Gedichten
(1971)–Maria de Groot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
2Maak ik uw dood onpersoonlijk
dan loop ik weer te geloven
in het glas op de rotantafel
in de doorzichtige zon
de om mij glijdende nevel
die mijn lichaam verzilvert.
| |
3Nee ik ben geen dialoog met mijn naaste
begonnen, geen gesprek
wekt mijn hart tot de ander
sinds uw dood, ik loop
namen te lezen en spel
winkelreclames, ik spaar
bij de rijkspostspaarbank
grafstenen, grind en goden.
| |
4De tuinen zijn geplaveid
de wortels verrotten onder
de klinkers de medeklinkers
van voetstap tot voetstap
de mensen.
| |
[pagina 62]
| |
5Ik draag een naam
die mij ijlings drijft door de tijd
tenger, lenig, volwassen
en de ouderdom luistert
met een half oor en fluistert
mij weg diep in het verleden.
| |
6Zo is mijn stad na uw dood
wolkeloos staan de huizen
ontzield, de vitrages waaien
wenkend de zomeravond
en de naaktheid nodend
ontzield een pover volkomen.
| |
7Ik ga met Kleopas mijn dode
al jaren zwijgzaam en lijdzaam
door de laaiende oven
maar hij is onkwetsbaar en ik
word niet verteerd tot de as
waarin ik mijn ogen wil neerslaan.
| |
8Verwachtend de reddende derde
zonder te kunnen spreken
zonder te zijn begrepen
zwerven mijn dode en ik.
| |
9Rozen papieren kelken
al was het maar om te troosten
zonder dat de beloften
zich sloten naar het oosten
ik raak steeds verder weg.
| |
[pagina 63]
| |
10Alleen door vrouwen
open onder de dauwen
de wind van de schemermorgen
zegt men dat het gezien is
aangegrepen bevrucht
dragend en barend de laatste
die woord werd opnieuw
die als eerste
sprak uit het graf alle doelen.
| |
11Ik zoek een hand
alleen maar om te betasten
de lijnen die moeten spellen
het braille van de verwachting.
| |
12Wij zitten aan tafel
hij breekt het brood
maar voordat wij eten
verwacht hij mijn woord
dat ik mij wil breken
ik biecht en wij spreken
tot diep in de dood.
| |
13En het geschiedde dat diepten
blijvend werden geijkt
in het bijzijn van deze vreemde
het woord tolde om in de stilte
maakte de salto mortale
naar drie levenden
drie vreemd gevederde vogels.
| |
14Hij is een vuur
dat brandstof zoekt
hij komt mij tot zijn as verteren
om uit de vlammen te bezweren
de opvaart die hij met mij zoekt.
| |
[pagina 64]
| |
15Er is een langzame opgang
te bespeuren van kinderen
spelenderwijs langs de trappen
naar de plateaus daarboven.
De kabelbaan draagt de waanwijze
feilloos tot in de eindtijd.
|
|