman wordt gelezen in 23. Zowel in hc als in shh heeft het aanspreken van Hipocrito konsekwenties voor het verdere verloop van de intrige. Uitsluitend in hc wordt ook het lezen van de brief door een latere gebeurtenis voorondersteld: dit leidt tot het besluit van Zefiro dat hij wil trouwen (in 28). Hierboven (bij sit. 7-8) is al uiteengezet, dat shh op deze ontwikkeling vooruitloopt. Het grotendeels statische karakter van 21-23 (evenals 16 beklemtonen ze slechts dat Zefiro en Annetta op elkaar verliefd zijn, wat we sinds het begin van 7 al wisten) wordt in shh nog versterkt door het ontbreken van het vervolg in 28, 29, 32 (in shh echter verplaatst naar S 49), 42 en 50. Situatie 21-22 en 23 zijn in shh met kleine variaties vrijwel volledig vertaald, ook weer de lange gekunstelde liefdesbrief. In hc zien we Zefiro terug in 28, in shh verdwijnt hij echter tot aan het eind van het stuk (situatie 111). Het verdere verloop van de intrige waarvan hij deel uitmaakt, is, voorzover het het ‘zichtbare’ deel betreft, rond de andere personages gecentreerd.
In 24-26 zagen we Maia en de knechten, in 27 zet een nieuwe ontwikkeling in: Artibo duikt op. Deze tweede onverwachte verschijning in dit bedrijf is, net als die van Prelio in 20, geplaatst na een situatie waarin de stand van zaken in het konflikt rond de sieraden is opgemaakt. Achter de onafwendbaar naderbij komende krisis om de vermiste juwelen doemt zo al een tweede bedreiging op voor het huiselijk geluk van de familie Rocchetti. Net als Prelio wordt Artibo alleen even geïntroduceerd. Pas later (in 53 en 71) zal de prospektieve spanning die zijn komst oproept, een richtpunt krijgen als hij in kontakt komt met de andere personages. Hooft heeft Artibo's monoloog ingekort en aan Nederlandse omstandigheden aangepast, maar deze wijzigingen hebben geen invloed op de funktie in het drama.
Hooft heeft de situaties 28 tm. 35 geschrapt. In shh vindt onmiddellijk na Artibo's optreden de ontmoeting van Prelio en Porfiria plaats. Ik bespreek nu eerst de tussenliggende situaties en de konsekwenties van hun schrapping. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zefiro komt tot de konklusie dat de liefde die Annetta in haar brief laat blijken, alleen met een huwelijk waardig beantwoord kan worden.
Hipocrito wordt door Zefiro op de hoogte gebracht van diens plannen en krijgt een bericht mee voor Annetta. Hij meent dat hij Liseo's instemming wel zal kunnen verwerven.
In hc voltrekt zich nu de volgende ontwikkeling in deze intrige. In 32 spreekt Hipocrito de ‘vader’ aan over het aanzoek van Zefiro. Daar hij echter Britio voor zich heeft, vangt hij natuurlijk bot. Als hij even later, in 33, de echte Liseo ontmoet, die in een staat van stijgende woede verkeert, ontstaan er nieuwe misverstanden, waarna Hipocrito hem verlaat zonder nog over de zaak te hebben gesproken. In 42 (hc III 2) beproeft Zefiro zijn geluk; ook hij treft echter Britio, ondervindt niets dan onbegrip en trekt zich verbitterd terug. Als Zefiro en Hipocrito elkaar in 50 weer ontmoeten, zijn ze dus geen stap dichter bij het doel gekomen. Hipocrito laat doorschemeren dat hij aan een andere oplossing denkt. Gesterkt door de vrijgevigheid van Zefiro verwezenlijkt hij dit in sit. 56-58, waar hij Annetta overhaalt het huis te verlaten en zich bij haar minnaar te voegen, waarmee de ‘katastrofe’ in deze intrige tot stand gekomen is. Van deze keten van situaties heeft Hooft alleen de laatste schakel (56-58) behouden. Daardoor dreigde echter de motivering van de schaking van Annetta te gaan ontbreken. Hooft loste dit op door tussen sit. 49 en sit. 51 een nieuwe scène (shh III 3) in te voegen, bestaande uit situatie S 49, waarin hij de door Aretino in 32 getoonde ontmoeting Hipocrito-Britio liet plaatsvinden, en situatie S 50, waarin Hipocrito in een monoloog zijn plannen motiveert: ‘Maer wil hij sijn dochter niet aen Eelhart geven met sijn danck, jck sal wel maecken dat hij blijdt toe is dat hijse neem tegen sijn danck, jck sal haer gaen oprockenen datse met de vrijer duergae. Hij heeftme bijloo mooije hondert daelers belooft, soo 't hijlick voort gaet, 't is geen brock om te vermujlen.’ (shh r. 1274-81).
Terug naar het tweede bedrijf. Na 28-29 (Zefiro-Hipocrito) volgt in hc een ‘verwisselingsscène’: in situatie 30 (hc II 12) ziet Tanfuro Liseo voor zijn meester aan, wat Liseo nog woedender maakt dan hij al was. Tanfuro wordt door het gedrag van zijn ‘meester’ nogal verbijsterd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Situatie 31 (hc II 13) sluit bij 30 aan en verviel derhalve ook in shh. Tanfuro ontmoet hier zijn werkelijke meester, waardoor de verwarring vergroot wordt. Britio en Tanfuro krijgen het idee in een spookstad te verkeren, waarin de duivel alles betovert. In deze toestand spreekt Hipocrito hen aan over het huwelijk van Zefiro (sit. 32, hc II 14). Nieuwe komische misverstanden stapelen zich op, als Hipocrito voor een bedelaar wordt aangezien. Aan het eind van de scène vluchten Britio en Tanfuro weg, zich bekruisend (‘In nomine patris et filii’) tegen deze ‘boze geest’. De reaktie van Britio op Hipocrito's woorden is in 32 veel beter voorbereid (door het gebeuren in 30-31) dan in S 49, waar Hooft deze ontmoeting laat plaatsvinden. In shh verschijnt Simon (= Britio) niet tussen 15 en S 49, zodat er vrijwel niets is overgebleven van de langzame groei van de zich van Britio en Tanfuro meester makende verbijstering. In S 49 blijft dan ook slechts een vrij ongenuanceerde reaktie over en mist de dialoog de haast absurdistische trekken van die in 32. Simon denkt net als in 13 met een dronkeman te doen te hebben. Een ‘onwaarschijnlijkheid’ uit sit. 32 heeft Hooft in S 49 niet overgenomen: Hipocrito krijgt van Tanfuro de naam Britio te horen, die hij in sit. 5 heeft horen noemen als de naam van de tweelingbroer van Liseo. Hipocrito reageert hier echter niet op. Situatie 33 is hierboven al kort besproken. Hipocrito denkt (na 32) dat Liseo aan vlagen van waanzin begint te lijden, een gedachte die Hooft in S 50 heeft gebruikt.
In 34 ontmoet Prelio Gemma. Hij vat eerst het plan op om haar aan de deur van Liseo te laten kloppen, maar komt daarna op een ander idee, waarbij hij Gemma niet nodig heeft. Dientengevolge wordt deze situatie niet door het verdere verloop voorondersteld en funktioneert ze alleen als gelegenheid om Gemma nog een aantal karakteristieke uitingen te laten doen. Daartoe behoort ook de afsluitende monoloog van Gemma (sit. 35), waarin een beeld wordt gegeven van Liseo's roerige huishouding, dat in shh niet terugkeert. Doordat het optreden van Gemma opnieuw geen handelingen impliceert, was het niet moeilijk ook dit deel van haar rol te laten vallen.
In hc is de toneelsituatie komplexer dan in shh. Prelio komt op, verkleed als pelgrim en ziet Porfiria op het balkon. Hij uit de gevoelens die het zien van zijn geliefde opwekt en klopt daarna aan de deur, opdat zij zal opstaan van het venster (II 17). Porfiria vraagt wie er is, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijgt antwoord, en zegt ‘Wacht even’ (‘Aspettate’). Prelio zegt nog iets voor zichzelf. Daarna zet de dialoog zich voort (II 18). Men kan de situatie zo interpreteren dat Porfiria nu beneden gekomen is, ze kan zich ook alleen omgewend hebben om de aalmoes te pakken die ze nu aan de ‘pelgrim’ gaat geven. Er zijn verschillende indelingen in situaties denkbaar. De grens tussen 36 en 37 kan liggen na het aankloppen, als Porfiria (tot dan een stuk ‘dekor’) aan de handeling gaat deelnemen. Zij kan ook liggen na het ‘Aspettate’, als men zich een regie voorstelt waarbij Porfiria dan afgaat. Men kan ook op beide punten een grens trekken. De volgende claus van Prelio kan geïnterpreteerd worden als een terzijde, of als een afzonderlijke situatie tussen Porfiria's afgaan en hernieuwd opkomen. Ik heb gekozen voor de eenvoudigste indeling, waarbij 36 samenvalt met hc II 17 ,en 37 één situatie is tot aan de laatste claus van I 18, waarin Prelio na het verdwijnen van Porfiria nog iets zegt (sit. 38). Ik geloof echter dat een andere indeling even goed te verdedigen is. Hier komt duidelijk het hierboven (blz. 107-108) besproken probleem naar voren, dat de situatie-indeling niet geheel onafhankelijk is van de ‘regie’ van het stuk. In shh is de gang van zaken enigszins anders. Wijbrandt ziet Catrijn ‘aen de deure’ staan (shh r. 926). Na nog enkele zinnen terzijde gesproken te hebben, spreekt hij haar aan: ‘Goeden dagh me Joffrouw’ (932-3). Het gesprek zet zich daarna zonder onderbreking voort tot aan de laatste claus van deze scène (II 10), waar ik evenals in hc situatie 38 laat beginnen. Er is geen aanleiding om het voorafgaande van II 10 nog eens onder te verdelen. Dit is hier dan situatie 37. Situatie 36 vervalt (ze vormt ook geen afzonderlijke scène zoals in hc), maar de kern eruit is opgenomen in de eerste zinnen van 37 (shh r. 923-8).
