Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4164. 1639 juni 13. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1... Desen brieff was niet geëyndycht, off de insinuatie ... is mij door notaris ende getuygen gedaen ... | |
Bijlage:Akten, opgesteld door notaris P. van Suytwijck, dd. 13 en 14 juni 1639, over een conflict tussen Petter Spiring Silvercrona en Nicolaes van ReigersberchGa naar voetnoot2
Den eersten, notaris hiertoe versocht, sall hem neffens twee getuygen vuyt den naem ende vanwegen mij ondergeschreven, Pieter Spierincx Silvercroon, erffgeseten op Norsholm, der conincklijcke Majesteyt ende croone van Sweden raet van de finantiën ende resident bij de hooch mogende heeren Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden, vervougen ten huyse ende aen den persoon van den edele heere Mr. Nicolaes van Reygersbergen, raet in den Hoogen Raden in Hollandt, alsoo op voorleden Donderdach veerthien dagen, wesende den XXVIen der voorleden maent Mey, ten mijnen huyse bij mij is ghecomen den voorschreven raetsheer, tegens mij insinuant seggende door seecker persoon verstaen te hebben dat ick over eenige weynige weecken ter maeltijt soude hebben gehadt Jr. Amelis van Bouckhorst, bailliu ende dijckgraeff van Rijnlandt,Ga naar voetnoot3 mitsgaders Jr. Maximiliaen van Hartain,Ga naar voetnoot4 ende eenige discoursen van materie van staet soowel van den staet deser landen als van Vranckrijck roerende waren voorgelopen, in welcke discoursen ick resident seeckeren bryeff aen mij geschreven door een man van grote qualiteyt van ofte vuyt VranckrijckGa naar voetnoot5 vuyt mijn insinuant sack soude hebben getrocken ende deselve missive den voornoemde heer dijckgraeff ende Jr. Maximiliaen van Hartain soude hebben ghe- | |
toont omme daermede vast te stellen de discoursen bij mij insinuant gevoert, waerop ick ten voorschreven dage aen de voornoemde heer geïnsinueerde hebbe versocht te mogen weten wat persoon deselve was, heeft hij gheïnsinueerde 'tselve gheëxcuseert ende aengenomen denselven persoon te vragen off hij begeerde genoempt te sijn, 'twelck nochtans tot noch toe niet en is gheschiet,Ga naar voetnoot6 nyettegenstaende ick insinuant den voornoemde heere geinsinueerde daertoe op voorleden Vrijdach alsmede op gisteren noch ernstelick hebbe aengemaent, oversulcx versoucke ick insinuant dat den voornoemde heer geïnsinueerde den voorschreven persoon alsnoch gelieve te noemen, ofte bij refuys ende weygeringe vandien, soo houde ick den voornoemde heer geïnsinueerde voor denselven persoon die sulcx geseyt heeft, relaterende ut wedervaren, ende leveren[de] mij schriftelijcke acte, desen bij mij ondert[eeckent]. In 's Gravenhage, den XIIIen Juny anno 1639. Ende was ondert[eeckent]: Pieter Spierincx Silvercroon, erffgeseten op Norsholm.
Ten voorschreven dage hebbe ick, Pieter van Suytwijck, openbaer ende bij den Hove van Hollant gheadmitteert notaris in 's Gravenhage residerende, mij beneffens den ondergeschreven ghetuygen gevonden ten huyse ende aen den persoon van de edele heer ende Mr. Nicolaes van Reygersbergen, raet in den Hogen Rade, ende de bovenstaende acte van insinuatie aen sijn Ed. in conformite vandien gedaen, waerop sijne Ed. seyde: Laet mijnheer Spierincx 'tselve doen stellen in conformite als het is geschiet, dan sal ick 't antwoorden. Aldus gedaen in 's Gravenhage met kennisse ende in presentie van Jan Jansz. van der Till ende Herman Woutersz., als getuygen beneffens mij notaris hiertoe versocht, ten oirconden P. van Suytwijck m.p. notaris publ. 1639.
