Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5233. 1641 juni 15. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Ick heb hier gezien den brief die den viceroi van YrlantGa naar voetnoot2 heeft geschreven aen den coning, de instantie van den coning om zijn leven te salveren ende 'tgunt daerop is gevolght. Ick en can niet anders oordeelen, off op die executie zal onlust volgen van veelen van den adel ende mischien oock mettertijd berouw van anderen. Niet alleen is den coning niet vrij geweest in deze actie, maer oock niet het parlement. God wil zich over de arme van eenyder verlaetene eertsbischopGa naar voetnoot3 erbarmen op zulcke maniere als zijne goddelijcke wijsheit best vindt. Den voorss. brief van den viceroy brengt mede, dat hij zijn leven geeft aen den coninck ende dat overzulcx om meerder quaed te ontgaen sijne condemnatie kan teickenen, recommanderende aen sijne Maiesteit zijne kinderen. De coninginne-moederGa naar voetnoot4 kan wel vertrecken uit Engellant, maer ick en zie niet waer haer Majesteit onderhout zal vinden, 't Waer een goede resolutie, zoo zij onbekent quam logeren in Lutzenburg.Ga naar voetnoot5 't Quaedste dat daervan zoude komen, zoude zijn dat den coning haer zulcke dienaers zoude geven als het hem zoude believen. De maniere van de bijslaep van den prins van Orangië met de princesse van EngellantGa naar voetnoot6 is belacchelijck ende zal de Fransoisen materie geven om te railleren. Van het desseing dat onder eenige edelen is geweest om de seditie van Londen te wederstaen, heb ick wel wat gehoort. Den tijdt zal de particulariteiten ontdecken. | |
Van Portugael heeft men hier oock alle dage minder ende minder opinie. S.r Thomas Roo meene ick niet dat voor deze tijdt groote vreze zal aenjaegen aen den keiser ofte Beiervorst. 15 Iunii l641. | |
In dorso schreef Reigersberch: Bro[e]der de Groot, den 15 Iunii 1641. Doot van de viceroy. Aertsbiscop. |