In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 30 April 1644 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 18. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Beginnend bij ‘Docteur Arnauld’, copie, afkomstig uit de briefwisseling van Grotius met P. Spiring Silvercrona, aanwezig te Stockholm, RA, E 1015 (bijlage bij een brief van P. Spiring Silvercrona aan J. Oxenstierna dd. 3/13 mei 1644).
-
voetnoot2
- De laatste tijd werden Grotius' brieven aandachtig gelezen; vgl. no. 6815. Op 9 mei vertelde de Haagse hofpredikant André Rivet aan zijn Parijse correspondent Claude Sarrau een nieuwtje dat alleen in deze brief (infra, n. 21) voorkomt: ‘L'ambassadeur des Gots, continuë à nous faire de mauvais offices. Il escrit que les Reformés remurent en Vivarets sous le nom de Croquants. Je ne voy point que d'autres en facent mention’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 268).
-
voetnoot3
- De jansenistische theoloog Antoine Arnauld, die met zijn memorie De la fréquente communion de pen van de jezuïet Denis Petau in beweging had gezet, verdedigde zijn leer in een aan de regentesse opgedragen publikatie La Tradition de l'Eglise sur le sujet de la Pénitence et de la Communion, représentée dans les plus excellens ouvrages des SS. Pères Grecs et Latins et des auteurs célèbres de ces derniers siècles, Parijs 1644 (G. Hermant, Mémoires ... sur l'Histoire ecclésiastique du XVIIe siècle I, p. 249-256).
-
voetnoot4
- De aanklacht die de rector van de Universiteit van Parijs had ingediend tegen de colleges van de jezuïet François Héreau (of Hayreau) aan het Collège de Clermont. Hij zette de strijd voort met een ‘Seconde requeste presentée à nosseigneurs de la Cour de Parlement, par
l'Université de Paris, pour joindre à celle du 5 Mars’, 1644 (Sommervogel, Bibliothèque de la Compagnie de Jésus IV, kol. 178-179). Op 3 mei werd de rector door de raadsheren in het gelijk gesteld (Hermant, o.c., p. 272-274).
-
voetnoot5
- Henri II de Bourbon, prins van Condé, had als curator van Claire-Clémence de Maillé-Brezé, echtgenote van zijn zoon Louis II, hertog van Enghien, een proces aangespannen tegen Richelieu's lievelingsnicht Marie-Madeleine de Vignerot, hertogin van Aiguillon. Op 28 april hield de prinselijke advocaat zijn pleitrede in het Parlement van Parijs; zie no. 6839.
-
voetnoot6
- De Zwitserse garde van de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans hield voor haar vertrek naar het front in Picardië een wapenschouw in het Bois de Boulogne (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 172).
-
voetnoot7
- Op 8 april waren de garnizoenssoldaten van Breisach in opstand gekomen tegen het harde bewind van de Franse gouverneur Paul Le Prévost, baron van Oysonville. Na uitbetaling van de achterstallige soldij herstelde de ‘Weimarse’ gouverneur Johann Ludwig von Erlach de rust in het legerkamp.
-
voetnoot8
- Hertog Karel IV van Lotharingen verlangde herziening
van het verdrag dat hij in 1641
-
voetnoot8
- met koning Lodewijk XIII had gesloten (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 61). Hoewel de Franse regering weigerde toe te geven, bleef zij bij haar voornemen om de diplomaat Bernard du Plessis-Besançon naar Worms te sturen.
-
voetnoot9
- De strijd om het kasteel Falkenstein nabij Rockenhausen. Op 15 april gingen de garnizoenssoldaten van Haguenau accoord met de capitulatievoorwaarden die hen door hertog Karel IV van Lotharingen en de gouverneur van Frankenthal waren opgelegd (Gazette 1644, no. 42, dd. 30 april 1644).
