| |
| |
| |
5
De vorm van de dramatische tekst in l'Hipocrito
en de afwijkingen ten opzichte daar van in Schijnheiligh
5.1 Aanpak
Zoals in 2.9. werd uiteengezet, is de editie-1588 van l'Hipocrito de aangewezen basistekst voor een nauwkeurige vergelijking van Aretino's komedie met haar Nederlandse vertaling. Voor het verzamelen van de kwantitatieve gegevens uit l'Hipocrito deed de keuze van de basistekst echter weinig terzake, zolang deze slechts geringe spellings- en formuleringsverschillen vertoont met de ‘texte privilégié’ van l'Hipocrito. Ik heb hiervoor de editie-1968 van De Sanctis verkozen, omdat deze het gemakkelijkst te hanteren was. Zodra ik een beroep doe op de ‘inhoud’, ga ik uit van de editie-1588. De gegevens over Schijnheiligh zijn gebaseerd op mijn translitteratie van het handschrift. Voor l'Hipocrito gebruik ik meestal weer de afkorting hc, voor Schijnheiligh, als boven, shh.
Als eenheden voor de tellingen hanteer ik de situaties, de clausen en de regels. Aangezien het aantal regels (per situatie, per personage en in totaal) in deze prozateksten mede door het schrift resp. de typografie wordt bepaald, hebben daarbij absolute getallen geen waarde voor de vergelijking. Ik werk daarom alleen met percentages van het totale aantal regels van een bepaalde tekst of een deel van een bepaalde tekst. Tengevolge van afronding is het totaal van een serie percentages niet altijd exakt 100%.
Ik heb ervan afgezien het totale aantal woorden van beide teksten te tellen. Hoewel dit aantal in tegenstelling tot het aantal regels een konkrete indikatie zou geven van de lengte van de teksten, is het toch weinigzeggend, omdat in het totaal de tegengestelde faktoren van enerzijds schrapping, anderzijds uitbreiding (bijvoorbeeld door parafrasering) verdoezeld zouden worden.
Bovendien verschaft de hoeveelheid clausen ons al een gegeven over de mate waarin het stuk door Hooft is verkort. hc telt 1766 clausen, shh 1075, een vermindering dus met bijna veertig procent. Behalve bij de (neven)figuur van de dokter, wiens tekst ongeveer is verdrievoudigd, is ook binnen de clausen de tekst nogal
| |
| |
eens besnoeid. De totale vermindering aan ‘informatie’ zal dus waarschijnlijk wel meer dan 40% bedragen.
| |
5.2 De situaties
Bij de verdeling van l'Hipocrito in situaties kwam ik buiten de proloog tot een aantal van 114 situaties. In de traditionele scène-indeling heeft het stuk 5 bedrijven met in totaal 13 + 20 + 17 + 20 + 24 = 94 scènes. Derhalve ligt in een aantal gevallen de grens tussen twee situaties binnen een scène. De precieze verdeling en de motivering hiervan zal ik aangeven in hoofdstuk 6, als ik de afzonderlijke situaties behandel.
Hoofts Schijnheiligh vertoont hetzelfde patroon. Hier onderscheidde ik naast de proloog 77 situaties, op een aantal scènes dat na korrektie van Hoofts telling (ontspoord in het eerste bedrijf) 59 bedraagt.
De vermindering van 114 tot 77 situaties is tot stand gekomen door schrapping (39 keer) of samenvoeging van situaties (2 keer). Slechts in vier gevallen heeft Hooft een nieuwe vervangende situatie toegevoegd. Daardoor kon zonder grote moeilijkheden een parallel lopende nummering gebruikt worden voor de beide teksten, zodat de korresponderende situaties in origineel en vertaling dezelfde aanduiding kregen. De situaties in hc zijn genummerd 1 t/m 114. Met deze cijfers wordt dus telkens een situatie aangeduid die òf in beide teksten voorkomt, òf alleen in hc aanwezig is. De in shh toegevoegde situaties kregen een in de volgorde passend nummer met een S ervoor (S 49 etc.).
Het aantal situaties is vrij groot. Bij een telling van de hoeveelheid situaties in twee andere blijspelen in het Nederlands uit dezelfde periode, Moortje en Warenar, vond ik in Moortje 39 situaties (op een totaal van 3356 versregels) en in Warenar 34 (op een totaal van 1486 versregels). Beide getallen kunnen onder invloed van uiteenlopende interpretaties iets variëren, maar in elk geval zijn ze in verhouding lager dan het getal dat we vonden voor shh: 77. Om een idee te geven van de lengte van Schijnheiligh: het aantal versregels van de berijming (volgens de eerste druk van 1624), met een minder beknopt geformuleerde tekst dan shh, is 2393.