In shh wordt de gemoedstoestand van Prelio minder uitvoerig geschilderd dan in hc. Daardoor komt het kontrast tussen zijn hoop en de uitkomst wat minder sprekend tot uiting. In de Nederlandse situatie kon Hooft verder geen pelgrim gebruiken. Wijbrandt verschijnt derhalve slechts in ‘rejsklederen’ (shh r. 924). Daarmee veranderde ook de volgende dialoog, met verlies van een spelmoment vol ironie. Porfiria geeft de ‘pelgrim’ namelijk een aalmoes, ‘opdat God haar wens zal vervullen’. Wat die wens is, weten we: dat Prelio niet zal terugkeren van zijn reis (retrospektief aspekt naar situatie 18). Prelio koestert natuurlijk de hoop dat haar wens juist naar zijn terugkeer uitgaat, maar hij wil haar op de proef stellen. Hij weigert de aalmoes, ‘omdat Gods goedheid haar wens door middel van hem al vervuld heeft’: de dubbelzinnigheid blijft nog even gehandhaafd. Hij kondigt dan aan dat hij de as van Prelio bij zich heeft (waarop Porfiria vrij lauw reageert) en vervolgens, als de feniks uit deze as verrijzend, onthult hij zijn ware identiteit. Porfiria wordt hierdoor totaal uit het lood geslagen en reageert met een jammerklacht. Ze zendt Prelio weg omdat er groot rumoer uit huis klinkt en zegt hem haar komst af te wachten. In 38 spreekt Prelio dan de vrees uit dat zijn liefde een tragisch uiteinde zal hebben (prospektief aktiemoment). Doordat Hooft geen pelgrim kon gebruiken, werd de aanloop tot de herkenning korter en meer recht-toe-recht-aan. In shh is de scène daardoor vlakker, met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minder dramatische spanning dan in hc. Het presenteren van de ‘clou’ door Prelio is bij Aretino gekunstelder dan in shh, maar ook in een fraaiere climax opgebouwd. Bij Hooft breekt de spanning af voor ze goed en wel is opgebouwd. De vertaling blijft hier in dramatische kwaliteit duidelijk achter bij het origineel. Het slot van 37 en de monoloog in 38 zijn nauwelijks gewijzigd. Situatie 37 is een belangrijk punt in de ontwikkeling van de verdere intrige rond Porfiria. De verkortingen in deze situaties hebben de funktie ervan niet veranderd.
Het rumoer van de lang verwachte ruzie tussen Liseo en Maia liet zich aan het eind van situatie 37 al horen, in 39 barst het konflikt in volle hevigheid los. De verzekeringen van Maia en de knechten dat ze de sieraden aan Liseo hebben gegeven, maken deze laatste steeds razender. Zijn steeds scherper verdachtmakingen hebben tot gevolg dat Maia haar handen niet thuis kan houden, en het bedrijf eindigt tumultueus met een gevecht tussen man en vrouw. Hooft heeft deze situaties grotendeels nauwkeurig gevolgd, met goede eigen vondsten, vooral in de scheldwoorden. Belij is wat direkter, minder sarkastisch dan Maia (shh r. 1006 ‘Vw hooft is opter loop’ voor: ‘Tu hai vna virtu piu ch'io non sapeua’). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6 Het derde bedrijfHet derde bedrijf (situatie 41 t/m 63) zal eindigen met de ‘bekering’ van Liseo. Van de ‘rampen’ die tot zijn gemoedskrisis leiden, wordt hij in sit. 60 op de hoogte gesteld. In de situaties daarvoor moeten de ongunstige ontwikkelingen van de verschillende intriges tot konsekwenties hebben geleid voor Liseo's familie. Voor de intrige rondom Zefiro hebben we dat al gezien: in 58 ontvlucht Annetta de ouderlijke woning. Porfiria schaft zich vergif aan, om haar overgave aan Prelio niet te overleven (45-49). Artibo meldt zich aan de woning van Liseo, maar wordt door de knechten van de deur gejaagd (54-55).
De eerste vier situaties van dit bedrijf heeft Hooft niet overgenomen. De eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee daarvan, 41 en 42, zijn hierboven al kort besproken in hun relaties tot andere situaties. In 41 (hc III 1) besluit Zefiro Liseo aan te spreken. In 42 (III 2) treft hij Britio. Zefiro trekt zich ontmoedigd terug en Britio, overstuur door deze nieuwe raadselachtige ontmoeting, neemt het besluit zo snel mogelijk uit Milaan te vertrekken. Dit besluit kan overigens niet louter worden gezien als het gevolg van de ontmoeting met Zefiro. Het veronderstelt niet zozeer de afzonderlijke verwisselingssituatie, maar juist de kumulatie van dergelijke situaties. Doordat Hooft in dit opzicht het stuk al besnoeid had (schrapping van 30 en 32) was dit besluit moeilijk te handhaven geweest. Met de schrapping van situatie 43 is ook het prospektieve aspekt van dit dreigende vertrek in shh volledig verdwenen. In 43 (hc III 3) stuurt Britio Tanfuro erop uit om geld te wisselen en een smaragd op te halen. Dit vindt een vervolg in 59 (geschrapt in shh) en 66, waar Tanfuro door een nieuwe persoonsverwisseling de smaragd en het geld aan Liseo geeft. In shh, waar Tanfuro tussen 15 en 66 niet verschijnt, komt dit laatste, anders dan in hc, volledig onvoorbereid uit de lucht vallen.
Liseo wil naar de rechtbank lopen om zich over Maia te beklagen. Guardabasso raadt het af. Liseo gaat nu zelfs Guardabasso wantrouwen, iets wat overigens geen funktie heeft in de ontwikkeling, maar waarmee Liseo's paranoïde stemming wordt getekend. In situatie 59 (geschrapt in shh) komt dit naar de rechter lopen nog even terug door een (boze) uitroep van Liseo: ‘Giustizia, ah?’, wel te interpreteren als weerklank van een vergeefse poging om recht te vinden. Hooft heeft dit nader uitgewerkt in een nieuwe monoloog van Liseo, situatie S 59. Bij Aretino heeft deze lijn in de ontwikkeling van het konflikt Liseo-Maia een onduidelijk eindpunt, bij Hooft wordt alléén het eindpunt getoond.
Porfiria, vol spijt dat ze niet bij het opduiken van Prelio ter plaatse is doodgebleven, neemt nu het lot in eigen hand. Ze gaat ‘in dienstmaeghds klederen’ de straat op om vergif te kopen. Enkele weglatingen in haar monoloog betreffen niets wezenlijks. Hooft voegde naderhand een verklaring toe van de door het meisje gekozen kleding (in de marge van het handschrift: ‘(...) ende op dat niemand quaed vermoeden hebben soude | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soo heb jck mij dus vercleedt beducht zijnde datmen mij t venijn anders niet vertrouwen soudt.’; shh r. 1068).
Porfiria ontmoet een dokter en vraagt om vergif ter bestrijding van ratten. Zoals reeds eerder is gezegd, is de rol van de dokter in shh sterk uitgebreid. Het uitvoerige gepraat van Lamfert komt bijna geheel uit Hoofts eigen pen. De arts geeft aan Porfiria geen vergif, maar een slaapdrank. In de tekst van l'Hipocrito komt dat (afgezien van de proloog) pas uit in situatie 90. Het wordt daar evenmin als in 46-49 gemotiveerd. Hier heeft Hooft vanuit het gezichtspunt van de logika der handeling zijn voorbeeld duidelijk verbeterd, door in de pedante eigenwaan van de arts (die ook in hc blijkt) een verklaring te leggen van de verwisseling van gif voor slaapmiddel. Lamfert is woedend als Catrijn hem om rattegif vraagt: ‘die elementse meer, al seg jck het self, sietme voor een rottecrujds man aen, al seg jck het self. 't is bij gort de croon pileum soud jck seggen van de facultejt te nae, al seg jck het self.’ (shh r. 1172-6). Hij geeft haar dan ook ‘tarwen meel (...) met slaepkrujdt gemengt’ opdat ‘de rotten wel groeijen en toenemen moghen, al seg jck het self, en kappen bij gort, al haer beste kleeren aen stucken al seg jck het self.’ (shh r. 1180-3). Biondello voldoet aan het verzoek van het meisje na het aanbieden van geld, Lamfert daarentegen om uit wraakzucht zijn ‘klant’ te bedriegen. Dat in shh het slaapmiddel nu meteen genoemd wordt, doet geen afbreuk aan de spanning: zoals bekend is, had de proloog dit gegeven al verklapt. Het opnieuw vermelden in 46 versterkt de retrospektieve aktiemomenten in 68 en 86. Overigens voegde Hooft de woorden ‘met slaepkrujdt gemengt’ pas naderhand interlineair toe, mogelijk toen hij merkte, dat in 87 over de werking van het slaapmiddel gesproken werd. Na shh 1186-90 (‘Aij lieve domine geeft me doch wat daer zij lang aen moghen gaen quijnen eerse sterven, dat se wat lijden de dieren voor al de schae en 't verdriet diese ons gedaen hebben.’), waarvan Hooft het equivalent ongeveer in zijn voorbeeld aantrof, voegde hij een terzijde toe: ‘Hij moght anders dencken dat het voor mij waer.’ (shh 1190-1). De toevoeging wekt de indruk dat Hooft voor het publiek een verklaring nodig achtte van dit verzoek om een langzaamwerkend gif, dat vanuit het zelfmoord-plan merkwaardig zou kunnen lijken. Daarbij komt niet naar voren, dat deze langzame werking past in Porfiria's plan om zich met de komst van een zekere dood voor ogen aan Prelio over te leveren. Een onmiddellijk werkend vergif, zoals we dat in talrijke renaissancistische drama's aantreffen (zie Harrison 1948), zou hier Porfiria's plannen hebben doorkruist om noch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan haar liefde voor Corebo noch aan haar belofte aan Prelio tekort te doen. De arts gaat in beide teksten even af om het vergif te halen, waardoor er een afzonderlijke situatie 47 ontstaat, met een korte alleenspraak van Porfiria. De uiteenzetting van Porfiria waarom ze geen dienstmeisje heeft gestuurd, achtte Hooft blijkbaar overbodig. Hij verving deze door een opmerking over Lamfert, die past in de satire op de arts. Situatie 48 ligt tussen de terugkomst van de dokter (hc: ‘Eccotelo qui figliuola.’; shh: ‘Siet hier mejsken.’) en het vertrek van Porfiria/Catrijn. Daarna volgt een korte monoloog van de dokter: situatie 49. Situatie 48 bevat in hc alleen iets over het gebruik van het vergif. Hooft voegt nog een grapje ten koste van zijn dokter toe, door hem een fout in de optelling te laten maken.
Deze groep situaties, 45-49, is opgebouwd om één relevante gebeurtenis: Porfiria verwerft zich vergif, dat echter in werkelijkheid een slaapmiddel is. De statische elementen van deze situaties bestaan voornamelijk in de schildering van Porfiria's gemoedstoestand en de karikaturale tekening van de dokter. Het laatste element is door Hooft buiten proportie uitgebreid. Afgezien van een andersoortige relatie vanuit 90-91 met deze situaties, funktioneren ze in het verloop van shh op dezelfde wijze als in l'Hipocrito.
De toegevoegde situatie S 49 (shh III 3 tot de laatste claus) is hierboven al besproken (p. 159 en p. 160). Ook over S 50 (shh III 3, laatste claus) is al iets gezegd. Deze monoloog van Hipocrito vervangt in zijn eerste helft (tm. r. 1276) situatie 33, in zijn tweede helft situatie 50 (hc III 7). Hoewel de elementen uit deze situaties als schakel in het verloop aanwezig blijven, is het karakter van hun presentatie duidelijk veranderd. Als Hipocrito na de ontmoeting met Britio denkt dat Liseo aan vlagen van waanzin lijdt, veroorzaakt dat komische misverstanden in de direkte dialoog met Liseo in 33. In S 50 blijft er alleen een ‘beschrijving’ over. Hoe plastisch Hooft het taalgebruik ook maakt (hij voegt hier aardige details toe), de dramatische werking van een direkte konfrontatie ontbreekt. Hetzelfde geldt, zij het in iets mindere mate, voor de vervanging van situatie 50 uit hc door een stukje monoloog. Er verdwijnt bijvoorbeeld een aardig spelmoment, waarin Hipocrito ten overstaan van Zefiro's fraaie dukaten even zijn vroomheid vergeet.
