Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 13
(1990)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5953. 1642 november 14. Van P. Pels.Ga naar voetnoot1Mijnheer, U. Exc.cie messive in datto van 't ontsett van LaydenGa naar voetnoot2 hebbe ick terecht ontfangen. Bedancke vor goede communicacie. 't Is mij leet dat ick vanhier soo wijnigh kan schrijven, insunderheyt nu de Sweetse armeën wederomme soo diep in Deuytsland met aparencie in Bohemen te sullen overwintteren. | |
De Brandeborgse gesante en sijn uyt Sweden nogh niet aenkommen, maer worden alle uren verwacht. 't Is in de mondt van alle menschen, de alliancie met Sweden.Ga naar voetnoot3 De perturbaciën van Engelandt schijnen den coning wat te favoriseeren. De religie moet het dexell van haer bloetvergieten wesen. In matterie van religionsvergelijckinge schijnen dat de labeuren van NegrinusGa naar voetnoot4 toenemen. Pater ValerianusGa naar voetnoot5 is cardinael, die correspondeert daerinne met grooten ijver. Den coning van Polen laet hem niet wijnigh daeraen gelegen sijn. Den grooten cancelaer OssolinskiGa naar voetnoot6 pousseert sulckx heevigh. 't Is een van de habilste mannen die ick mijn leven gesien. Ick wissele alle 14 daegen een brieffken van correspondencie met hem. Negrinus heft mij vor dry daegen geschreven achttervolgens dit bijgaende extract,Ga naar voetnoot7 daer hij u. Exc.cie bij gedenckt, welckers comoditeyt ick niet en meyne in dese quartieren te raysen. Maer belieft u. Exc.cie daerop te antwor[den], sulckx sall mij aengenaem wesen. Hiermede blijve, mijnheer, u. Exc.cie diener,
| |
4/14 November 1642, Dansick. | |
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 24 Dec. 1642. |
|