Hoewel de levendigheid van de handeling op het toneel zeker niet alleen door de frekwentie van opkomen en afgaan wordt bepaald, betekent dit toch wel dat Schijnheiligh ten opzichte van de twee genoemde stukken een tamelijk ‘druk’ toneelbeeld vertoont.
| |
| |
| |
5.3 Situaties en bedrijven
In het theoretische model van Jansen komt het bedrijf niet voor. Vanuit zijn standpunt gezien is dat te begrijpen. De indeling in bedrijven berust immers op een geleding van het drama naar de inhoud van de totale handeling. Bij een synthetiserende beschrijving van het drama vanuit de ‘situaties’ kan een dergelijk aprioristisch gegeven niet gehanteerd worden. Wel kan men zich voorstellen, dat uiteindelijk in de groepering van de situaties bepaalde patronen zichtbaar zullen worden, waarin de opbouw in bedrijven terug te vinden is. Daar waar de scheiding tussen twee bedrijven geen willekeurige cesuur is, maar waar de auteur ‘naar het slot toe geschreven’ heeft en bijvoorbeeld een verdichting van de dramatische spanning heeft bewerkt, zal dit zich kunnen aftekenen in het schema van de ketens van situaties waaruit het drama is opgebouwd. Maar het is eveneens mogelijk, dat de struktuur van de handeling een andere geleding zal vertonen dan die welke we vinden in de verdeling in bedrijven.
Bij de toepassing van zijn theorie op Andromaque en Lorenzaccio (Jansen 1968b) bespreekt Jansen de struktuur van de stukken toch per bedrijf. De indeling in bedrijven is hier een hulpmiddel om de bespreking van het drama overzichtelijker te maken. Als ik hieronder de gegevens per bedrijf groepeer, gebeurt dat deels om deze zelfde reden, deels ook omdat een indeling van het stuk in vijf parten de gelegenheid biedt om aan te tonen dat de kwantitatieve verhouding tussen hc en shh niet konstant is, eenvoudiger gezegd: dat Hooft in het ene bedrijf meer schrapt dan in het andere.
Tabel A Het aantal situaties per bedrijf en in totaal
|
|
I |
II |
III |
IV |
V |
totaal |
hc |
16 |
24 |
23 |
22 |
29 |
114 |
shh |
11 |
14 |
19 |
12 |
21 |
77 |
vermindering t.o.v. hc |
31% |
42% |
17% |
46% |
28% |
32% |
Tabel B Het aantal clausen per bedrijf en in totaal
|
|
I |
II |
III |
IV |
V |
totaal |
hc (abs.) |
269 |
306 |
353 |
401 |
437 |
1766 |
hc (perc.) |
15% |
17% |
20% |
22% |
24% |
100% |
shh (abs.) |
155 |
166 |
224 |
177 |
353 |
1075 |
shh (perc.) |
14% |
15% |
21% |
17% |
33% |
100% |
vermindering t.o.v. hc |
42% |
46% |
37% |
56% |
19% |
39% |
| |
| |
| |
Tabel C Lengte van de bedrijven naar het aantal regels
Aangegeven is welk percentage het aantal regels van elk bedrijf uitmaakt van het totale aantal regels van het desbetreffende stuk. Een motivering voor het niet gebruiken van absolute getallen in dit geval heb ik gegeven in 5.1.
|
I |
II |
III |
IV |
V |
hc |
18% |
19% |
20% |
20% |
23% |
shh |
18% |
17% |
24% |
14% |
27% |
Bij het bekijken van deze drie tabellen valt op, dat in hc de lengte van de verschillende bedrijven minder sterk uiteenloopt dan in shh. Bij Aretino is elk bedrijf iets langer dan het voorafgaande, zowel wat het aantal clausen als wat het aantal regels betreft. Hooft heeft in het vijfde bedrijf relatief veel minder geschrapt dan in de andere bedrijven (19% vermindering van het aantal clausen). Daardoor is dit bedrijf uitzonderlijk lang in shh, bijna dubbel zo lang als bijvoorbeeld het vierde, dat het sterkst is besnoeid (- 56%). Het aantal clausen van het vijfde bedrijf bedraagt zelfs een derde gedeelte van het totale aantal clausen in shh. Dat het percentage regels minder is (27%), wijst erop dat de clausen in dit bedrijf naar verhouding kort zijn.