Corebo, nog onkundig van de terugkomst van zijn rivaal Prelio, overpeinst de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toestand. Zijn alleenspraak wordt toevallig afgeluisterd door Prelio, wiens sombere verwachtingen door wat hij hoort, bevestigd worden (sit. 51). In een korte monoloog na het vertrek van Corebo vernemen we Prelio's gevoelens (sit. 52). Situatie 51 wordt voorondersteld door 86. Daar verkeert Prelio in tweestrijd tussen zijn begeerte en zijn ‘heusheid’ (shh 2105-9). Dit veronderstelt dat hij op de hoogte is van de verhouding tussen Corebo en Porfiria. De situatie is op enkele punten iets ingekort, maar verder nauwgezet vertaald. Ze behoudt in shh dezelfde funktie, evenals de monoloog van Prelio (sit. 52), al is deze in hc wat explicieter dan in shh.
Deze situatie vormt een pendant van situatie 51. Nu ontmoeten de twee andere rivalen, Artibo en Tranquillo, elkaar. In tegenstelling tot Corebo en Prelio komen zij wel in gesprek. Artibo heeft gehoord dat een ander met zijn vrouw wil trouwen. Hij is vast van plan zijn oudere aanspraken desnoods met geweld te verdedigen. Tranquillo hoort Artibo dit zeggen en spreekt hem aan zonder zich bekend te maken. De scène krijgt een aspekt van dramatische ironie als Artibo tegen de aanmatiging van zijn medeminnaar fulmineert zonder te beseffen dat deze naast hem staat. Tranquillo maakt eerst allerlei tegenwerpingen, maar druipt uiteindelijk af. In shh is de situatie in grote lijnen ongewijzigd. De eerste claus, waar Artibo zijn gemoed lucht, heeft door het gebruik van retorische vragen een wat heftiger karakter gekregen. Door enkele detailwijzigingen maakt Steven een wat zwakkere indruk dan zijn voorbeeld Tranquillo. De situatie vooronderstelt sit. 27 en wordt voorondersteld door 61 (in shh geschrapt) en 64.
Artibo probeert het huis van Liseo binnen te komen, maar wordt door Guardabasso en Malanotte weggejaagd. Sit. 54 wordt voorondersteld door 60. Aan het begin van de situatie zingt Guardabasso. Hooft heeft het liedje (van 4 regels) bekwaam door een Hollands liedje vervangen. Dit heeft echter een ‘willekeurige’ tekst, terwijl het origineel mede als een toespeling op de situatie in het drama verstaan kan worden: ‘vroeger ging het goed en leefde ik gelukkig, nu gaat het zo slecht als het maar kan’. Enkele clausen zijn verder gewijzigd, maar het geheel veranderde weinig. In r. 1415-18 maakt Hooft de tekst aardiger. Lubbert (=Artibo) zegt: ‘Jck ben van den hujs’, waarop Slockspeck antwoordt: ‘Waert | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghij een goude keten jck soud v geloven, (...)’. Het Italiaans heeft in plaats van ‘een goude keten’ ‘vna granata’ (‘een bezem’, hier dienend als iets dat ‘van den hujs’ is). Hoofts tekst maakt een toespeling mogelijk op Alijts ketting, die zoek is. Als Artibo zich bekend maakt, zegt hij o.a. dat hij ‘als een zoon’ is voor Maia. Dit loopt vooruit op de wijze waarop Maia hem in situatie 71 ontvangt. Hooft liet dit vervallen. De tirade van Artibo tegen de brutaliteit van de knechten (sit. 55: hc III 11, shh III 7) is iets ingekort zonder wijziging van de strekking.
De verdeling van deze scène in drie situaties wordt veroorzaakt doordat Annetta even van het toneel gaat om zich klaar te maken voor de vlucht. Hoe deze situaties, waarin Hipocrito Annetta overhaalt naar Zefiro te vluchten, geplaatst zijn in de intrige, heb ik hierboven al besproken (p. 159). In shh blijven ze in grote lijnen ongewijzigd. Hooft laat Jaquemijne naar haar brief aan Eelhart vragen. Aangezien die brief in shh voor het laatst in situatie 23 aan de orde was geweest (in hc in 41), was het uit kompositorisch oogpunt verstandig deze verbinding te leggen. Doordat sit. 29 is geschrapt, kon Hooft hier het aanbevelingsbriefje dat Zefiro aan Hipocrito had meegegeven, minder gemakkelijk laten meespelen. Aanvankelijk schreef hij: ‘Leest dit antwoord op vw brief, ende daer nae segt wat v van mij dunckt.’ (shh tussen r. 1482 en 1483), maar dit streepte hij onmiddellijk daarna door. Daardoor valt in shh het eerste argument weg waardoor het meisje overtuigd wordt. In hc gebruikt Hipocrito verder vier argumenten om Annetta over te halen: a) laat de tijd van de jeugd niet voorbijgaan; b) grote figuren kunnen uit je geboren worden, belet dat niet; c) Zefiro biedt zich oprecht aan als echtgenoot; d) Zefiro aanbidt je als een idool. Hiervan blijft in shh alleen a staan. Dientengevolge bezwijkt Jaquemijne heel wat vlotter voor de verleiding dan Annetta in hc. In shh wordt de zaak ook onomwondener gesteld dan in hc. Daar drukt Hipocrito zich wat vaag uit, terwijl hij in shh r. 1498-1502 zegt: ‘Maer kom gaet met mij, jck zal v in sijn caemer leveren ende dan voort Somma sommarum, ghij sult het wel 't'saemen maecken dat vw vaeder blijd is dat het houwlijck voortgaet hoe eer hoe liever.’ In 57 tilt Hipocrito nog even het masker van zijn schijnheiligheid op. Hij neemt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich voor, vaker dergelijke koppelaarsaktiviteiten te ontplooien, als deze zaak goed verloopt. Hooft gebruikt een andere beeldspraak dan Aretino, maar de funktie van de situatie blijft gelijk. De vertaling van sit. 58 sluit nauw aan bij het origineel. Het vertrek van Annetta wordt voorondersteld door o.a. 60 en 62.
Tanfuro ziet Liseo (die hij houdt voor Britio), maar spreekt hem niet aan, omdat hij vergeten heeft de smaragd op te halen. Liseo is geheel vervuld van het hem aangedane onrecht. Hij ziet Tanfuro niet. De situatie sluit aan bij 43 en vormt een voorspel op 66. Ze wordt niet door andere situaties voorondersteld. De tekst van Tanfuro is geheel vervallen in shh (zie voor de konsekwentie daarvan hierboven bij sit. 43); die van Liseo komt veranderd en uitgebreid terug in de volgende, ingevoegde scène.
De vrij terloopse en vage verwijzingen naar het bij de rechtbank aankloppen van Liseo in 44 en 59 worden door Hooft uitgewerkt in een levendige monoloog van Rieuwert.
Guardabasso brengt Liseo op de hoogte van het gebeuren met Porfiria, Annetta en Artibo. De wanhoopsuitingen van Rieuwert zijn iets minder hyperbolisch dan die van Liseo, maar ook in shh is hij volledig van zijn stuk gebracht. De situatie wordt voorondersteld door 63.
Deze situatie geeft de reakties van Tranquillo en Corebo op de thuiskomst van hun mededingers en vormt als zodanig een inleiding tot 64. Dat beider gemoedstoestand van tevoren getoond wordt, is echter voor het begrijpen van 64 geen noodzaak, aangezien men zich die gemoedstoestand gemakkelijk kan indenken. Situatie 64 vooronderstelt wel dat Corebo Prelio's komst vernomen heeft. Die gebeurtenis wordt echter ook in 61 niet gegeven, maar er als tevoren gebeurd verteld. Deze in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
shh ontbrekende schakel wordt door de fantasie van de toeschouwer gemakkelijk aangevuld.
Troccio brengt de dank van Zefiro aan Hipocrito over. De situatie is in shh in hoofdzaak ongewijzigd gebleven. Alleen het slot is door schrapping van enkele clausen wat bruusk geworden. In hc verloopt de aansluiting met het volgende soepeler. Een aardig staaltje van hypokrisie valt weg door het schrappen van Hipocrito's uitspraak dat hij wel zo heeft moeten handelen om Zefiro voor een gevaarlijke melancholie te behoeden. Deze situatie wordt niet door het verdere verloop voorondersteld. De belofte van Hipocrito dat hij de zaak met Liseo zal bespreken, wordt in 63 niet uitgevoerd. In situatie 100 komt ongeveer hetzelfde als in 62 weer aan de orde. Situatie 62 geeft wel typerende aanvullingen op het ‘portret’ van Hipocrito. Vanuit het oogpunt der ‘waarschijnlijkheid’ komt deze situatie wel erg snel na 58, waar Annetta haar huis verlaat. Dit geldt in nog sterkere mate voor shh, waar situatie 61 is vervallen. Tussen het eind van 58 en het begin van 62 liggen daar niet veel meer dan vijftig regels tekst. Zo'n versnelling van de tijd ‘achter het toneel’ is echter niet ongewoon. ‘(...) there is often little correlation between the time required for the action seen by the spectators and the lapse of imaginary time behind the scenes’, zegt Duckworth (1952, 131) in zijn boek over de Romeinse komedie.
