Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5460. 1641 november 9. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Wij moeten om van de zaecke van den Pals te oordeelen afwachten zoo de resolutie die bij het parlement van Engellant zal werden genomen, als het tractaet dat tuschen Engelant ende de Vereenigde Nederlanden zal werden gemaectGa naar voetnoot2 ende hoe hetzelve hier zal smaecken. MilanderGa naar voetnoot3 is niet geck. Ick zal zeer gaeren verstaen, wat vorder in de zaecke van de heer SpierinckGa naar voetnoot4 zal passeren. Wat mij aengaet, hout voor zeecker haer wel bedencken zullen, eer zij mij van de ambassade zullen ontlasten ende als zij 'tselven deden, dat ick daerbij niet en sal verliezen. Ende uEd. can alle die hem spreecken, verzeeckeren dat ick in het minste daermede niet en ben becommert. 9 Nov. 1641. | |
Adres: Mijnheer mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 7 Nov. 1641 uyt Paris. |
|