Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdBijlage:Maria van Reigersberch aan Nicolaes van Reigersberch, [30 januari 1625]
Mon frere, 't Is mij leedt dat de vrienden zoozeer naer haer goedt verlangen. Ick hebbe uE. voordesen gheschreven dat ick zeer langh aen een quaedt been gheseten hebbe. Ick versekere uE. ende de aendere die der bij geïnterreseert zijn, dat mijn eerste wtgaen gheweest is om stoffen te koepen. UE. weet alles te Paris wel te crigen is, dan niet zoo wel als men meendt, tenzij dat men veel bekoght wilt zijn. Die de waerde voor alles wilt geven kan wel drie boedtschapen op een naermiddach doen, en rekendt eens hoeveel dat ick er hebbe. Ick ve[r]sekere uE. dat ick wel drie daegen ghelaten hebbe alleen om dammast voor mijn susters behangsel te koepen, dan gheloove dat ick het schoenste ghekogh hebbe datter in Paris is. Dan hebbe mijn kommissie al wat te buten ghegaen, dan hoope dat de stoffe zoo wel behagen sal dat ick geen ondanck en sal hebben. Ick wil altijdt dat wel seggen dat ick voor mijnselve zooveel moite niet neemen en zoude. Alles sal binnen vier ofte vijf daegen ghemackt zijn. Hier is een boode ghenaemdt Jan van Leiden, die binnen thien ofte twalf daegen meendt te vertrecken naer Diepen ofte Kalis;Ga naar voetnoot2 bijaldyen dat men meendt datter eenigh perickel van Mansveldts volckGa naar voetnoot3 is sal het door hem over zee zenden. Dan de zee en is meede niet als te veil alsoo der onlans veel scheepen ghenomen zijn. Ick sal aen de | |
koopluden doen vernemen of zij haer goedt noch over landt zenden, en bijaldyen zij het haere noch betrouwen zoo en behouven wij geen swarigheyt te maecken. Ick sal der zoo wel op letten als mogelijck is. Wat mijn geldt belangt, sal met den eersten ghetrocken werden. Wilt eens aen suster BlonckeGa naar voetnoot4 zeggen dat ick haer bidde dat bijaldyen mijn gaeren noch niet gheweven en is, dat het met den eersten magh gheschieden. Hiermede sal ick er wtscheiden en zeggen goeden nacht. Groedt alle de vrienden en vaerdt wel. Mij dunckt dat die vriaeige al wel voortga[e]dt, ick hoer dat de BieGa naar voetnoot5 zijn best zeer doet. Nicht de BieGa naar voetnoot6 heeft mij gheschreven dat het met haer moeder zeer qualijck is.Ga naar voetnoot7 Ick sal blijven uE. suster en dieneresse,
| |
(S)chriftGa naar voetnoot8 of suster ReigersberchGa naar voetnoot9 (n)och zoo qualijck slaeght (en) oft ick noch zoo wel in (El)isabedtsGa naar voetnoot10 gratie stae als voor(des)en, en hoe het met haer (ko)eckbouck al gaedt. Zeght dat (ic)k haer heb doen groeten. |
|