Over deze belangrijke situatie in het verloop van het stuk heb ik hierboven al gesproken (p. 144-145). De ‘bekering’ van Liseo tot een stoïcijnse onaandoenlijkheid vindt in shh geheel op dezelfde wijze plaats als in hc. De situatie wordt voorondersteld door het gehele verdere optreden van Liseo. Vooral na 67 vindt daarin geen ontwikkeling meer plaats. Liseo blijft dan op volkomen stereotiepe wijze op zijn omgeving reageren. Dat betekent dat de verdere situaties met Liseo (64, 65, 66, 67, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 83, 84, 94, 95, 110, 111, 112, 114) geen systeem vormen waarbij elke ‘volgende’ situatie alle voorafgaande vooronderstelt, maar dat deze situaties wat dit element betreft, elk afzonderlijk teruggaan op situatie 63. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.7 Het vierde bedrijfHet vierde bedrijf van l'Hipocrito bestaat uit 21 situaties (64 t/m 85). In twaalf daarvan treedt Liseo op. Een belangrijk deel van het bedrijf is dan ook gewijd aan het effekt van zijn nieuwe houding tegenover de gebeurtenissen. Dat houdt echter niet in dat hij de drijvende kracht achter de handeling in dit deel van het stuk zou zijn. Liseo is een bijna geheel passieve figuur geworden, die zich juist stelselmatig van elke beslissing en elke daad onthoudt. De handeling van het stuk voltrekt zich niet meer met en door hem, maar naast en om hem. Dit kontrast tussen zijn ‘rol’ in het drama (die van verantwoordelijk pater familias) en dit gedrag leidt tot een serie komische situaties, die echter vrij spoedig een nogal stereotiep patroon gaan vertonen. Effekt op de ontwikkeling van het stuk naar de ontknoping heeft zijn houding alleen waar Liseo betrokken raakt in nieuwe verwisselingen binnen de tweeling-intrige. Deze bereiken in 74-75 hun absurde hoogtepunt, zetten zich daarna nog even voort, maar de reeks verwisselingen vindt haar eindpunt in 85, wanneer Britio de situatie doorziet. Daarmee eindigt ook het vierde bedrijf. De intrige met Zefiro komt in het vierde bedrijf niet aan de orde, afgezien van een opmerking in 78 over de vlucht van Annetta. Die met Artibo en Tranquillo vindt in dit bedrijf een voorlopige ontknoping, doordat Artibo in de schoot der familie terugkeert (71), en aan Tranquillo een huwelijk met Angitia wordt gesuggereerd (77). Alleen in de intrige rondom Porfiria is van het gelukkige einde nog niets te zien. In een emotionele scène (hc IV 4; sit. 68) nemen Porfiria en Corebo het vergif tot zich; de konfrontatie van Porfiria met Prelio vindt nog niet in dit bedrijf plaats.
Bij de behandeling van de vorm van de dramatische tekst (hfst. 5) bleek al, dat Hooft dit bedrijf sterk heeft besnoeid. Het middendeel ervan is grotendeels verdwenen. Hooft behield de eerste vijf situaties en de laatste zes. Een deel van het tussenliggende gebeuren heeft hij samengevat in de wel in shh gehandhaafde situatie 78. Doordat Hooft de uitvoerige situatie 68 voor een belangrijk deel zeer exakt heeft vertaald, maakt deze in shh een derde deel uit van het totale bedrijf. Welke konsekwenties deze ingrepen hebben gehad, zal ik bespreken door de situaties uit hc achtereenvolgens te behandelen.
Corebo en Tranquillo spreken Liseo aan over hun recht op de bruiden die hun | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontnomen dreigen te worden. Van Liseo krijgen ze niets te horen dan ontwijkende antwoorden, tautologieën, herhalingen van de vragen. De beide minnaars vertrekken boos, en onverrichterzake. De situatie veronderstelt dat beiden van de komst van hun rivalen op de hoogte zijn. Tranquillo is in 53 ‘ingelicht’; Corebo bleek bij Aretino in sit. 61 op de hoogte. In shh ontbreekt 61 (zie boven). Situatie 64 vervult hier nu de funktie te laten blijken dat Corebo van de komst van Prelio weet, wat van belang is om zijn gemoedstoestand in 68 begrijpelijker te maken. Bij de ‘gebeurtenis’ van 64, het botvangen van de twee huwelijkskandidaten als ze hun recht opeisen, haken in hc 77 en het begin van 68 aan. In shh blijft de gebeurtenis zonder zichtbare konsekwenties. Situatie 64 is door Hooft volledig en nauwkeurig vertaald.
Perdelgiorno komt melden dat Porfiria gevlucht is. Liseo wil niet wijken voor Fortuna en blijft onbewogen. Deze situatie toont alleen een volgend stadium in de nieuwe houding van Liseo en wordt niet door andere voorondersteld. Hooft volgt de tekst van hc vrij nauwgezet, met enkele eigen vondsten in de details.
Tanfuro ziet Liseo aan voor Britio en geeft hem geld en een ring. Zie voor de opkomst van Tanfuro de opmerkingen ad sit. 43 en 59. De situatie wordt voorondersteld door 76 (afwezig in shh) en 82. De eerste claus van Tanfuro in hc (‘Messer Britio moet zijn plan veranderd hebben’) slaat terug op het in 42 uitgesproken voornemen van Britio zo snel mogelijk uit Milaan te vertrekken. Deze claus moest in shh wel vervallen. Hooft laat echter wel de passage over het geldwisselen staan, die in hc geïntegreerd is in het plan om te vertrekken. In shh komen het geldwisselen en het bezoek aan de goudsmid nu vrijwel onvoorbereid in de tekst voor. Toch zijn deze handelingen wel zó aannemelijk voor een rijke vreemdeling als Britio, dat ze gemakkelijk in het verloop geïntegreerd worden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Liseo laat zijn mening blijken dat Fortuna hem uit vrees een van haar dienaren stuurt om zoete broodjes te bakken. Uitloop van 66 zonder verdere konsekwenties. In shh iets ingekort, maar qua strekking ongewijzigd.
Corebo en Porfiria nemen na een verheven gedachten wisseling het besluit samen te sterven. Na elkander drinken zij van het (langzaamwerkend) gif. Porfiria zal nu naar Prelio gaan. Deze zeer lange scène is door Hooft in de clausen die hij heeft overgenomen, heel nauwkeurig vertaald, tot in details van het gekunstelde en hoogdravende taalgebruik. De weggelaten passages bevatten variaties op hetzelfde thema van liefdetot-in-de-dood. In de eerste claus schrapte Hooft een verwijzing naar 64 (‘lo sdegno preso con Liseo’: ‘de boosheid op Liseo’). Over de retrospektieve aktiemomenten in verband met het drinken van het ‘vergif’, die terugwijzen naar de proloog, heb ik bij het behandelen daarvan al gesproken (zie p. 134-136). De situatie wekt een prospektieve spanning op in de richting van de ontmoeting met Prelio. Deze zal plaatsvinden in situatie 86, waardoor sit. 68 wordt voorondersteld.
De situaties 69 tm. 77 heeft Hooft geschrapt.
Corebo, komend van Porfiria, ontmoet Hipocrito. Sit. 69 heeft geen funktie in de ontwikkeling; zij bevat alleen enige karakteristieke uitlatingen van Hipocrito.
Een nieuwe konfrontering van Liseo's onaandoenlijkheid met de emoties van anderen, in dit geval van Maia. De dialoog wijst terug naar de ruzie van 39-40. De komische werking ligt in de volkomen andere reakties van Liseo op Maia's aanvallen. Mede door de aansporingen en kommentaren van Guardabasso is het een niet onvermakelijke scène, die echter geen gevolgen heeft in het verdere verloop.
Artibo komt op en wordt door Maia hartelijk ontvangen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebeuren in de situatie vormt een onmisbare schakel in de intrige rondom Artibo-Tansilla-Tranquillo. Hooft loste het probleem van het ontbreken ervan op, door de thuiskomst van Artibo en de reakties van Maia, Liseo en Tansilla te laten vertellen door de knechten in sit. 78. Hiermee vallen enkele aantrekkelijke spelmomenten weg.
Guardabasso maakt nu zelf gebruik van Liseo's onverschilligheid tegenover alles en vraagt of deze er iets tegen zou hebben als hij vijf of zes vrienden mee naar binnen zou nemen om te drinken, of als hij naar zijn liefje zou gaan. Liseo vindt alles best en Guardabasso verdwijnt prompt om het laatste te doen. Dit vormt de basis van een dwaas dialoogje tussen Guardabasso en Britio in 75. In shh ontbreken beide situaties. De inhoud van 72 wordt nu echter door een andere knecht verteld in 78, zonder dat dit daar verdere konsekwenties heeft voor de handeling.
Monoloogje van Liseo, dat de stand van zaken weergeeft zonder implikaties voor het volgende.
Liseo ontmoet Britio. Dit dwaze hoogtepunt van de tweeling-intrige is een bravoure-stukje van Aretino. In de twee beroemdste komedies met ditzelfde motief, Plautus' Menaechmi en Shakespeare's Comedy of Errors, leidt de konfrontatie van de tweelingbroers onmiddellijk tot de agnitio en daarmee tot het einde van de komedie. De komische werking berust er mede op het feit dat de fatale ontmoeting telkens nèt niet plaatsvindt: ‘Our real fear is lest the two Antipholuses or the two Dromios should happen to meet and thus, by inevitable recognition, spoil the game’, zegt Grivelet (1969, 17) naar aanleiding van The Comedy of Errors. Aretino heeft hier echter een zodanige situatie weten te scheppen, dat de onvermijdelijke herkenning nog uitgesteld wordt. Dit was alleen mogelijk doordat de scène op twee manieren is voorbereid. Liseo aan de ene kant verwacht voortdurend streken van Fortuna waartegen hij zich te weer moet stellen. Hij heeft daardoor een verklaring bij de hand voor zelfs de meest onwaarschijnlijke voorvallen. Britio anderzijds is door de opeenstapeling van misverstanden en verwikkelingen helemaal ondersteboven geraakt (‘son tutto sottosopra’). Hij gelooft in een betoverde wereld te verkeren (‘direi che questo non fusse Milano, ma il giardino de gli | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
incanti d'Orlando’, zegt hij als hij Liseo ziet), waarin alles mogelijk is. Daardoor missen beide broers het vermogen de ‘werkelijkheid’ te zien (Baratto 1964, 144). In shh was deze situatie na alle schrappingen vrijwel niet meer mogelijk geweest. Dat Rieuwert minder ‘in beeld’ is geweest dan Liseo, is daarbij van minder belang: zijn houding evolueert toch nauwelijks. Maar het schrappen van 31-32 en 42, waar Britio door verwarrende ontmoetingen steeds meer opgejaagd raakt, ontnam de basis aan zijn reakties in 74. Hooft heeft zo de weg afgesneden naar de handhaving van een van de komische hoogtepunten van het stuk, met een bijna absurdistische dialoog. In hc wordt 74 voorondersteld door 85, waar Britio tot het besef komt, dat degene die hij ontmoet heeft, zijn broer moet zijn geweest. Hoe Hooft dit oplost, zal ik bij situatie 85 bespreken.
De mogelijkheden van de verwisselingssituatie worden nog verder uitgebuit door ook de knechten Tanfuro en Guardabasso erin te betrekken, die beiden met hun boodschap bij de verkeerde aankomen. Uiteindelijk vertrekken ze met hun eigen meester. De situatie is te zien als een uitloop van 74 en wordt niet voorondersteld door volgende situaties.
Britio vraagt Tanfuro naar het geld en de ring (zie situatie 66). Hij gaat zijn knecht van diefstal verdenken. Ook in dit geval wordt in shh een gespeelde situatie vervangen door een vertelde, daar Hooft de voornaamste elementen uit 76 opneemt in de monoloog van Tanfuro in 82, die overigens ook in hc sit. 76 rekapituleert.