Dat het gemiddeld aantal regels per claus door het stuk heen afneemt, is overigens een verschijnsel dat we zowel in hc als in shh aantreffen. Wel is de daling in hc iets regelmatiger: we vinden respektievelijk 2,2 2,0 1,8 1,7 en 1,7 regels per claus in de bedrijven 1 t/m 5, tegen 3,2 2,8 2,9 2,1 en 2,1 in shh. Het verschijnsel hangt onder andere samen met het feit dat de introduktie van verschillende personages in de eerste helft van het stuk relatief veel tekst vraagt.
De gemiddelden (1,9 regels per claus voor hc als geheel; 2,6 voor shh als geheel) lijken me ook in absolute zin niet hoog, gezien de vrij geringe regellengte in de gebruikte teksten. Ook in dit geval echter kunnen deze cijfers niet gebruikt worden voor vergelijking met andere teksten, omdat het aantal woorden per regel niet vastligt. Bij toneelstukken in verzen, waar we iets meer houvast hebben, levert een telling op dit punt overigens weinigzeggende cijfers op. Bredero's Moortje heeft gemiddeld 4,3 regels per claus, Warenar 2,7 en de Schijnheiligh-berijming 2,5. Het hogere getal voor Moortje is weinig verrassend, als we denken aan het aantal zeer lange clausen in dit stuk (21 clausen van meer dan 30 regels, waarvan 3 ruim boven de 100 regels).
De gemiddelde lengte van de situaties in hc en shh verschilt, gemeten naar het aantal clausen, niet veel: hc heeft gemiddeld 15,5 clausen per situatie, shh 14,1.
| |
| |
| |
5.4 Het ‘plan textuel’: hoofd- en neventekst
Over een verhouding tussen hoofd- en neventekst kan in dit geval niet gesproken worden. Deze kan bijvoorbeeld interessant zijn bij drama's uit het eind van de negentiende eeuw, als van Ibsen en Shaw, waarin zeer gedetailleerde toneelaanwijzingen worden gegeven. Maar in l'Hipocrito beperkt zich de neventekst, zoals normaliter het geval is in de komedie van de Renaissance, tot het vermelden van de sprekende personages en enkele aanwijzingen omtrent opkomen en afgaan. Maar zelfs deze laatste zijn meestal verwerkt in de hoofdtekst, waar de personen vaak hun eigen handelingen of die van anderen door een expliciete mededeling aankondigen. Het merendeel van de scènes eindigt of begint met een dergelijk ‘signaal’. In dit opzicht wijkt shh niet van hc af; zie bijvoorbeeld (om enkele van de tientallen gevallen te noemen) shh r. 113-14: ‘Sloc. Jck gae 'r nae toe. Rie. Jck sal in hujs wachten.’; r. 437: ‘Daer hoor jck het heerschap spreken.’; r. 590-1: ‘Maer siet daer staet Jr. Catrijn inde deur.’
| |
Klassificering van de hoofdtekst: monologen, dialogen, multilogen
Om onzekerheden in de determinering uit te sluiten gebruik ik de volgende definities:
een monoloog is de tekst van een situatie met slechts één sprekende persoon; |
een dialoog is de tekst van een situatie met twee sprekende personen; |
een multiloog is de tekst van een situatie met meer dan twee sprekende personen. |
Op grond van deze formele definiëring, gekoppeld aan de situatie, krijgen de termen monoloog en dialoog een minder ruime toepassing dan normaal. Zo reken ik niet tot de monologen een tekstgedeelte dat door een figuur wordt uitgesproken in aanwezigheid van een andere (niet-stomme) figuur, zonder dat de spreker die andere figuur opmerkt. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de lange tirade van Lamfert Loscop in shh (r. 1070-1129), die wordt aangehoord en tenslotte wordt onderbroken door Catrijn. Vrij frekwent hanteert Aretino ook een soort ‘simultaanmonoloog’, waarbij twee figuren, zonder elkaar op te merken, beurtelings zich ontboezemen. Omdat de begrenzing van deze passages niet steeds gemakkelijk is vast te stellen en mede afhankelijk is van interpretatie van de tekst en van de toneelsituatie, prefereer ik in dit stadium van de beschrijving de hierboven gegeven formele kriteria.
