5546. 1642 januari 10. Van P. Pels.Ga naar voetnoot1
Mijnheer,
Ick wensche u. Exc.cie met sijne gantse famillie een glucksaligh nieuw jaer, bedanckende u. Exc.cie vor de goede advisen.
Ick en meyne niet dat sijn churvorsttelijcke Dorlucht licht trauen sall.Ga naar voetnoot2 Het veroorsackt groote verbitteringe dat de croon Sweden de principaele ampten veraliëneren. Ick segge [sic] in Pommeren de heer Lychtmaer,Ga naar voetnoot3 die vor desen in Sweden is geweest, gaet tot confirmacie van de neuyteraliteyt aen den legaet Jean Oxenstirn, en onder de Brandeborgse menistri sijn der veele die goede opinie hebben tot de Sweetse aliancie. 't Is eenGa naar voetnoot4 seer goetaerdigh, verstandigh heer. Mij dunckt datte[r] interponenten manckeeren.
De doot van den cardinael-infantGa naar voetnoot5 maackt grooten rauw aen 't Polse hoff. Daer sijn eenige die haer inbeelden dat men den prins CasamirGa naar voetnoot6 daertoe beroepen sall, maer een Pols edelman bij sulcken discoursen badt, men saude sulckx te gelooven niet verhaesten, want de Nederlanden dor qualijck gelogeert, sochten eenen anderen weert. De coniginne compt alle daege te geliggen.Ga naar voetnoot7
| |
Den Spaense gesante wort weder op de naeste convocacie verwacht. 't Is secker datter heymelijck in Polen volck geworven wort.Ga naar voetnoot8 Den oversten Cracauw,Ga naar voetnoot9 soo vor desen in dienst van de croon Sweden, ligt vor den kayser 2 regiment te voet. Een dragoner was seer naer in die campen van StallhansGa naar voetnoot10 geweest.
Den coning begint dese stadt all weder crackeel over de toelage aen te doen. Dirick Spiring is overleden. Isaac is dor de lijckpredicacie, soo se van Elbing schrijven, tot het christendum bekeert, daer se het Te Deum laudamus over gesongen.Ga naar voetnoot11 NegrinusGa naar voetnoot12 is nu in de stadt, haut nogh groote correspondencie met Valerianus Magny,Ga naar voetnoot13 sijnde nogh seer doende tot de accomodacie. Mij dunckt hij sall maer stroydreschen; de harde calvenisten an d'een sijde en de jesuïten an d'ander sijde trecken te hart. De Engelse faccie naer mijn ordeel verhindert veel, maer soo de buschopen blijven met de autoriteyt van den coning, dat saude wat konnen redresseren.
Dit is all wat ick u. Exc.cie tot onderhaudinge van correspondencie kan adviseren, daer ick bij voege dat ick Godt loff bij de hooge regering in Sweden seer well gewilt ben, haudende met alle haere legaeten en gouverneuren seer goede correspondencie,
blijvende, mijnheer,
u. Exc.cie ootmoedige diener,
P. Pels.
| |
Adres (met andere hand): Sijn Exc.z, mijnheer Hugo de Groot, ordinarie ambassadeur etc. van haere konincklijcke Mayesteyt ende croon Sweden, etc., tot Paris.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 12 Febr. 1642.
En in dorso: 10 Ian. 1642 Pels.
|
-
voetnoot1
- Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 16 (1642,1). Eigenh. oorspr. Pauwels Pels (1587-1659), zoon van Paul Pels, burgemeester van Hanau, en vader van Grotius' voormalige secretaris Pieter Pels (1617-1698), werd in 1637 door de Staten-Generaal naar Polen gezonden om aldaar inlichtingen in te winnen aangaande de tol te Danzig. Een jaar later werd hij op voorstel van Holland benoemd tot Staats correspondent te Danzig. Deze functie bleef hij vele jaren uitoefenen zonder enig vooruitzicht op een positieverbetering (Schutte, Repertorium I, p. 226-227).
-
voetnoot2
- Alom werd verondersteld dat keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg een huwelijk met koningin Christina van Zweden ambieerde; vgl. no. 5511 (dl. XII).
-
voetnoot3
- De Brandenburgse gezant Gerhard Rumelian Leuchtmar von Kalcheim (1589-1644) had in de zomer van 1641 te Stockholm onderhandeld over een wapenstilstandsverdrag tussen Zweden en Brandenburg. Het ontwerpverdrag, dd. 14/24 juli 1641, zou tegen het einde van het jaar in Stettin geratificeerd moeten worden ten overstaan van de Zweedse gevolmachtigde ter vredesconferentie Johan Oxenstierna (Urk. u. Act. I, p. 522-527; XXIII-1, p. 11 e.v.).
-
voetnoot4
- In het hs. is ‘een’ ten onrechte herhaald.
-
voetnoot5
- De kardinaal-infante don Ferdinand van Oostenrijk, gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden, was op 9 november 1641 overleden.
-
voetnoot6
- Jan Kazimierz (1609-1672) zou in 1648 zijn halfbroer Wladislas IV opvolgen als koning van Polen.
-
voetnoot7
- Cecilia Renata van Oostenrijk, koningin van Polen, beviel op 7/8 januari van een dochter Maria Anna Isabella († 7 februari 1642) (A.S. Radziwill, Memoriale III, p. 80-81).
-
voetnoot8
- Op de in oktober afgesloten rijksdag van Warschau was al het vermoeden gerezen dat de keizer en de Spaanse koning in Polen bezig waren soldaten voor hun legers te werven; vgl. bijlage 36 (dl. XII).
-
voetnoot9
- Joachim Ernst von Krackow (Krockow), kolonel achtereenvolgens in Zweedse, keizerlijke, later in 1646, in Poolse dienst, belastte zich in deze tijd met bovengenoemde werving (Urk. u. Act. I, p. 98-99).
-
voetnoot10
- De Zweedse generaal-majoor Torsten Stålhandske (1594-1644) hield zijn kwartieren in het Sternbergerland (tussen Oder en Warta) (BLS N.F. X, p. 191-199).
-
voetnoot11
- De zonen van de Delftse tapijtwever François Spiring (Spierinck), Aert, Abraham, Dirck en Isaac, pachters van de tol te Pillau (tegenw. Baltiysk) waren begin april 1641 door keurvorst Friedrich Wilhelm ontslagen op grond van de vele klachten over hun inningsmethoden. Op dit moment wachtten zij in de Poolse havenstad Elbing (tegenw. Elbla̧g) op steun van koning Wladislas IV (Urk. u. Act. I, p. 21-35, p. 66-68; Een rondgang langs Zweedse archieven, p. 176-177 en p. 190-191).
-
voetnoot12
- Bartholomeus Nigrinus (Schwarz) (ca. 1596-1646), predikant te Danzig, was eerst van luthers gereformeerd geworden en stond nu op het punt zich te bekeren tot de katholieke kerk (H. Neumeyer, Kirchengeschichte von Danzig und Westpreussen in evangelischer Sicht I, Leer 1971, p. 122).
-
voetnoot13
- Valeriano Magni (1586-1661), theoloog van de orde der capucijnen, geboren te Milaan, werkte tot 1634 aan de katholieke restauratie in Bohemen en ging daarna diplomatieke diensten vervullen voor paus en contrareformatorische vorsten (Biographisches Lexikon zur Geschichte der böhmischen Länder II, p. 544).
|