Tranquillo, wie alle hoop ontvloden is, ontmoet Hipocrito. Deze suggereert hem, zijn aandacht op Angitia te richten. Tranquillo zal Hipocrito's advies volgen. Het resultaat van deze gebeurtenis, het koppelen van Tranquillo aan Angitia, komt terug in sit. 95. Daar vinden we het ook in shh, waar Schijnheiligh tegen Rieuwert zegt: ‘Daer nae, de Stille in plaets van moejte te maecken om Alijt, is te vreden dat hij Dujf trouwe.’ (r. 2414-16). Deze mededeling is hier volkomen onvoorbereid en dwingt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de interpretatie dat er kennelijk ‘achter het toneel’ iets met Steven heeft plaatsgevonden. In hc is er een betere samenhang tussen de gebeurtenissen met Tranquillo (in 53, 61, 64, 77, 95) dan in shh, waar 61 en 77 zijn geschrapt.
Perdelgiorno en Malanotte praten over de stand van zaken. Deze scène vertoont veel gelijkenis met situatie 24. Aretino hanteert hier hetzelfde procédé, waarbij 24 echter meer toegespitst is op karakterisering van de personen en 78 op bespreking van de gebeurtenissen. In shh heeft deze situatie een belangrijker funktie dan in hc, doordat Hooft ervan gebruik maakt om een aantal losse draden van de verschillende intriges weer op te nemen en zo een basis te leggen voor het verdere verloop. De eerste helft is handig opgebouwd uit elementen die in hc voorkwamen in situatie 71 en 72. Eerst komt Daghdief vertellen dat hij in het bordeel is geweest, bij Lijsjen Leuterpels. Hierdoor ontstaat een scherp komisch kontrast met het eind van situatie 68 (Corebo-Porfiria!), die in shh direkt aan 78 voorafgaat. Dit kontrast is afwezig in hc. Vervolgens wordt verteld hoe Artibo is ontvangen (hc sit. 71). Ook waar de scène verder globaal sit. 78 uit hc volgt, gaat Hooft tamelijk vrij te werk. Sommige elementen uit de dialoog in hc zijn verplaatst en anders toegepast. Hooft laat de clausen vervallen die handelen over het naar de justitie gaan van Liseo, mogelijk omdat dit in shh (sit. S 59) al verder was uitgewerkt dan in hc. Ook de mededeling dat Porfiria er vandoor is naar Prelio om hem te troosten, ontbreekt. Vermelding hiervan had in shh minder zin, aangezien 78 er onmiddellijk op 68 volgt. Aan het eind van 78 zien de knechten Maia.
Maia zegt hun een vijzel boven in het raam te zetten, om hem Quartillo of hoe hij ook heet, op het hoofd te laten vallen, als hij mocht terugkeren. De situatie illustreert wat in 78 al door de knechten was verteld over de houding van Maia ten opzichte van Tranquillo en Artibo. Het prospektieve aspekt erin krijgt geen richtpunt: Tranquillo wordt uiteindelijk stilzwijgend geaccepteerd als bruidegom van Angitia. Door het schrappen van de situatie in shh valt de direkte komische werking van de houding van Maia weg, maar wordt het slot iets ‘waarschijnlijker’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In hc is het naar binnen gaan van de knechten in de handeling opgenomen; in shh is het niet duidelijk wanneer ze afgaan.
Maia stuurt Artibo uit om Liseo te zoeken, maar realiseert zich dan, dat ze zelf mans genoeg is om de zaak naar eigen goeddunken te regelen. In shh is deze scène vrijwel ongewijzigd vertaald.
Tansilla verzet zich ertegen, dat Artibo het huis verlaat. Allen gaan naar binnen. Ook deze situatie is volledig vertaald.
Deze groep situaties (79-80-81) bevat geen dynamische elementen. De positie van Artibo, sinds 71 bekend, wordt hier nog even geïllustreerd.
Monoloog van Tanfuro. Britio verdenkt hem van diefstal, maar Tanfuro wil zijn trouw bewijzen door de ketting en de parels (van Tansilla) terug te geven, die hij nog onder zijn hoede heeft. In shh vinden we hier geen veranderingen van belang.
Liseo stuurt Guardabasso naar huis. In de inhoud van deze scène is niets veranderd.
Wat men kon verwachten, gebeurt: Tanfuro ontmoet wéér Liseo en geeft hem nu ook de ketting en de parels. Liseo reageert net zo als in situatie 66 en gaat af. Tanfuro uit zich bitter over de ondankbaarheid van zijn meester. In shh bleef deze situatie in hoofdzaak ongewijzigd.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Britio verschijnt nu. Als Tanfuro erover spreekt, dat hij zojuist de ketting en de parels heeft overhandigd, geeft dit feit van wéér een verwisseling de stoot ertoe, dat Britio de eerdere ervaringen gaat kombineren. Hij komt tot de konklusie dat het ‘spiegelbeeld’ dat hij ontmoet heeft (in 74), niemand anders kan zijn dan zijn tweelingbroer. In shh is het opkomen van deze heldere gedachte veel zwakker gemotiveerd dan in hc. De mededeling van Simon in shh r. 2063 vgg. dat hij een man ontmoet heeft, die sprekend op hem leek, komt daar midden in de scène plompverloren uit de lucht vallen, als een goedkope oplossing om deze intrige naar een goed einde te brengen. Na de mededeling van Britio kon Hooft de tekst van hc niet volgen, omdat Aretino hier een anekdote uit de Sacco di Roma inlast, die Tanfuro ter vergelijking met de situatie in het stuk vertelt. Het eind van de scène is weer weinig verschillend van dat in hc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.8 Het vijfde bedrijfDe eerste helft van het laatste bedrijf (tm. sit. 99) is voornamelijk gewijd aan de intrige met Porfiria en aan de afronding van de tweeling-intrige, de tweede helft aan het binnenhalen van Tranquillo, Zefiro en Prelio als bruidegoms van Angitia, Annetta en Sveva. Van de eerste acht situaties behandelen zes de positie van Porfiria, Corebo en Prelio. De wending in hun ‘tragische’ situatie komt in 91, als geopenbaard wordt dat het vergif een slaapmiddel was.
Porfiria gaat naar Prelio, opdat hij zijn recht op haar zal kunnen gebruiken. Als hij hoort dat ze zich op de rand van de dood bevindt, beschaamt hij haar gebrek aan vertrouwen in zijn edelmoedigheid, door haar van haar belofte te ontslaan. Hij verklaart ‘deselve rejse naer beneden’ te zullen aanvaarden. Deze vrij lange scène is door Hooft zeer precies vertaald. Alleen de eerste claus van Porfiria nam hij niet over. Afgezien van elementen die ook verder in deze situatie meespelen, zoals het retrospektieve aspekt gericht op de proloog (vergif = slaapmiddel) telkens als de nabije dood aan de orde komt, vervalt met de eerste claus een verklaring van de lange ‘afwezigheid’ van Porfiria: ‘sono stata buona | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pezza dentro la chiesa a rihauermi’ (‘ik ben een hele poos in de kerk geweest om weer tot mijzelf te komen’). Behalve dat deze verklaring in de Nederlandse omstandigheden misschien minder bruikbaar was, had Hooft haar ook minder nodig: in shh liggen tussen 68 en 86 zeven situaties, in hc zestien.
Porfiria vertelt Corebo van Prelio's edelmoedigheid. Ook deze situatie, die alleen een uitloop is van de vorige, heeft Hooft nauwkeurig vertaald.
Tanfuro ontmoet Hipocrito, die hij herkent als één van degenen die zijn meester voor een ander aanzagen. De relatie Britio-Liseo wordt gelegd; Hipocrito wil degene zijn, die de broers herenigt. De situatie in shh is grotendeels een zorgvuldige vertaling van die bij Aretino. Alleen laat Hooft Hipocrito, vóór hij wordt aangesproken, niet over Tranquillo praten (gevolg van het schrappen van 77), maar vooruitlopen op het gesprek met Liseo in 95. De situatie wordt voorondersteld door 89, 95 en 98-99.
Monoloog van Hipocrito: hij gaat kijken of het bericht omtrent de terugkeer van een broer die rijk en kinderloos is, Liseo niet kan genezen van de hem aangeprate houding. In de vertaling stemt de inhoud van deze passage vrijwel overeen met die in hc.
Monoloog van Biondello. Aretino gebruikt een goedkoop foefje om de oplossing te brengen in de ‘uitzichtloze’ situatie van Porfiria, Prelio en Corebo. Een stem in het binnenste van Biondello heeft hem gezegd dat de vrouw aan wie hij het vergif heeft verkocht, door die en die straat is gegaan; vervolgens zegt diezelfde stem hem, dat in dat huis de man woont die het meisje wilde doden. In sit. 91 komt hij deze dan zeggen, dat het vergif een slaapmiddel is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals bij sit. 46-49 is uiteengezet, heeft Hooft, in tegenstelling tot Aretino, dit laatste goed voorbereid. In shh is ook het ingrijpen van de dokter beter verklaard, door de gevoeligheid van Lamfert voor zijn ‘image’ in het geding te brengen. Overigens bekommert noch Aretino noch Hooft zich om de ‘waarschijnlijke’ effekten van het drinken van het slaapmiddel. In 93 ligt Porfiria voor dood, terwijl Corebo nog rondloopt, in 96 (alleen in hc) nemen beiden weer aan de handeling deel, zonder dat verder over de werking van het middel gepraat wordt. In shh verschijnt Porfiria niet tussen 87 en 112, Corebo niet tussen 93 en 112. De monoloog van Biondello is in shh sterk uitgebreid. Situatie 90 levert daarmee een aanvulling op de karikatuur van de arts in 46-49.
Biondello deelt Prelio mee, dat het aan Porfiria gegeven vergif een slaapmiddel is. Het begin van de situatie is nieuw: een uitvloeisel van de door Hooft gekozen verklaring van Lamferts ingrijpen. Het kontakt met Wijbrandt (= Prelio) komt in shh op veel natuurlijker wijze tot stand. Ook verder is de situatie betrekkelijk vrij vertaald, met eigen vondsten van Hooft.
Konkluderend monoloogje van Prelio. De berusting die eruit spreekt, bereidt enigszins de aanvaarding (in 96) voor van Porfiria's zuster als vervangende bruid. In shh ontbreekt ook 96.
Prelio ontmoet Corebo en stelt hem op de hoogte van het vreugdevolle bericht van Biondello. Enkele clausen zijn vervallen, maar verder verschilt de scène in shh qua inhoud niet van die in hc.
Liseo en Guardabasso. Statische scène, die nog eens Liseo's onverschilligheid toont ten opzichte van ‘eerbaerhejdt’ en ‘proffijt’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De situatie is door Hooft, op één kleine weglating na, nauwkeurig weergegeven.
