Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 16
(2000)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd7439. 1645 juni 8. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Wij zijn nae elff dagen vertouf tot Wismar gecomen tot Calmarn.Ga naar voetnoot2 't Is nu den derden dagh. Hier gecomen zijnde heb ick terstont onsen hofmeester met een brief afgevaerdight nae mijnheer den rijcxcancellier, die met de andere Swedische gezanten is te Zuderacker. Zijn Excellentie heeft mij zeer vrundelijck geantwoort ende op desen dagh een edelman met zijn coets aen mij gezonden om morgen te gaen nae Zuderacker. God geve ons geluck. Mijnheer generael Wrangel, die te Wismaer over de vloot ende custe commandeert, zocht zeer alle zijne schepen bijeen te houden, 'twelck ons wat heeft geretardeert. De oorzaeck was dat sijne Genade advys had dat de Deenen zijne schepen wilde[n] in brand steecken; meende dat zulcx door eenige brandschepen zoude geschieden. 't Advys was niet valsch, maer het was op verraed aengelegt. Een persoon is betrapt, die twee coffers met horologië[n] ende sulfer ende werck hadde gereedt om die in de Sweedsche oorlogschepen te bestellen ende die in brand te steecken. Hij accuseert eenige burgers van Lubeck. Ick vinde mij wel te passe, God loff. 29 May/8 Juny 1645 tot Calmarn. | |
Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, raidt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 8 Juny 1645 uyt Colmarn in Sweden. Arrivement, goet onthael. |