| |
| |
Tabel D Tekstvormen in l'Hipocrito
|
|
monologen |
|
dialogen |
|
multilogen |
|
|
aantal sit. |
aantal regels tekst |
aantal sit. |
aantal regels tekst |
aantal sit. |
aantal regels tekst |
bedr. |
|
I |
4 |
50 |
8 |
303 |
4 |
230 |
II |
7 |
117 |
12 |
349 |
5 |
153 |
III |
6 |
56 |
13 |
404 |
4 |
193 |
IV |
3 |
29 |
11 |
396 |
8 |
245 |
V |
5 |
46 |
16 |
411 |
8 |
307 |
totaal |
25 |
298 |
60 |
1863 |
29 |
1128 |
% v.h. |
|
hele |
22% |
|
53% |
|
25% |
|
stuk |
|
9% |
|
56% |
|
34% |
Tabel E Tekstvormen in Schijnheiligh
|
|
monologen |
|
dialogen |
|
multilogen |
|
|
aantal sit. |
aantal regels tekst |
aantal sit. |
aantal regels tekst |
aantal sit. |
aantal regels tekst |
bedr. |
|
I |
2 |
37 |
6 |
234 |
3 |
227 |
II |
5 |
125 |
6 |
234 |
3 |
109 |
III |
8 |
109 |
8 |
407 |
2 |
134 |
IV |
3 |
39 |
6 |
262 |
3 |
80 |
V |
3 |
73 |
12 |
417 |
6 |
260 |
totaal |
21 |
383 |
38 |
1554 |
17 |
810 |
% v.h. |
|
hele |
27% |
|
49% |
|
23% |
|
stuk |
|
14% |
|
57% |
|
29% |
Bij vergelijking van de tabellen D en E valt het op, dat het aandeel van de situaties met twee personen in het stuk bij de bewerking vrijwel onveranderd is gebleven wat het percentage van het aantal regels betreft. Het aantal ‘monologen’ en vooral de hoeveelheid tekst die ze beslaan, is relatief toegenomen, ten koste van de ‘multilogen’.
| |
| |
Daaruit kan niet gekonkludeerd worden, dat shh ‘statischer’ is geworden dan hc was. In de eerste plaats is een ongedefinieerd begrip ‘statisch’ niet zomaar te verbinden met de hoeveelheid mensen op het toneel. Een monoloog kan - indien we enkele mogelijke tegenhangers van ‘statisch’ releveren - zowel ‘levendiger’ zijn dan een multiloog, als ook meer dynamische elementen bevatten die de handeling voortstuwen. In de tweede plaats is een verschuiving van 5 procent niet bepaald opvallend. Verder is de absolute lengte van de tekst in monologen zeker niet toegenomen. Dat klinkt wat paradoxaal, nu we 298 regels telden in hc en 383 in shh. In die aantallen moet echter nog verdiskonteerd worden, dat de regels in shh minder tekst bevatten dan die in de druk van hc. Een volledig vertaald aaneengesloten gedeelte van het stuk telt in Hoofts handschrift ongeveer 30% meer regels dan in hc-1968. Tenslotte kan men, rekening houdend met deze zelfde automatische groei van het aantal regels, niet zeggen dat het gemiddeld aantal regels per claus (zie boven sub 5.3.) in shh hoger ligt dan in hc.
Het gevonden percentage monologen in shh (14%) verschilt weinig van het gemiddelde dat Duckworth (1952, 103) aanwijst voor de Romeinse komedie. In de stukken van Plautus beslaan de monologen gemiddeld 17% van het totale aantal verzen en in de stukken van Terentius gemiddeld 12%. Het percentage in hc (9%) ligt wat lager. Achter de gemiddelden bij Duckworth liggen echter grote verschillen verborgen: het percentage in de afzonderlijke stukken loopt bij Plautus uiteen van 2% tot 31%, bij Terentius van 7% tot 18%. Daarbij moeten we ook nog rekening houden met het feit dat Duckworth een ruimere definitie van monoloog hanteert, dan ik hier heb gedaan. Vergelijking van deze cijfers heeft daarom weinig zin.
| |
5.5 Personages
De lijst van personages van hc telt 21 namen. Hierbij zijn twee stomme personages, Angitia en Sveva. shh heeft 20 personages: de figuur van de koppelaarster Gemma is door Hooft geschrapt. Ook bij hem zijn twee figuren stom, Dujf en Machtelt, die korresponderen met Angitia en Sveva in hc. In geen van beide lijsten van personages worden de twee proloogsprekers opgenomen.