Hipocrito probeert Liseo tot een normale houding terug te brengen. Dit leidt tot een vermakelijke dialoog, waarbij zelfs Hipocrito niet meer bij machte blijkt, om weer ongedaan te maken wat hij zelf heeft teweeggebracht. Noch de mededeling dat Zefiro Annetta wil huwen, noch die dat Tranquillo met Angitia genoegen neemt, en zelfs niet de onthulling van de komst van een schatrijke tweelingbroer, haalt Liseo uit zijn opgewekte onaandoenlijkheid. (Zie voor de mededeling over Tranquillo de bespreking van sit. 77 hierboven.) Situatie 95 bevat geen gebeurtenissen die door het verdere verloop worden voorondersteld. Wel bereidt zij de waarschuwing van Hipocrito aan Britio voor, dat Liseo niet enthousiast zal reageren (sit. 99; geïllustreerd in 110) en verklaart ze het feit dat Maia en Hipocrito gezamenlijk de verdere verbintenissen regelen (103). Deze levendige scène is door Hooft goed vertaald. De weglatingen betreffen onder meer enkele specifiek katholieke trekjes (zie hieronder in 8.4.3.). Het schrappen ervan heeft geen konsekwenties voor het verloop van de handeling. Bij één claus, ‘Waer soudmen beter heerschap vinden?’ (shh r. 2457), geeft Hooft, in navolging van zijn bron (editie-1588), ten onrechte Schijnheiligh als spreker aan in plaats van Slockspeck.
Porfiria, Prelio en Corebo. Het voornaamste element voor het verloop van de handeling is dat Porfiria Prelio beweegt om Sveva als vrouw te accepteren. In shh wordt ook dit later verteld, in sit. 103: ‘Catrijn sejdt dat hij onse Machtelt wel in haer plaets ten huwlijck begeeren soude, (...)’ (shh r. 2624-6). De reaktie van Prelio wordt in shh dus niet vertoond. Verder bestaat sit. 96 uit een aantal affektieve uitingen, die voor het verdere verloop niet van belang zijn.
Na het vertrek van Prelio praten de andere twee nog even na. Uitloop van 96 zonder veel belang. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tanfuro vertelt Britio over zijn ontmoeting met Hipocrito. In de vertaling is de tekst grotendeels gelijk, alleen zijn de vreugde-uitingen van Britio wat besnoeid.
Hipocrito, Britio, Tanfuro. Hipocrito licht Britio in over Liseo, zijn familie en zijn bijzondere gedrag op het moment. Hij weet van Britio handig een gift en verdere beloften los te krijgen. Aan het eind van de scène neemt hij Britio en zijn knecht mee naar binnen in het huis van Liseo. Hooft heeft deze situatie zonder ingrijpende wijzigingen vertaald, met schrapping van een passage waarin gesproken wordt over de verdwenen welvaart van Milaan na de invallen uit het buitenland. De situatie wordt voorondersteld door de verdere aanwezigheid van Britio in de kring van de familie (102, 103, 104, 110 etc.).
Twee onbelangrijke scènes, waarin we eerst Troccio alleen (in 100) en daarna Troccio en Tranquillo (in 101) zien zoeken naar Hipocrito.
Guardabasso en Tanfuro sluiten vriendschap. Een typische ‘knechten-dialoog’, waarin de twee hun voorkeuren vergelijken. Het is een aardige scène, die echter geen element vormt in de ontwikkeling van de intriges. Het begin (shh r. 2558-61) is door Hooft toegevoegd. Het zorgt voor een goede aansluiting bij de voorafgaande situatie (99). Verder is de dialoog tamelijk vrij vertaald, met veel echt Nederlands idioom, zonder dat de teneur van het geheel veranderd is. Hooft laat een twintigtal clausen vervallen, waarvan alleen die over de door beide knechten gedeelde voorliefde voor lichte vrouwen een afzonderlijk aspekt inhielden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hipocrito en Maia praten over de ontvangst van Britio en over het gedrag van Liseo. Maia vraagt aan Hipocrito Prelio te zoeken, die van haar met Sveva mag trouwen, en ook Annetta, samen met Zefiro, aangezien diens misstap ‘virtuoso, vtile, & honoreuole’ is. De eerste helft van deze situatie (in shh tot r. 2630) heeft Hooft in grote lijnen ongewijzigd gelaten. Over Eelhart (Zefiro) en Jaquemijne voegt Hooft aan de woorden van Belij (Maia) toe: ‘'T is mijn mans schuldt dat hij 't met vrundschap niet toelaeten wilde.’ (shh r. 2630-31). In hc ligt de verklaring voor de ‘omzwaai’ van Maia in het achteraf goedpraten van de schaking en in een ‘wereldbeeldaspekt’: een moeder mag blij zijn als haar dochters niet als publieke vrouwen eindigen. Hooft legt de accenten iets anders: in het afschuiven van de fout naar Rieuwert (die toch al niet meer beschouwd wordt als een toerekeningsvatbaar persoon), en in het risiko van ongehuwd-moederschap. Aan het eind van de situatie maakt Aretino een grapje door Maia een uitspraak van Nanna uit zijn eigen Ragionamenti te laten citeren. Dit moest Hooft wel laten vervallen. Aanvankelijk liet Hooft nu in r. 2643 de tekst eindigen met ‘Adieu. Goeden dagh Joffrouw’. Daarna schrapte hij dit echter en voegde een nieuw slot aan de scène toe (r. 2643-52). Gekonfronteerd met situatie 105, waarin alles voor Tranquillo in orde wordt gemaakt, en met 106-108 waarin de thuiskomst van Annetta wordt geregeld, heeft Hooft de ekonomische oplossing gevonden, om deze twee zaken in één keer af te handelen in het gesprek van Schijnheiligh en Belij. Daardoor omzeilde hij ook de in de Nederlandse omstandigheden niet bruikbare tocht van Annetta naar het reinigende ‘orakel van Santa Vastalla’ (sit. 106-107). shh r. 2649-50 (‘Laet Jaquemijne achter in comen om d'opsicht vande gebujren.’) geeft een wat huiselijker oplossing. Het gevolg is, dat Jaquemijne (in tegenstelling tot Annetta) vóór het kollektieve optreden in 112 niet meer ten tonele komt.
Guardabasso en Tanfuro zijn bezig de goederen van Britio naar binnen te dragen. Hetzelfde zien we ook in 113. Hier volgt Hooft Aretino niet in deze verlevendiging van het toneelbeeld.
Hipocrito ontmoet Tranquillo, deelt hem mee dat Angitia de zijne kan worden en vraagt hem in de Dom te wachten. Hooft neemt dit op in situatie 109. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hipocrito ontmoet Troccio. Deze zegt hem dat Zefiro denkt te sterven, als er geen verzoening met de ouders van Annetta tot stand gebracht wordt. Hipocrito zegt dat Annetta met twee of drie vrouwen naar huis moet komen, om aan de juist teruggekeerde oom (Britio) de indruk te geven, dat ze zich heeft laten reinigen bij het heiligdom van Santa Vastalla. (Petrocchi, in Aretino 1971, 811, brengt de naam van deze ‘heilige’ terug op Lodovica Torelli, gravin van Guastalla, die na in haar jeugd een losbandig leven te hebben geleid, als weduwe zich aan vrome werken wijdde.) De eerste claus van de knecht in shh: ‘Och Domine hoe heb jck v loopen soecken?’, r. 2653) vertelt wat in hc in sit. 100-101 getoond werd. Nieuw is verder dat Schijnheiligh Eelhart alvast naar de kerk laat gaan. Hierdoor kan Steven (Tranquillo) de plaats van Zefiro (Eelhart) innemen in sit. 109 (zie boven ad sit. 105). De gewijzigde oplossing voor de thuiskomst van Annetta is bij sit. 103 besproken.
Korte verbindingsscène (van vier clausen) met Maia en Hipocrito.
De thuiskomst van Annetta. Zie boven ad 103. Door het laten vallen van de ontmoeting Maia-Annetta verliest Hooft een aantrekkelijk dramatisch moment. In hc is het tijdsverloop tussen 106 (Troccio moet Annetta gaan halen) en 108 (Annetta verschijnt) uiterst gering. Aretino laat Hipocrito dan ook zeggen, dat Troccio Annetta onderweg heeft getroffen. In shh speelt dit probleem niet, daar Jaquemijne pas in 112 verschijnt.
Prelio en Zefiro komen aan bij Hipocrito. Hij deelt ze mee dat ze geaccepteerd zijn als echtgenoot van respektievelijk Sveva en Annetta, en neemt ze mee naar de Dom om Tranquillo op te halen. In shh neemt Steven de plaats van Zefiro in, met inkorporatie van elementen uit sit. 105 (zie aldaar). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Britio en Liseo. De enthousiaste uitlatingen van de eerste en de skeptische opmerkingen van de laatste gaan volledig langs elkaar heen. In shh is de stemming van elk van beide broers dezelfde gebleven, maar in de bewoording ervan is veel veranderd, vooral in de clausen die Rieuwert spreekt. In hc wijst Liseo telkens op de ijdelheid van de vreugde, bij Rieuwert komt dit minder sterk naar voren. Hooft nam bijvoorbeeld niet de uitspraak van Liseo over waarin niet alleen de ‘happy ending’, maar het hele gebeuren van de komedie van binnenuit gerelativeerd wordt: ‘Di qui a due hore succederanno in luogo de lumi, de le musiche, de gli applausi, oscurita, solitudine, & horrori, onde todos es nada.’ (‘Over twee uren van nu volgen in de plaats van de lichten, van de muziek, van de toejuichingen, duisterheid, eenzaamheid en verschrikkingen, dus todos es nada (alles is niets)’; zie hierover Baratto 1964, 147). Een eigen toevoeging van Hooft vormen de woorden van Rieuwert: ‘Jck leg de Amsterdamsche Comedianten hier een spel af te speelen, maer jck passer niet op. (...) En oft jck 'er al op paste, soo moght jck 'er mij mee troosten dat het niemand verstaen soud als de man die 't gemaeckt had trouwen.’ (shh r. 2708-11, 2713-15; zie ook p. 223 hieronder).
Hipocrito arriveert met Tranquillo, Prelio en Zefiro. Hooft blijft dicht bij het Italiaans, maar voegt een claus van Britio toe, waardoor diens reaktie duidelijker wordt.
Over deze slotscène, waarin alle personen uit het stuk op het toneel verschijnen, heb ik hierboven al geschreven (p. 137, p. 143-144 en p. 145). Hooft geeft van deze situatie voor het grootste deel een zeer akkurate vertaling. Enkele regels zijn geschrapt, waarbij als opvallendste die waarin Britio ieder uitnodigt tot een grootse feestmaaltijd. De twee laatste clausen, van Biondello die een kijkje gaat nemen bij het feestmaal, en van Guardabasso die eveneens een schranspartij voor zich ziet, zijn hier ook vervallen. Ze zijn door Hooft in andere vorm en in omgekeerde volgorde verwerkt in S 113 en 113. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De knechten brengen de bagage van Britio binnen. Hooft voegt hier een regel toe uit sit. 104 en maakt een nieuwe slotclaus, die op uitstekende wijze de in 112 geschrapte claus van Guardabasso vervangt: ‘Houw Lijsbet, waer zijje? [- tap terstont, geeft] de sleutel van de kelder.’ (shh r. 2796-7; de woorden tussen vierkante haken heeft Hooft doorgestreept.)
Zie voor deze toegevoegde situatie hierboven, p. 137. Lamfert, die ook graag naar binnen wil, maakt er gebruik van dat Rieuwert alles onverschillig is. De situatie bouwt voort op de eerder gegeven karikatuur van de arts.