-
voetnoot10
- De Frans-Weimarse opperbevelhebber Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, had de gevechtshandelingen slechts op een afstand gevolgd. Op dit moment bevond hij zich in de Franche-Comté, waar hij de ingezetenen van de plaatsen Baume-les-Dames, Luxeuil-les-Bains, Vesoul, Mélisey (kasteel ten westen van Belfort) en Clerval dwong tot het betalen van een contributie ter financiering van zijn campagne tegen het Zwabisch-Beierse leger (Lettres Mazarin I, p. 645 en p. 698-701).
-
voetnoot11
- In Catalonië stond het leger van don Felipe de Silva voor de rivier de Cinca. Op 7 mei werd de Franse onderkoning Philippe, graaf van La Mothe-Houdancourt, opgeschrikt door het bericht dat de Spanjaarden op 4 mei de rivier waren overgestoken (Sanabre, La acción de Francia en Cataluña, p. 252-254).
-
voetnoot12
- De Portugezen hadden aan de grens enige wachtposten versterkt (Gazette 1644, no. 40, dd. 23 april 1644).
-
voetnoot13
- Prins Tommaso Francesco van Savoye had het Frans-Savoyaardse leger nog niet in het veld gebracht.
-
voetnoot14
- De voortzetting van de Frankforter ‘Deputationstag’. De keizer, keurvorst Johann Georg I van Saksen, hertog Maximiliaan I van Beieren en keurvorst Ferdinand van Keulen weigerden in te gaan op het verlangen van de leden van de ‘Fürstenrat’ om ook vertegenwoordigd te zijn op de vredesconferenties (Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 163-169).
-
voetnoot15
- Landgraaf Georg II van Hessen-Darmstadt bood geen weerstand meer tegen de legers die zijn landen plunderden (ADB VIII, p. 674-677); vgl. no. 6829.
-
voetnoot16
- De Zwabisch-Beierse eenheden van François de Mercy richtten hun kanonnen op het Frans-Weimarse steunpunt Ueberlingen.
-
voetnoot17
- De keizerlijke veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen wachtte in Frankenland op versterking van Beierse ruiters (Doc. Boh. VII, p. 88 no. 215).
-
voetnoot18
- In Praag liet de keizerlijke bevelhebber Matthias, graaf Gallas, zich voorlichten over de bewegingen van het Zweedse expeditieleger van generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, in Meissen. Aan zijn generaal-majoor Alberto Gaston Spinola, graaf van Bruay, gaf hij opdracht om een tegenactie voor te bereiden (Doc. Boh. VII, p. 87 no. 209).
-
voetnoot19
- Louis Barbier († 1670), abt van La Rivière, de politieke leidsman van Gaston van Orléans. In 1646 werd hij voor zijn diensten aan kardinaal Jules Mazarin beloond met de benoeming tot ‘ministre d'Etat’. Hij bleef echter dromen van een verheffing tot kardinaal (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 158 en p. 171-172, II, p. 715-718; Cardinal de Retz, Oeuvres, p. 1288, en Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV I, p. 197-199).
-
voetnoot20
- Het schielijk vertrek van César de Bourbon, hertog van Vendôme, en Frédéric-Mauri-
-
voetnoot20
- ce de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, uit het koninkrijk. Aan het Franse hof rees enige achterdocht toen bleek dat beide hertogen Genève als reisdoel aanhielden (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 250, en Rott, Hist. représ. dipl. VI, p. 26-30).
-
voetnoot21
- De onrust (croquanterie) in de Ardèche (Vivarais) bleef nog lang nasmeulen (Lettres Mazarin I, p. 665; Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV I, p. 125, en Lettres au chancelier Séguier I, p. 639-640).
-
voetnoot22
- Jean, graaf van Gassion (1609-1647), was op 17 november 1643 tot ‘maréchal de France’ verheven; zie no. 6545 (dl. XIV). Zijn protestantisme maakte hem verdacht. Toch schonk kardinaal Jules Mazarin hem op 22 april het bevel over een leger dat het strategisch belangrijke grensgebied tussen Vlaanderen en Champagne moest bewaken. Hij kreeg 6000 infanteristen en 3000 cavaleristen tot zijn beschikking (Tallemant des Réaux II, p. 78-87 en p. 985-991, en Lettres Mazarin I, p. 674 en p. 678).