In de tekst wordt enige malen op de aanwezigheid van andere stomme figuren gezinspeeld, zo in situatie 113, waar knechten opkomen met de bagage, terwijl in shh op die plaats ook nog een dienstmeisje, Lijsbet, wordt geroepen, dat verder in het spel niet voorkomt. Tenslotte wordt er enkele malen gesproken over ‘omstanders’. Vgl. shh r. 1026: ‘Al de bujren comen loopen.’, en shh r. 2700-2701:
| |
| |
‘Wat mach hier al dit gedrocht van hoeren en jongens voor door doen.’ Of dergelijke aanwijzingen omgezet worden in de aanwezigheid van konkrete personen op het toneel, lijkt me een kwestie van regie, d.w.z. van een individuele realisatie van het drama. Zulke figuren maken derhalve geen deel uit van de vorm van de tekst. Zij zijn dan ook niet meegerekend in de volgende gegevens over het aantal personages en hun aandeel in het stuk. Ook de proloogsprekers, die buiten de ‘wereld’ van de dramatis personae staan, heb ik buiten beschouwing gelaten.
Tabel F Het aandeel der verschillende personages in hc en shh, in afgeronde percentages
|
|
% v.h. aantal clausen |
% v.h. aantal regels sprekend |
% v.h. stuk op het toneel aanwezig |
% v.d. situaties waarin sprekend aanwezig |
|
hc |
shh |
hc |
shh |
hc |
shh |
hc |
shh |
Li./Rie. |
15 |
17 |
12 |
13 |
31 |
31 |
26 |
29 |
Gua./Sloc. |
10 |
11 |
8 |
7 |
27 |
28 |
19 |
20 |
Mal./Quis. |
3 |
4 |
2 |
2 |
10 |
11 |
10 |
10 |
Per./Dagh. |
3 |
4 |
3 |
3 |
10 |
11 |
10 |
10 |
Bri./Sim. |
7 |
6 |
7 |
5 |
17 |
13 |
15 |
14 |
Tan./Wout. |
9 |
7 |
8 |
5 |
20 |
14 |
20 |
16 |
Hip./Schijn. |
14 |
16 |
17 |
18 |
31 |
33 |
24 |
26 |
Tran./Ste. |
3 |
3 |
3 |
2 |
10 |
9 |
8 |
8 |
Cor./Dirc. |
6 |
6 |
6 |
5 |
15 |
12 |
10 |
9 |
Prel./Wijb. |
4 |
5 |
5 |
7 |
12 |
13 |
12 |
13 |
Zef./Eel. |
5 |
3 |
6 |
6 |
14 |
11 |
11 |
6 |
Tro./Snoep |
5 |
2 |
4 |
3 |
14 |
8 |
11 |
5 |
Art./Lub. |
2 |
3 |
3 |
3 |
7 |
7 |
5 |
6 |
Tans./Al. |
0,2 |
0,4 |
0,1 |
0,1 |
2 |
2 |
1 |
1 |
Porf./Cat. |
5 |
6 |
7 |
7 |
14 |
21 |
10 |
12 |
Ang./Dujf |
- |
- |
- |
- |
1 |
2 |
- |
- |
Sve./Mach. |
- |
- |
- |
- |
1 |
2 |
- |
- |
Ann./Jaq. |
2 |
2 |
1 |
1 |
5 |
4 |
3 |
3 |
Maia/Belij |
4 |
3 |
4 |
4 |
10 |
9 |
12 |
12 |
Bio./Lamf. |
1 |
2 |
2 |
8 |
4 |
12 |
5 |
8 |
Gemma |
2 |
- |
2 |
- |
5 |
- |
3 |
- |
Het meest opvallende verschijnsel in de cijferreeksen van tabel F is, dat de verschillen tussen hc en shh over het geheel zo gering zijn. Het stuk is per slot van rekening met zo'n veertig procent ingekort! Daardoor verminderde bijvoorbeeld
| |
| |
het aantal clausen van een hoofdfiguur als Liseo/Rieuwert van 260 tot 179 (deze absolute getallen zijn niet in de tabel opgenomen). Toch is diens aandeel in het stuk, voor zover tot uitdrukking komend in het percentage van het aantal gesproken en het aantal ‘bijgewoonde’ regels tekst, vrijwel hetzelfde gebleven, wat toch wel opmerkelijk genoemd mag worden.