Liseo richt zich tot het publiek en spreekt de ‘epiloog’ van het stuk uit. Hij treedt daarbij buiten de fiktieve wereld van het drama zoals zich dat voor de ogen van de toeschouwers heeft voltrokken. Op dit verschijnsel kom ik naderhand nog even terug (zie p. 256). In hc gaat Liseo aan het eind van de monoloog weer in ‘zijn wereld’ terug: ‘me ne vado a vedere le pazzie nuzziali.’ (‘ik ga kijken naar de dwaasheden van de huwelijken’). Deze laatste zin is door Hooft niet overgenomen; het handschrift verkeert weliswaar wat de onderzijde van het laatste blad betreft in een slechte staat, maar toch is het duidelijk dat er geen plaats kan zijn geweest voor deze slotwoorden. Verder heeft Hooft van de vier keer dat Liseo ‘todos es nada’ zegt, er drie geschrapt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.9 SamenvattingDe ingewikkelde opbouw van l'Hipocrito is door verscheidene auteurs negatief beoordeeld. Volgens Fresco (1901, 127) verstoort de verscheidenheid van gevallen en voorvallen, met het uitzonderlijk grote aantal verliefde personages, niet alleen de gemoedsrust van de brave Liseo, maar schaadt zij ook niet weinig de helderheid en het natuurlijk verloop van de komedie. Hij veronderstelt dat Aretino deze ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wardheid misschien bewust gezocht heeft, om tegen de gekompliceerdheid van de tegenspoed van Liseo's familie, de gunstige wending van de fortuin beter te laten uitkomen. Een veel ongunstiger oordeel geeft Parodi in zijn postume, door Croce verzorgde, bundel Poesia e letteratura (1916). Parodi velt over het algemeen een streng oordeel over Aretino's toneelwerk. Talanta en l'Hipocrito ziet hij als het dieptepunt: ‘le veramente brutte fra le commedie aretinesche’ (‘de werkelijk slechte komedies onder die van Aretino’; Parodi 1916, 157). Ten aanzien van de tweede spreekt hij over ‘de warboel (“arruffío”) van de scènes’ (ibidem, 156). Ook de recentere monografie van Petrocchi heeft geen goed woord over voor de kompositie van het stuk. De auteur noemt het een ‘mengelmoes van ontmoetingen, van herkenningen, van amoureuze intriges, van persoonsverwisselingen, van verliefden die elkaar in de steek laten en die met elkaar omwisselen, in een geheel dat verward en ongeordend is’ (Petrocchi 1948, 236).5 Petrocchi's kritiek wordt zonder meer overgenomen door Radcliff-Umstead (1969, 175). Hij komt na een overigens op tal van punten aanvechtbaar betoog tot de konklusie: ‘Internal unity is completely lacking.’ Ook Pandolfi (in Mango 1966, 37) oordeelt weinig positief. Velen uiten ook kritiek op de disparaatheid van de komische en amoureuze motieven en op inkonsekwenties in de behandeling van de figuren, punten waarop ik in het volgende hoofdstuk nader zal ingaan. Een uitzondering in het koor der negatieve kritiek inzake de bouw van l'Hipocrito vormt Sanesi, auteur van een handboek over de Italiaanse komedie. Hij erkent dat er in het stuk grote verwarring van handelingen (‘grande aggrovigliamento di fatti’) heerst, maar hij zegt dat Aretino erin slaagt deze vast in de hand te houden en met ongemene vaardigheid naar de katastrofe te leiden (Sanesi 1911, 241).6
Baratto (1964, 79-80) heeft principiële bezwaren tegen een waardebepaling van Aretino's komedies op grond van uitspraken over de kompositie van de stukken. Hij wijst erop dat zulke uitspraken, of ze nu de ‘verwarde struktuur’ afkeuren, of juist prijzen als een reaktie op de ‘regels’, stilzwijgend een waardensysteem hanteren, dat gebaseerd is op de normen voor het genre van de zestiende-eeuwse theoretici. Hij plaatst dergelijke oordelen in dit opzicht op één lijn met de veroordeling van Aretino op morele gronden, waarbij óók wordt uitgegaan van waarden die vreemd zijn aan het werk van Aretino. Baratto stelt dat de waarde van Aretino's komedies veeleer ligt in hun ‘teatralità’, hun kwaliteiten als ‘toneel’. Elk onderdeel hoeft slechts even te ‘schitteren’ tijdens het verloop van de voorstelling, veronderstelt niet meer dan het efemere bestaan van de op het toneel uitgesproken woorden. Een literaire analyse loopt het risiko juist aan de werkelijke kwaliteiten voorbij te zien7 (Baratto 1964, 77-8; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik kom hierop terug in 8.6.). Van den Bergh (1972, 62-4) beklemtoont zelfs het relatief geringe belang van een sluitende kompositie voor de komedie in het algemeen. Dit alles neemt niet weg, dat de struktuur van Aretino's spelen wel beschreven kan worden, zonder daaruit onmiddellijk konklusies te trekken voor de waarde van een afzonderlijke komedie als geheel. Wanneer we dat doen, dat wil in dit geval zeggen: wanneer we de gegevens uit de voorafgaande beschrijving samenvatten, dan blijkt Sanesi een juistere mededeling over l'Hipocrito te doen, dan de andere auteurs wier oordeel ik weergaf. Het onderzoek van opeenvolging en samenstel van het drama geeft voldoende aanleiding om te stellen dat het stuk wel gekompliceerd is, maar niet verward. Nu is ‘verward’ een weinig bruikbare kritische term, enerzijds omdat de betekenis ervan te vaag is, anderzijds omdat het woord een negatief oordeel impliceert. Als we proberen iets exakter aan te geven, hoe het staat met de struktuur van l'Hipocrito, dan kunnen we het volgende opmerken. De relaties binnen opeenvolging en samenstel, weergegeven in een schema zoals we hier alleen voor het eerste bedrijf konden tekenen (zie p. 147), bieden een beeld van een ingewikkeld weefsel van intriges, waarin echter maar weinig losse draden zijn te bespeuren. Er zijn met andere woorden geen ontwikkelingen in het stuk, die wel op gang gebracht worden, maar niet tot afronding komen. Weliswaar zijn er situaties die niet door het volgende verloop voorondersteld worden, maar deze hebben dan òf een duidelijke statische funktie (karakterisering van figuren, kenbaar maken van de gemoedstoestand van de personages; zie bijvoorbeeld ad sit. 3, 6, 11, 24, 25, 35, 38, 55, 57, 67, 69, 70, 79-81, 87), òf ze fungeren als op zichzelf onbelangrijke verbindingsschakels, die het verloop van de handeling soepeler maken (bijvoorbeeld sit. 4, 47, 49, 100-101). De ingewikkeldheid wordt veroorzaakt door het feit dat Aretino behalve de tweeling-intrige nog drie onafhankelijke liefdesintriges heeft opgebouwd, en doordat hij telkens scènes behorend tot verschillende intriges elkaar laat afwisselen. Het lijdt geen twijfel dat Aretino deze ingewikkeldheid bewust heeft nagestreefd. Hij is daarin geen uitzondering: veel zestiende-eeuwse komedies hebben uitermate ingewikkelde intriges. Indien goed toegepast, kan gekompliceerdheid op zichzelf al een komisch effekt hebben: ‘(...) the plots of comedy often are complicated because there is something inherently absurd about complications.’ (Frye 1971, 170; overeenkomstige uitspraken bij Van den Bergh 1972, 56 en 266, noot 86). Het feit dat in l'Hipocrito driemaal achter elkaar een onverhoopte terugkeer plaatsvindt, heeft alleen al door de herhaling een komische werking. Hoe onoplosbaarder het warnet van verwikkelingen om Liseo schijnt, des te grappiger wordt hij in zijn hulpeloosheid, des te bevredigender de serie ontknopingen die leidt tot de gewenste happy ending. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat Aretino dit gekompliceerde bouwsel wel degelijk goed overzag, blijkt uit de wijze waarop de aanzet, het hoogtepunt en de ontknoping van elk der intriges over het stuk zijn verspreid. (Zie hierboven bij de inleidingen tot de verschillende bedrijven.) Het volgende (sterk vereenvoudigde) schema kan dit misschien iets verduidelijken:
Het gaat hier om de volgende ‘relevante momenten’:
Dat Aretino een stevige greep had op de kompositie van het stuk, blijkt ook uit de begrenzing van de bedrijven. Het eindpunt ervan is telkens op een goed gekozen punt aan het slot van een bepaalde ontwikkeling aangebracht. Nadat in het eerste bedrijf enige intriges op gang zijn gekomen, begint het tweede bedrijf op het moment dat de introduktie van nieuwe figuren een tweede stukje expositie vereist; het eindigt met de grote ruzie van Liseo en Maia. Het derde bedrijf eindigt met de ‘bekering’ van Liseo; het vierde met de ‘heldere gedachte’ van Britio, na de ontmoeting met Liseo, waardoor de wending in de tweeling-intrige tot stand komt.