Naerdat ick notaris 'tghene voorschreven is den gemelten heer resident hadde gerelateert, soo ben ick notaris voornoemd beneffens de voorschreven getuygen ten selven dage weder(om) gegaen bij den voornoemden heer raetsheer ende sijn E. geseyt dat het bij den heer resident is gestelt sooals het is ende dat den heer raetsheer soude antwoorden dat hem goetdunckt, waerop den voornoemden heer geïnsinueerde mij ter antwoort gaff ontrent dien tijt gecomen te sijn ten huyse van den heere Spierincx sonder nochtans den precysen dach onthouden te hebben omme sijn Gestrengicheyt vuyt vruntschap aen te dienen, hoe dat ickGa naar voetnoot7 van een goet vrunt in confidentie was bericht dat deselve vrient hadde verstaen datter soude werden geseght dat eenige propoosten van het beleyt van oorlogen aen de tafel van de heer Spierincx vallende ende bij eenige daer aengeseten wiert ghediscoureert van de groote disseynen die den coninck van Vranckrijck voorhadde, den ghemelten heer Spierincx naer debath ende contradebath daerop soude hebben geseyt dat hij andere advysen daervan hadde; dat hem soo was geschreven van den ambassadeur de Groot dat dit lopende jaer van de croone van Vranckrijck niet groots was te verwachten, maer dat sij alleen sochten andere gaende te maecken ende haer van den last der oorlogen te ontlasten ende haer pack te schuiven op de schouderen van hare ghealieerde, treckende omme 'tselve t'astrueren, soo die persoon seyde te hebben verstaen, vuyt sijn sack den bryeff van de gemelte heer ambassadeur ende deselve aen de tafel in presentie van verscheyden daer aengeseten, onder anderen mede den heere dijckgraeff van Rijnlandt ende den heer van Hartain, soo ick alsdoen meende, doch gelijck sedert hebbe verstaen van den heer van Risoir,Ga naar voetnoot8 soude hebben voorgelesen, op welcke advertentie bij mij aen den heer Spierincx gedaen, alsoo sijne Gestrengicheyt seyde dat den advocaet GraswinckelGa naar voetnoot9 twee ofte drie dagen alsdoen geleden hem hadde gerelateert dat hem naergegeven wiert sulcx in vougen bij mij verhaelt te sijn ghepasseert, soo is seer vremt dat den heer insi- | |
nuant anderen autheur van die geruchten souckt als die den voorschreven advocaet Graswinckel sal weten ende die den heer Spierincx seyt dat denselven Graswinckel bereyt is te noemen, connende oock den heer insinuant met reden hem addresseren aen een persoon die in dienst ende pensioen is van de croone van Sweden,Ga naar voetnoot10 ende niet aen degheene die vuyt vruntschap den heer Spierinck communicatie heeft gedaen van hetgeene hem in confidentie was vertrout, omdat hij oordeelde den heer insinuant neffens sijn gealieerde daeraen te sijn gelegen sonder dat van mij affgevordert can werden den autheur die mij sulcx in 't secrete heeft gewaerschout, off dat bij refuys van deselve te noemen ofte openbaren ick selffs met eenich fondament daervoor can werden gehouden als selffs off de mijne in die saecke sijnde gheïntresseert ende om geen andere reden den heer insinuant sijne E. begeerte, die ick in alle mogelijcke ende mij geoorloffde dingen gaerne soude voldoen ende in dit poinct genootsaeckt ben te excuseren, als omdat ick hetselve niet en vermach te doen sonder te verbreecken de banden van vrientschap ende confidentye ende te buyten te gaen het devoir van een eerlick man, die sonder dispensatie sijn gegeven woort niet en mach contraveniëren, dewelcke ick niettegenstaende alle mogelijcke devoiren iterativelick gedaen tot noch toe niet hebbe connen vercrijgen, nyet twijffelende ofte alle hetselffde bij den heer insinuant met alle billicheyt ende rechtmaticheyt sijnde overwogen, sal daermede nemen soodanich contentement als vrunden onderlingen in gelijcke subject souden connen geven ende versochte copie, die ick hebbe gelevert. Aldus gedaen in 's Gravenhage ter presentie van Jan Jansz. van der Till ende Herman Woutersz. als getuygen hiertoe versocht, ten oirconden P. van Suytwijck m.p. notaris publ. 1639.
Op den XIIIIen der voorschreven maent Juny hebbe ick notaris voornoemd mij wederom neffens deselve getuygen vervoucht aen de voornoemde heer raetsheer ende sijn E. door last van den welgemelten heer resident aengeseyt dat hij heer insinuant denselven heer gheïnsinueerde was houdende voor die persoon die 'tghene voorschreven is soude hebben geseyt, soolange ende ter tijden ende wijlen toe hij heer gheïnsinueerde denselven persoon soude hebben genoempt, waerop den voornoemde heer raetsheer antwoorde den heer resident en can niet weten wat ick tevoorens hebbe gheantwoort, dewijle zijne Ed. van huys is. Aldus gedaen in 's Gravenhage in presentie van Jan Jansz. van der Till ende Herman Woutersz. als getuygen neffens mij notaris hiertoe versocht, ten oirconden P. van Suytwijck m.p. notaris publ. 1639. |
|