De figuren van Liseo/Rieuwert en Hipocrito/Schijnheiligh komen in alle vier dubbelkolommen het duidelijkst naar voren als ‘belangrijke’ personages. Zulke kwantitatieve indikaties dienen echter met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Dit blijkt al uit het hoge percentage ‘aanwezigheid’ van Guardabasso/Slockspeck, die als trouwste knecht van Liseo door diens belangrijkheid wordt ‘meegezogen’, maar die in de handeling verder geen centrale funktie heeft. Dat men dergelijke kwantitatieve gegevens slechts onder voorbehoud kan gebruiken, toont ook Scherer (1966, 115) aan bij zijn analyse van Tartuffe.
De cijfers van Liseo/Rieuwert en Hipocrito/Schijnheiligh houden elkaar ongeveer in evenwicht, al is de laatstgenoemde wat ‘breedsprakiger’ in beide teksten: het percentage gesproken regels is bij hem hoger, bij Liseo lager dan het percentage clausen. Misschien is dit kwantitatieve evenwicht mede een verklaring voor het verschil van mening dat er in de Aretino-literatuur bestaat over de vraag wie van beiden de centrale figuur van het drama is.
Het aandeel van Britio, de terugkerende tweelingbroer van Liseo, en van zijn knecht Tanfuro is vrij aanzienlijk verminderd in de vertaling. Dit is een symptoom van het feit dat, zoals later zal blijken, met name veel situaties waarin het tweelingmotief optreedt, door Hooft zijn geschrapt.
De overige verschuivingen in het aandeel van de verschillende figuren worden vooral veroorzaakt door twee faktoren: het weglaten van de figuur van Gemma en het uitwerken van Biondello tot de praatzieke Lamfert Loscop. Het aantal clausen van Lamfert is niet zo veel groter dan dat van Biondello (25 tegen 20 voor laatstgenoemde), maar de sterke uitbreiding van de tekst van die clausen blijkt uit de sprong van 2 tot 8% in de tweede dubbel-kolom en van 4 tot 12% in de derde dubbel-kolom. Door zijn verlengde aanwezigheid wordt het getal bij Catrijn, die hem langdurig moet aanhoren, meegesleept naar 21%, terwijl haar tegenhangster Porfiria maar tot 14% van het stuk kwam. Kenmerkend voor de verlenging van alleen de ‘stomme’ aanwezigheid van Catrijn is dat het percentage van haar eigen tekst niet toeneemt van hc naar shh.
Het weglaten van Gemma weerspiegelt zich in de cijfers van Troccio, haar voornaamste gesprekspartner. De percentages van zijn Nederlandse tegenhanger Snoep, die toch al verminderd waren door de daling van het aandeel van zijn meester (Zefiro/Eelhart), nemen daardoor nog meer af.
Het aandeel van de dochters van Liseo is verder weinig veranderd; dat van hun mannen en minnaars is gemiddeld iets teruggelopen.
| |
| |
Om een indruk te geven van de veranderingen in het aandeel van de verschillende figuren per bedrijf, heb ik de tweede dubbel-kolom van tabel F nader uitgewerkt:
Tabel G Overzicht van het percentage dat elk van de personen spreekt van het totale aantal regels in een bedrijf
|
|
I |
II |
III |
IV |
V |
gehele stuk |
Liseo |
15 |
10 |
7 |
20 |
11 |
12 |
Rieuwert |
21 |
12 |
8 |
15 |
13 |
13 |
|
Guardabasso |
6 |
4 |
6 |
11 |
10 |
8 |
Slockspeck |
3 |
7 |
8 |
4 |
9 |
7 |
|
Malanotte |
4 |
4 |
2 |
3 |
0,1 |
2 |
Quisttijdt |
0,1 |
5 |
1 |
6 |
0,3 |
2 |
|
Perdelgiorno |
4 |
7 |
- |
5 |
0,1 |
3 |
Daghdief |
2 |
10 |
- |
8 |
0,3 |
3 |
|
Britio |
9 |
2 |
4 |
10 |
8 |
7 |
Simon |
11 |
- |
1 |
8 |
7 |
5 |
|
Tanfuro |
5 |
6 |
5 |
11 |
11 |
8 |
Wouter |
5 |
- |
- |
15 |
8 |
5 |
|
Hipocrito |
24 |
12 |
22 |
5 |
23 |
17 |
Schijnheiligh |