We zien hier dat èn het tweede èn het derde èn het vierde bedrijf besluiten met een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moment uit de verwikkelingen waarin Liseo centraal staat, en niet met een moment uit de liefdes-intriges. Liseo opent ook het stuk en sluit het in situatie 114 af. Als we kunnen spreken van eenheid in het stuk, dan is dat niet een eenheid van handeling (in de zin van Jansen 1968b); daarvoor ontwikkelen de verschillende intriges zich te zeer los van elkaar. Het is een eenheid rondom een personage: de uiteenlopende gebeurtenissen in het drama staan met elkaar in verband, omdat ze alle het lot van Liseo raken. Zo wordt het stuk tenminste in de proloog gepresenteerd: als het verhaal van Liseo, waar men zijn ‘lering’ uit kan trekken. Zo komt het ook naar voren in de expositie: situatie 5 introduceert het gehele komende gebeuren als een dreiging in het bestaan van Liseo. Het vormt ook de grond voor het feit dat we Liseo's bekering konden aanwijzen als het belangrijkste keerpunt in de handeling van het stuk. Bij het veroorzaken van deze bekering werken alle intriges van het stuk mee; en Liseo's nieuwe gemoedstoestand gaat ook weer een element vormen in elk van de intriges. Tonelli geeft dus ongetwijfeld een vertekend beeld van l'Hipocrito, als hij de intrige rondom Porfiria centraal stelt en vervolgens zegt dat Liseo en Hipocrito wel de dominerende figuren zijn, maar in feite naast de handeling van het stuk staan: ‘la vicenda della commedia non li riguarda molto’ (Tonelli 1924, 110). De vertekening zit hem echter meer in het centraal stellen van één van de amoureuze intriges, dan in deze mededeling dat ‘de handeling van de komedie Liseo en Hipocrito niet erg aangaat’. Want dat laatste is merkwaardig genoeg in veel opzichten juist. De intriges raken alle het lot van Liseo, schreef ik zoëven, en dat is zo: zeraken zijn lot, maar Liseo's lot is niet wat de inhoud van de intriges uitmaakt. Dat wil zeggen dat we een onderscheid kunnen maken tussen enerzijds het schema van waaruit de komedie vertrekt en dat de basisstruktuur ervan bepaalt (en daarin staat Liseo centraal), en anderzijds de invulling ervan. Dit schema wordt namelijk grotendeels gevuld met elementen die een eigen leven leiden, binnen enige intriges die zich voor een belangrijk deel onafhankelijk van die basisstruktuur gaan ontwikkelen. Een symptoom van die onafhankelijkheid is, dat er afgezien van de slotscènes geen enkele situatie is, waarin Liseo met een van zijn dochters optreedt. Tegenover deze ‘centrifugale’ tendenties in l'Hipocrito (de term is van Hösle 1969, 211) is het samenbindende element betrekkelijk zwak. Dit komt vooral doordat Liseo zo passief is. Niet alleen na zijn ‘bekering’: ook daarvóór bestaat zijn rol vrijwel geheel in reaktie op het gebeuren, niet in aktie. Daardoor verschuift het zwaartepunt van de aandacht telkens naar de afzonderlijke intriges, en daaruit ontstaat een indruk van grilligheid in de kompositie, ook al is de konstruktie van de komedie volledig sluitend. De indruk van een zekere verbrokkeldheid wordt versterkt door het snel verspringen van de ene intrige naar de andere en door de vele persoonswisselingen. Liseo is de enige figuur die enkele keren vijf of zes situaties achtereen aanwezig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijft; een bepaalde intrige beheerst nooit meer dan vier achtereenvolgende situaties. Andere faktoren dragen ook bij tot deze indruk. Zo duurt het in enkele gevallen vrij lang voordat een bepaalde intrige, na te zijn onderbroken, weer wordt voortgezet. Aretino heeft hierin geen vergissingen gemaakt: hij neemt iedere draad in een later stadium weer op. Het effekt van een dergelijke ‘breuk’ wordt bovendien beperkt door toepassing van eenvoudige technische middelen. Artibo bijvoorbeeld verschijnt in 27 en laat daarna tot 53 niets van zich merken, terwijl zijn rivaal Tranquillo ook pas in 51 even genoemd wordt. Hier bestaat het risiko, dat Artibo alweer ‘vergeten’ is, wanneer hij voor de tweede keer opkomt. Aretino tracht dit risiko echter te ondervangen door Artibo zowel aan het eind van 27 als aan het begin van 53 over zijn echtgenote Tansilla te laten spreken. Over Zefiro horen we niets tussen 62 en 95. Hier zorgt een opmerking in 78 ervoor, dat de intrige met Zefiro en Annetta niet geheel in de vergetelheid raakt. Dergelijke geheugensteuntjes worden ook in andere scènes geleverd door toespelingen, verwijzingen, retrospektieve aspekten. Naast het systeem van kausale verbindingen is er zo een netwerk van relaties die bijdragen tot de voorbereiding van de komende handelingen en tot het in herinnering houden van de voorvallen die al hebben plaatsgevonden. Alle gebeurtenissen in het drama zijn door hun verschillende relaties in het geheel geïntegreerd. Alleen het ingrijpen van Biondello in situatie 90 is door niets gemotiveerd. Hij treedt op als een ‘medicus ex machina’: een kunstgreep van de auteur om uit een uitzichtloze situatie naar een gelukkige ontknoping te komen. We hebben gezien dat Hooft hier een oplossing heeft gevonden die met het oog op de kausale samenhang beter verantwoord is. Dat houdt niet in, dat het foefje van Aretino verwerpelijk is vanuit het oogpunt van de kwaliteit van het stuk als drama. ‘Waarschijnlijkheid’ is niet iets waar een komedie mee valt of staat. Terwille van het komisch effekt is zelfs een grote dosis onwaarschijnlijkheid volstrekt acceptabel en soms onvermijdelijk, zeker bij het tot stand brengen van de ontknoping. ‘Happy endings do not impress us as true, but as desirable, and they are brought about by manipulation. (...) Unlikely conversions, miraculous transformations, and providential assistance are inseparable from comedy’ (Frye 1971, 170). Een punt tenslotte dat ook tot de indruk van verwardheid kan hebben bijgedragen, is de omstandigheid dat het aantal personages in l'Hipocrito vrij groot is, en dat in hen stereotiepe eigenschappen (van de knecht, van de minnaar) overwegen boven individuele karaktertrekken (zie hierover het volgende hoofdstuk). Dit is echter iets dat in een opvoering van het stuk gemakkelijk ondervangen kan worden door een kontrastrijke aankleding. Het hoeft niet gezien te worden als een gebrek in de bouw van het stuk. Op dit punt verschil ik derhalve van mening met Van Tricht (1951, 67), die zegt dat de warrige intrige het stuk bij vertoning nog onbegrijpelijker moet maken dan bij lezing. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hooft heeft bij de bewerking van l'Hipocrito de komplexe opbouw gehandhaafd. We zagen hierboven (p. 146) reeds dat hij het stramien van elk der intriges in stand liet. Ook de begrenzing van de bedrijven is gelijk gebleven. Het schrappen van Gemma als figuur heeft weinig konsekwenties, daar zij slechts een sekundaire funktie in de handeling vervult. Hooft heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een komplete intrige te schrappen, wat bijvoorbeeld met die rondom Artibo zonder veel problemen had kunnen geschieden. Aangezien het stuk wel aanzienlijk is ingekort, kan men zeggen dat de gekompliceerdheid van de handeling relatief is toegenomen: binnen een kleiner bestek wordt een ongewijzigde hoeveelheid ontwikkelingen ‘samengeperst’. Dit komt de helderheid van het stuk niet ten goede. En hoewel Hooft hc over het geheel handig heeft verkort, zonder dat hij veel ‘steken laat vallen’, hebben de vele coupures toch wel enige negatieve gevolgen. De ontwikkeling van bepaalde personages en van hun verhouding tot andere figuren komt bijvoorbeeld minder goed uit de verf in shh dan in hc. Hierop zal ik in het volgende hoofdstuk nader ingaan. Door het schrappen van tal van scènes neemt ook de ruimte af om bepaalde situaties voor te bereiden. Het verloop wordt bruusker, het ritme der gebeurtenissen onrustiger. We zagen dit al in het eerste bedrijf, waar het eerste optreden van Zefiro en dat van Britio (sit. 7 en 12) in shh onmiddellijk op elkaar volgen. In het tweede bedrijf vertoont de groei van de woede van Liseo zich minder geleidelijk door het schrappen van sit. 30-31. Situatie 66 mist de aanloop van 43 en 59; Britio's inzicht in de verwisselingen (85) is niet langer het resultaat van getoonde gebeurtenissen; Prelio accepteert Sveva zonder enige argumentatie (92 en 96 geschrapt). In hc aanwezige verbindingen tussen situaties vallen soms weg. Situatie 16 kwam geïsoleerd te staan, uit 24 verdwenen juist enkele relatie-scheppende elementen, door het schrappen van 61 en 77 raakte de samenhang verloren in het gebeuren met Tranquillo. Soms wordt ook de handel en wandel van bepaalde figuren in shh onduidelijk, het opkomen en afgaan verliest zijn motivering (sit. 10-11-14; 78-79). We hebben echter ook al gezien, dat in enkele gevallen de verbinding tussen de situaties is verduidelijkt. Een belangrijke korrektie is die in de motivering van de handelingen van Lamfert Loscop (sit. 46; 90-91). Een nieuwe verbinding werd in shh ook gelegd tussen 7 en 16 en tussen 14 en 24. Enige ontwikkelingen in het stuk kregen een nieuwe, natuurlijker afronding: het lopen naar de justitie (S 59); de thuiskomst van Annetta (103). Soms wist Hooft het stuk in te korten door een gebeurtenis niet ten tonele te doen komen, maar deze over te laten aan de fantasie van de toeschouwer (sit. 10), of elders te laten vertellen (sit. 33 en 50 in S 50; 72 in 78; 76 in 82; 96 in 103). Daardoor wordt de handeling ‘ekonomischer’, maar verdwijnen er enkele aantrekkelijke spelmomenten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een aantal malen ook is de komische spelsituatie in shh minder genuanceerd dan in hc, doordat de verhouding tot het voorafgaande is komen te vervallen. We zagen dat bij situatie 14, 17 en 32. Dergelijke kombinaties van ‘winst’ (door het minder omslachtig maken van de handeling) en ‘verlies’ (door het vervallen van komische momenten) zien we vaker optreden. Het schrappen van de koppelaarster bijvoorbeeld verwijdert een omweg in het verloop van de handeling, maar neemt tegelijkertijd een aantal schilderachtige passages uit de tekst weg. Het is niet zomaar uit te maken, wat hier winst en wat verlies genoemd kan worden, laat staan in hoeverre het ene tegen het andere opweegt. Dynamische elementen zijn niet per se waardevoller dan statische. Denk aan een stuk als Bredero's Moortje, dat zijn aantrekkelijkheid vooral aan de laatste ontleent. Als uit dat werk alles geschrapt zou worden wat niet direkt bijdraagt tot het voortstuwen van de intrige, zou er een mager geheel overblijven. Dat Hooft er niet speciaal op uit was, om het statische element in het stuk te beperken en het dynamische te behouden, blijkt in de uitbreiding die hij aan de tekst van de dokter heeft gegeven en aan het handhaven van de lange liefdesbrieven in 16 en 23. Het lijkt me dat Gemma eerder is komen te vervallen op grond van het feit dat haar tirades niet erg in ‘'s Landts gheleghentheyt’ pasten, dan alleen op grond van de omstandigheid dat haar aandeel in de handeling volstrekt niet essentieel was. Gezien vanuit het geheel van het stuk zijn er natuurlijk scènes, waarvan de weglating zonder veel bezwaar heeft kunnen plaatsvinden. Aan situatie 59, 61, 69 en 101 wordt niet veel gemist. Maar het aantal keren dat een schrapping verlies van komische kwaliteiten meebrengt, is groter. Ik heb daarop met name gewezen bij situatie 74-75, maar ook situatie 33 en 70, 79 en 108 kunnen hier genoemd worden. Nu is het nogal vanzelfsprekend, dat coupures in een komedie zullen leiden tot verlies van komische momenten. Als het anders was, zou het niet pleiten voor de komedie in kwestie. De vraag wat dit ‘verlies’ voor konsekwenties heeft voor het waardeoordeel over de bewerking als geheel, zal ik trachten te beantwoorden in mijn eindkonklusies over Schijnheiligh, als ook andere aspekten van het stuk aan de orde zijn geweest. Hier zij alleen vastgesteld dat het onjuist is te poneren, dat de verkorting niets dan winst oplevert. Dat laatste is de mening van Kalff (1895, 260). Ook Van Tricht (1951, 67) spreekt alleen over ‘handige verkortingen en aardige toevoegsels’, een formulering die door Knuvelder (o.a. 1971, 267) is overgenomen. In 8.6 kom ik uitvoeriger hierop terug. |
|