Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5393. 1641 september 28. Aan J. Wtenbogaert.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Alle personen die mij van uwe Eerw. zullen gerecommandeert werden, zullen mij ten hoochste aengenaem zijn. Ick hebbe alle mijn leven een grooten treck tot de vereeniging van de christenheit ende, alzoo ick zie dat veelen zoo in dit rijck als in andere rijcken daertoe arbeiden, hebbe ick niet connen naelaeten het mijne daerbij te brengen, zoo tot mijnes gemoeds gerustheit als om andere tot gelijcke ende betere gedachten op te wecken. Ende alsoo 't Advys dat Cassander op 't verzouck van twee keizers heeft gegeven,Ga naar voetnoot2 bij alle geleerden in groote achting is, heb ick zijne voetstappen willen volgen ende eenige redenen vougen bij de zijnen.Ga naar voetnoot3 Mij dunct dat om tot die vrede te comen de leer die generalijck is aengenomen geweest, moet bequaemelijck uitgelegt werden, alle reden tegen de goede leer strijdende zooveel doenelijck is wechgenomen ende in middelmaetige zaecken dat het gedeelte zich moet schicken nae het geheel. Ick danck Godt dat hij uwe Eerw. soo lange gespaert heeft, dat hij dese beginselen can zien ende daertoe het zijne bijbrengen. Uwer Eerw. dienaer
| |
Tot Parijs, den 28 Sept. 1641. | |
Adres: Mijnheer mijnheer Utenbogard. In dorso schreef Wtenbogaert: Mijnheer d'amb. de Groot. R.a 5. Octobris 1641. En: H. Grotius 1641. R.a 5 Octobris. |
|