29 |
6 |
25 |
- |
23 |
18 |
|
Tranquillo |
- |
5 |
9 |
2 |
2 |
3 |
Steven |
- |
3 |
4 |
0,5 |
1 |
2 |
|
Corebo |
- |
4 |
7 |
13 |
4 |
6 |
Dirck |
- |
4 |
4 |
21 |
3 |
5 |
|
Prelio |
- |
14 |
3 |
- |
10 |
5 |
Wijbrandt |
- |
17 |
3 |
- |
11 |
7 |
|
Zefiro |
16 |
12 |
6 |
- |
0,5 |
6 |
Eelhart |
17 |
15 |
- |
- |
0,1 |
6 |
| |
| |
Troccio |
13 |
0,1 |
4 |
- |
3 |
4 |
Snoep |
10 |
- |
2 |
- |
1 |
3 |
|
Artibo |
- |
3 |
9 |
2 |
- |
3 |
Lubbert |
- |
4 |
10 |
1 |
- |
3 |
|
Tansilla |
- |
- |
- |
0,6 |
- |
0,1 |
Alijt |
- |
- |
- |
1 |
- |
0,1 |
|
Porfiria |
- |
6 |
7 |
11 |
9 |
7 |
Catrijn |
- |
7 |
9 |
17 |
6 |
7 |
|
Angitia |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
Dujf |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
|
Sveva |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
Machtelt |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
|
Annetta |
- |
- |
5 |
- |
0,1 |
1 |
Jaquemijne |
- |
- |
4 |
- |
- |
1 |
|
Maia |
0,1 |
5 |
- |
7 |
5 |
4 |
Belij |
2 |
11 |
- |
3 |
6 |
4 |
|
Biondello |
- |
- |
5 |
- |
3 |
2 |
Lamfert |
- |
- |
20 |
- |
12 |
8 |
|
Gemma |
7 |
6 |
- |
- |
- |
2 |
Blijkens tabel G worden er tussen hc en shh soms vrij grote afwijkingen aangetroffen in het aandeel van een figuur binnen een bedrijf, ook wanneer het aandeel van dezelfde figuur over het gehele stuk genomen ongeveer gelijk is gebleven. We zien dit o.m. in de percentages achter Liseo/Rieuwert, Guardabasso/Slockspeck, Perdelgiorno/Daghdief en Maia/Belij.
De cijfers tonen verder aan dat de tekst van beide versies sterk over de verschillende figuren gespreid is. Er is met andere woorden geen figuur die een bepaald bedrijf of het gehele stuk ‘beheerst’. De hoogste percentages treffen we aan bij de titelfiguur, maar ook deze blijken relatief laag wanneer we ze stellen naast de verhoudingen in een stuk met een uitgesproken protagonist, als Warenar, waar de titelfiguur in twee van de bedrijven de helft, en in het geheel één derde van het aantal regels voor zijn rekening neemt (geteld in de ed. Bergsma-Zaalberg: Hooft 1967). In ons geval komt zelfs Hipocrito tezamen met Liseo, resp. Schijnheiligh
| |
| |
tezamen met Rieuwert, niet aan een derde deel van het totale aantal regels toe.
Opvallend is ook dat de aktiviteit van de titelfiguur zo onregelmatig over het stuk gespreid is. In shh ontbreekt hij zelfs geheel in het vierde bedrijf. Het aandeel van Liseo/Rieuwert in de tekst is daarentegen regelmatiger over het stuk gespreid.
Het schrappen van bepaalde situaties heeft bij enkele figuren tot gevolg gehad dat ze in shh gedurende een zeer lange tijd ‘uit het gezicht verdwijnen’.
Wouter komt in shh niet te voorschijn tussen situatie 15 en situatie 82, een afstand van 1500 regels tekst, terwijl zijn voorbeeld Tanfuro optreedt in elk bedrijf van hc. Eelhart gaat in shh af aan het eind van situatie 23 en komt pas tegen het slot van het stuk, in situatie 111, weer op, zodat hij gedurende 1900 regels tekst niet zichtbaar aan de handeling deelneemt. Op de vraag of we dit als een gebrek van de vertaling moeten zien, geven dergelijke cijfers uiteraard geen antwoord. Ook in ‘afwezigheid’ van een bepaalde figuur kan de intrige waarvan hij deel uitmaakt, zich zo verder ontwikkelen, dat de figuur in de aandacht van de toeschouwers blijft. Pas een overzicht van de aaneenschakeling van de situaties tot intriges zal kunnen tonen of er sprake is van bijvoorbeeld een breuk in de kontinuïteit.
