Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12

5518. 1641 december 23. Aan C. Sarravius.¹

Nehumiae² illius magistri Hebraei, vir amplissime, mentio fit in Thalmudicis; ni fallor est in titulo de Synedrio.³ Ostendit istum mihi locum olim Hagae Stoctoxus.⁴ Puto eius fieri mentionem et in Abenada ad Danielem.⁵ Si quid est, in quo perstet Ampl. t. invenire, faciam hoc perlibens et merito, ut ei addictissimus. Vale.

Lut. Par., XXIII Dec. MDCXLI.

1 Gedrukt Sarravii Epist., p. 38 no. 38. Antw. op no. 5516.

2 Rabbi Nechunja ben Hakana (no. 5516 n. 3).

3 R. Nechunja is in het traktaat ‘Sanhedrin’ niet genoemd. Zie Hermann L. Strack, Einl. in Talmud und Midraš (München ⁶1930), p. 121, met vermelding van de talmudische bronnen voor R. Nechunja.

4 Niet geïdentificeerd. Grotius' bron voor R. Nechunja was de commentaar op Daniël van Hugh Broughton (1549-1612); zie supra nos. 1062, postscriptum, 1091, 1145 (dl. III).

5 Daniël 9. Op welke commentaar Grotius doelt met ‘Abenada’, is niet duidelijk.