Illud operae precium refero quod regum inscriptionibus carminibus meis lucis aliquid ac dignitatis fenerem. Illos nempe imitor qui, ut melius vendant, solent principum vultus vili metallo induere.
Expectas ea quae in Sylvam Ducis scripsi.Ga naar voetnoot8 Sed dudum est quod exemplar miserim ad fratrem G. Grotium, per quem posthac statui ad te curare ea quae curanda habebo.Ga naar voetnoot9 Ad eundem etiam misi Nuptias peripateticas, quas scripsi in nuptias Gravii, consulis Amstelodamensis filii.Ga naar voetnoot10 In iis universam philosophiam novo more de amoribus disserentem audies. Non es, Groti doctissime, ex tristibus Diis aut eorum numero, quibus utendum mollibus malvis.Ga naar voetnoot11 Ideoque audeo ad te hosce ingenii mei lusus mittere, ut eorum lectione mordaces rerum adversarum memoria sollicitudines aliqua discutias. Suave etiam est emeritis arma tractare et senes decrepitos reficit crepundiorum conspectus. Talia et has Nuptias peripateticas esse puta, quas non scripsi Curiis et Fabritiis,Ga naar voetnoot12 sed iis quibus mollius et amoenius est ingenium. Non possum a me impetrare, ut semper et ubique gravis sim. Quod si ludus iste tibi non placuerit, ne lege aut cum legeris obliviscere aut [non] oblitus ignosce, ut utar verbis poetae
Burdigalensis.Ga naar voetnoot13
Vale, vir amplissime, cum uxore et liberis,
Amplitudini tuae observantissimus,
C. Barlaeus.
| |
Adres: Amplissimo, clarissimo doctissimoque viro, domino Hugoni Grotio, Lutetiam.
In dorso schreef Grotius: ... Barlaeus.
|
-
voetnoot1
- Londen, British Library, Add. ms. 29747, f. 12, eigenh. oorspr. Reeds uitgegeven als no. 1466 (dl. IV), naar Barlaei Epistolae, Amsterdam 1667, p. 308 (gedateerd op 29 december 1629). Vgl. Inv. Barl., p. 49. Antw. op no. 1454; beantw. d. no. 1488 (dl. IV). Caspar Barlaeus (1584-1648), subregent van het Leidse Statencollege en hoogleraar in de logica, was in 1619 om zijn rol in de Bestandstwisten ontslagen. Hij voorzag vervolgens als leraar, pensionhouder en gelegenheidsdichter in zijn levensonderhoud; in 1631 werd hij benoemd tot hoogleraar aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre. Zie voor een overzicht van zijn publicaties L.D. Petit, Bibliographische lijst der werken van de Leidsche hoogleeraren, p. 193-221.
-
voetnoot2
- Barlaeus had in september 1628 een Hymnus in Christum gereed, een gedicht van meer dan 900 verzen, dat was opgedragen aan Lodewijk XIII en dat in 1629 in druk verscheen. Grotius ontving het gedicht met vertraging aan het einde van 1630 en liet het via kardinaal Richelieu aan de koning overhandigen. Zie no. 1309 (dl. III), nos. 1432, 1435, 1451 en 1454 (dl. IV), alsook in dit supplementdeel no. 1453, W. de Groot aan C. Barlaeus, 12 december 1629, bijlage bij een brief van Grotius aan W. de Groot, 6 december 1629 (dl. IV, no. 1453).
-
voetnoot3
- Variatie op een distichon in Suetonius, Domitianus 23, 2, over een raaf die, enkele maanden vóór de dood van Domitianus, op de Capitolijnse berg de woorden ἔσται πάντα καλω̂ς zou hebben gesproken:
Nuper Tarpeio quae sedit culmine cornix
‘est bene’ non potuit dicere, dixit ‘erit’.
-
voetnoot5
- Vgl. no. 1466 (dl. IV), n. 3 en 4, waar ten onrechte verwezen wordt naar Horatius, Epistulae 1, 2, 14: ‘Quidquid delirant reges, plectuntur Achivi’. Barlaeus citeerde het slot van ‘Quem legis et laudas ...’, een van de twee liminaire gedichten die Grotius had geschreven voor de Poematum nova editio (Leiden 1607) van Dominicus Baudius (1561-1613); in de aangehaalde verzen wordt Baudius als dichter getypeerd (Dichtw. I 2a/b 4, p. 70) (Met dank aan E. Rabbie). Door geldgebrek geplaagd, gaf Baudius zich veel, zij het vaak vergeefse moeite bij ‘koningen en koningszonen’ toelagen voor zijn publicaties te verwerven. Zie nos. 107 en 119 n. 4 (dl. I), Baudius aan Grotius, 7 oktober 1607 en 29 maart 1608; D. Baudius, Epistolarum centuriae tres ..., Leiden 1620, p. 107-110 (Ep. I, 45), aan Franciscus Dousa filius, 19 februari 1592; p. 339-341 (Ep. II, 35), aan Corn. van der Myle, 25 juli 1607; p. 492-501 (Ep. II, 100), aan Adr. van Mathenesse en Corn. van der Myle, 11 oktober 1610: ‘... et gloriari possum me reges et regum filios habere debendi reos’; p. 636-638 (Ep. III, 49), aan Janus Rutgersius, 1 juli 1611; P.L.M. Grootens, Dominicus Baudius, p. 100, 107, 150-151, 165-166, 205 en 217.
-
voetnoot6
- Het epitheton ‘Teius’ is afgeleid van het Griekse Teos (Klein-Azië), geboorteplaats van de lyrische dichter Anacreon, en wordt gebruikt in de betekenis ‘Anacreontisch’ of ‘lyrisch’.
-
voetnoot7
- De Griekse komediedichter Aristophanes (ca. 445 - ca. 386 v. Chr.).
-
voetnoot8
-
Casparis Barlaei Sylvae Ducis obsidio perfecta potentissimorum Federati Belgii Ordinum auspiciis, cura et ductu ... Frederici Henrici ..., Leiden 1629.
-
voetnoot10
-
Casparis Barlaei Nuptiae peripateticae sive Universae philosophiae ad statum coniugalem festiva applicatio. Scripta in nuptias Theodori Gravii ... et ... Evae Bickers ..., Leiden 1630. Dirck de Graeff (1601-1637), zoon van Jacob Dircksz. de Graeff (1571-1638), vrijheer van Zuid-Polsbroek, was op 5 februari 1630 getrouwd met Eva Jacobsdr. Bicker (1609-1665) (Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, p. 266).
-
voetnoot12
- Manius Curius Dentatus en Gaius Fabricius Luscinus, Romeinse consuls (resp. in 290 en 282 v. Chr.), bekend om hun soberheid en onkreukbaarheid.
-
voetnoot13
- Ausonius van Bordeaux, Cento nuptialis, p. 139, r. 19-21 (ed. R.P.H. Green, Oxford 1991).
|