Het schema dat Jansen ontwerpt (1968a, 79) voor een verdere indeling van de personages, zou er bij l'Hipocrito als volgt uitzien:
Tabel H
|
in meer dan één situatie |
|
in één situatie |
die ook alleen voorkomen |
die de aanwezigheid vooronderstellen van |
|
|
een andere figuur |
één bepaalde andere figuur |
|
Liseo |
Malanotte |
|
(Angitia) |
Guardabasso |
Perdelgiorno |
|
(Sveva) |
Tanfuro |
Britio |
|
Hipocrito ←............. |
............................ | .........Annetta |
|
Prelio |
Tranquillo |
|
Zefiro |
Corebo |
|
Troccio |
|
Artibo ←............. | ............................ | .........Tansilla |
|
Porfiria |
|
Maia |
|
Biondello |
|
Gemma |
|
| |
| |
Voor shh zou het schema er bijna eender uitzien, alleen zouden de tegenhanger van Guardabasso, Slockspeck, en die van Troccio, Snoep, naar de tweede kolom verschuiven.
Misschien zou een dergelijke indeling bij sommige drama's enige aanwijzingen kunnen geven van de relatieve belangrijkheid van de personages. Jansen veronderstelt dat tenminste. Ik vraag me echter af of Jansen, verleid door de mogelijkheid Hjelmslevs kriteria présence/non-présence toe te passen, hier niet een konstruktie heeft ontworpen met zeer weinig reële bruikbaarheid. Voor l'Hipocrito draagt dit schema in elk geval niets bij tot een indeling van de figuren naar belangrijkheid. Personages die in slechts één situatie optreden, komen in feite niet voor (de stomme figuren Angitia en Sveva zou Jansen tot het ‘décor’ rekenen), zodat de vierde kolom niet in de onderscheiding meespeelt. In hc wordt verder de monoloog frekwent gehanteerd, en is hij niet gereserveerd voor de protagonisten. Daardoor vinden we een groot aantal personages van uiteenlopend belang in de eerste kolom. Door een vrij willekeurige situatie-opbouw en niet door hun funktie in het drama zijn Britio en Corebo in de tweede kolom geplaatst, en Tanfuro en Zefiro in de eerste.
Een betere indruk van het belang van de verschillende figuren verkrijgen we door een overzicht samen te stellen van de frekwentie en de spreiding van hun ‘kontakten’ met andere personages in het stuk, en door dit te kombineren met gegevens over hun rol in de verschillende intriges. Hiervoor verwijs ik naar hoofdstuk 7, waarin de funktie van de verschillende personages nader zal worden besproken.
| |
5.6 Dekor
Over de beschrijving van het element ‘décor’ is Jansen uiterst kort: ‘Pour l'étendue d'un lieu, (...) on relèvera le nombre et l'étendue des situations où le lieu est présenté.’ (Jansen 1968a, 78).
Nemen we met dit voorschrift in handen l'Hipocrito door, dan blijkt de tekst ons weinig houvast te bieden. Toneelaanwijzingen die de plaats van handeling nader determineren, zijn er niet. Slechts de hoofdtekst levert op verschillende plaatsen een aanknopingspunt. In situatie 12 (hc I 9) blijkt voor het eerst dat het stuk te Milaan speelt. Bovendien vindt de gehele handeling kennelijk buitenshuis plaats, soms voor de deur van het huis van Liseo, soms duidelijk op enige afstand daarvandaan. Voor shh geldt hetzelfde, met vervanging van Milaan door Den Haag.
Deze betrekkelijke vaagheid, die een exakte lokalisering van talrijke situaties
| |
| |
bemoeilijkt, is verklaarbaar vanuit de geschiedenis van de komedie en haar enscenering. Interpretatie van de tekst tegen de achtergrond van de toneelkonventies zal het ruimtelijk aspekt van de toneelhandeling in l'Hipocrito duidelijker kunnen maken.
Aangezien we ons in dit stadium van de beschrijving bezighouden met de ‘forme’ van het drama, los van de geschiedenis van de konkrete realiseringen, stel ik de behandeling van dit aspekt uit tot een later moment (zie 8.2.1.). |
|