Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 13
(1990)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5648. 1642 maart 22. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Den coning van Engellant schijnt tot die groote involging aen het parlement gecomen te zijn, doordien hij gemerckt geen merckelijck steunzel te connen becomen nochte uit Vrancrijck nochte uit Spaegnie, die wercx genoech hebben tegen malcander. De bischoppen zullen te beter tijd hebben om te studeren.Ga naar voetnoot2 Maer hoe de coninginne van Engelant nu in Hollant zijnde haer draegen zal, haere myne,Ga naar voetnoot3 ommegang, discoursen zullen waerd zijn geweten te werden. 't Heeft wel apparentie dat, zoo de zaecken in Vrancrijck ende de Vereenigde Nederlanden wel werden beleidt, ende Sweden in 't oorlogh blijft, dit jaer aen deze zijde groot voordeel zal geven. Den baron Oxenstern zal nu te Hamburg zijn ende gaet nae Osnabrug tot de conferentie op de vrede.Ga naar voetnoot4 De toevoer uit Vrancrijck nae Ierlant zal nae mijne opinie quaelijck connen belet werden. Dat d'heer RooGa naar voetnoot5 te Weenen blijft, is niet vremd, hoewel hij daer in dezen tijd niet veel en zal vorderen; maer behoort zelve niet te wenschen nu in Engelant te zijn. Op ElianusGa naar voetnoot6 gelieve uEd. te letten ende 'tgunt dienstigh zal zijn mij te adviseren. Wij verstaen nu hier dat den coning [van] Engelant hebbende zooveel toegegeven in 't uitsluiten van de bischoppen uit het parlement, in 't stellen van de Tour ende de havenen ende de reformatie van zijnen raedt in handen van het parlement, eintelijck off ziende dat het verder niet te verdraegen ofte eenige nieuwe hoope hebbende van secours, zich stelt tegen zeer onbeleefde verzoecken van het parlement om een militie te hebben die van haer dependeert, ende den prins van Galles te hebben in haere macht;Ga naar voetnoot7 waerop men ons zegt dat den coning van Engellant zoude geantwoordt te hebben niet quaed te vinden datter eenige trouppes zijn tot bewaering van het rijck, maer dat hijzelff daerover wil commanderen ende dat hij in de opvoeding van de prins meent te doen als een goede vader aen Godt ende als een goede coning aen zijn volck wil verantwoorden, 't Schijnt dat in dit vertreck van de coninginne van Engelant drie verscheide desseings zijn geweest, van den coning om zich voor een tijd te ontlasten van den haet die op de coninginne zeer zwaer viel, van de coninginne om te vernemen off eenige hulp van buiten is te verwachten, van het parlement om te zien off zij de coninginne in haere absentie quaelijck connen stellen bij den coning, waertoe veel pasquillen werden gestroit. 22 Martii 1642. | |
Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raede in Hollant, in Den Hage. Port. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 22 Martii 1642 uyt Paris. |
|