-
voetnoot23
- De raadsheer Melchior, heer van Sabran, was aangewezen voor de post van Frans zaakgelastigde in Engeland. Eind mei stak hij het Kanaal over (CSP Ven. 1643-1647, p. 78 en p. 105).
-
voetnoot24
- De wedijver om de inlijving van de soldaten die na de ondertekening van de vrede van Ferrara (31 maart 1644) hun emplooi in de legers van de paus, Venetië, groothertog Ferdinando II van Toscane en Francesco I d'Este, hertog van Modena, hadden
verloren.
-
voetnoot25
- Uit Londen kwam het bericht dat de Schotten het leger van de koningsgezinde William Cavendish, markies van Newcastle, uit het bisdom Durham hadden verdreven (CSP Ven. 1643-1647, p. 90-95, en Gazette 1644, no. 43, dd. 30 april 1644).
-
voetnoot26
- De hoogzwangere koningin Henriëtte Maria van Engeland was gevallen. Het letsel viel achteraf mee. Op 16/26 juni beviel zij te Exeter van een dochtertje, prinses Henriëtte (CSP Ven. 1643-1647, p. 90-92, p. 95 en p. 97).
-
voetnoot27
- De regentesse Anna van Oostenrijk kwam op haar aanvankelijke weigering terug. In de tweede helft van mei bracht William Crofts aan koningin Henriëtte Maria het goede nieuws dat zij in Frankrijk welkom was (CSP Dom. 1644, p. 110 en 133, en CSP Ven. 1643-1647, p. 99).
-
voetnoot28
- Koning Karel I en de prins van Wales maakten in aanwezigheid van de prinsen Rupert (Robert) en Moritz (Maurits) van de Palts een inspectieronde in Marlborough. Dagelijks stroomden vrijwilligers toe, zodat het koninklijke leger in korte tijd aangroeide tot 15000 (16000) infanteristen en 8000 cavaleristen (CSP Ven. 1643-1647, p. 90-91, en Gazette 1644, no. 43, dd. 30 april 1644).
-
voetnoot29
- Het leger van het Parlement onder bevel van Robert Devereux, graaf van Essex, en sir William Waller telde volgens dezelfde Gazette (supra, n. 28) 28000 man.
-
voetnoot30
- Gegriefd keerde Paul Le Prévost, baron van Oysonville, de garnizoensstad Breisach de rug toe. Zijn regiment stelde hij ter beschikking van het Frans-Weimarse leger (Gazette 1644, no. 42, dd. 30 april 1644).
-
voetnoot31
- Voorlopig waren de door de Franse troepenwerver Jean-Gaspard-Ferdinand, graaf van Marsin (Marschin), gelichte Luikenaren onder de bescherming van het Staats garnizoen van Maastricht geplaatst. Over hun bestemming had de Franse regering nog niet beslist (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 275-276).
-
voetnoot32
- De Duinkerker Jean Maes had de strijd aangebonden met Hollandse en Franse schepen. Van de buit van 300000 gulden werd in de Gazette 1644, no. 43, dd. 30 april 1644, geen melding gemaakt.
-
voetnoot33
- Frédéric-Maurice de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, was van Genève doorgereisd naar Nyon. Gesterkt door de hereniging met vrouw en kinderen, durfde de hertog eindelijk openhartig te spreken over de redenen die hem hadden bewogen om het koninkrijk te verlaten (Congar, Sedan et le pays sedanais, p. 336).
-
voetnoot34
- De gevluchte hertog beschouwde Gaston van Orléans als de aanstichter van de ellende waarin hij was vervallen. Op diens gezag had hij zich destijds ingelaten met een samenzwering tegen Richelieu. Toen het complot in de zomer van 1642 voortijdig uitlekte, ontsnapte de hertog van Orléans aan de wraak van de kardinaal, maar de vrienden moesten boeten. Terwijl het schavot al voor hem gereed stond, redde de hertog van Bouillon zijn leven met het tekenen van een document waarbij hij afstand deed van zijn familiegoed Sedan (13 september 1642)
(Congar, o.c., p, 322-328).
|