Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 13
(1990)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5610. 1642 februari 17. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Uyt de proceduyren van den coninck van Engelant soude ick mede oordeelen dat sijne Majesteyt op eenyge uytheemse macht moet steunen, indien in veel voorgevallen saecken niet waer gebleecken dat den conynck off genen off slechten raet gebruyckt. Van tersijden is mij aengecommen dat van een tweede huwelijck wort gehandelt,Ga naar voetnoot2 hetwelck voortganck hebben soude indien ons Neeff gelt verstrecken wilde. Off hij dat soude connen doen sooveel nodych soude wesen, twijfele ick seer. Uyt Engelant hebben wij dese mael geen brieven gehadt, uyt het Stift van Ceulen oock geen ander tijdyngen als het veroveren van Kempen ende dat de Wijmarse troupenGa naar voetnoot3 soo qualijck huyshouden dat, soo geen beter ordre vinden, daer niet lange sullen connen subsisteren. AelianusGa naar voetnoot4 vertreckt met het voorjaer naer Sophi.Ga naar voetnoot5 Buytenaff wort gemompelt dat den heer BrasserGa naar voetnoot6 in Engelant soude worden gesonden, maer in de Generaliteyt is dat noch niet geventileert. Neeff VosbergenGa naar voetnoot7 comt binnen acht dagen derrewaerts om sijn reyse (te) vorderen naer Venetiën. Met de Oostindische scepen uytgelopen uyt het Texel, die door contrari winden het Canael niet hebben connen passeren ende in al dese groote stormen in de Noortzee sijn geweest, is men becommert. Dit is 't dat ick om den sleur te volgen, van ander materie gedestitueert sijnde, hebbe op het papier gebracht. Desen 17 Februari 1642. | |
Adres: Mijnheer/mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coninginne ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 26 Febr. En in dorso: 17 Febr. 1642 N. Reigersberg. |
|