Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd480A. 1616 oktober 23. Aan J. van Oldenbarnevelt.Ga naar voetnoot1Mijnheere, Ick hadde wel gewenscht dat mijne dispositieGa naar voetnoot2 mij hadde toegelaeten met uwe Ed. op eenighe saecken, ende onder anderen de laeckenneringhe betreffende, naerder te communiceren. Dan ben verblijdt geweest uyt de gedeputeerden, ter dachvaert gecompareert hebbende, te verstaen de goede hoope van accommodatie op deselve saecke. Hoewel ick nu nyet en twijffele off uwe Ed. is, soo door zijne eygen wijsheyt ende voorsichticheyt als door de advysen van de steden, volcomentlijck geïnstrueert van alles hetgunt in desen soude mogen comen in consideratie, soo en heb ick evenwel nyet connen naelaeten ten dyenste van de gemeene saecke schriftelijck te doen hetgunt ick andersins gaeren mondelingh hadde gedaen. UEd. sal dese mijne concepten nae zijne gewoonelijcke discretie ten beste duyden ende deselve corrigeren ende gebruycken nae zijn goedduncken. Mij dunckt dat de defecten van het placcaet van het jaer 1614Ga naar voetnoot3 met minder offensie ende hetselve effect connen gerecht werden bij interpretatie als bij nyeuwe publicatie. Nopende de tarra is in mijn concept meest gevolcht het accoord van den jaere 1604,Ga naar voetnoot4 met vermijdinghe van eenighe redyten ende weynigh veranderingh. Ick meene noodigh te zijn dat dit werde gestelt bij maniere van placcaet ende nyet bij maniere van accoord, om minder veranderingh onderworpen te zijn; tot welcken eynde ick oock twee articulen uyt de placcaeten van 1591 ende 1592 daerbij hebbe gevoecht,Ga naar voetnoot5 begrijpende nyet soozeer eenighe nyeuwe dispositie als sanctionem legis. Dat nyet alle steden, maer de notabelste, tot het maecken van de tarra werden gecommitteert, meen ick dat d'Engelschen contentement sal geven ende dunckt mij sterc te accorderen met het placcaet van 1591 ende met de usantie daerop gevolcht. Uwe Ed. sal mij desen ijver gelyeven te beste duyden ende de fauten dye daerinne souden mogen zijn begaen, mijne indispositie toeschrijven, dye ick hoope dat door Godes hulpe, voorsichticheyt van de medicijnen ende goede gehoorsaemheyt mij, is 't nyet soo haest, ten minste mettertijdt sal verlaeten ende mij alsoo occasie geven om Godt te bidden om uwer Ed. langh leven ende gesondtheyt ten dyenste van de landen, ende te bethoonen dat ick ben volgens mijne schuldighe plicht, uwer Ed. zeer ootmoedighe dyenaer,
| |
Tot Delff, den XXIII Octobris 1616. | |
Adres: Aen mijnheere/mijnheer van Oldenbarnevelt. |
|