Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4948. 1640 november 29. Van P. PelsGa naar voetnoot1.Mijnheer, Over 8 daegen was mijnen lestenGa naar voetnoot2; desen dient alleen in confidencie ten aensien van mijnen sohnGa naar voetnoot3, alsoo ick diverse brieven van hem hebbe ontfangen, die in ander humeur als de vorgaende geschreven sijn sonder dat ick evenwell ofte eygentlijck kan weeten, waertoe en waerhenen sijn gemoet in geestelijck en wereltlijck tendeert. Hij kendt ten deele mijne natture, dat ick de saacke in d'een nogh in d'ander op het scherpste niet en disputtere; de exempelen hebben mij geteuygt, dat die de werelt hebben willen reformeren, haerselven gedeformeert hebben en, hoe den evangelischen bondt malcanderen in Deuytslandt tracteren, is alsoo gestelt dat hun de heidenen naersleypen. | |
Ick laete de werelt woelen ende bidde Godt ome gracie omme die eerlijck te passeren en saligh te sterven. Ome tot de passage te kommen ten aensien van ons renversement in tijdelijcke midelen hebbe ick op alle middelen bedacht omme mij te insinueren in de gracie van de H.M. heeren Staeten-Generall met den persoon van sijn Hoogheyt ome in deroselvige actuelen dienst sijnde mijne sohnen tot continuacie te avanceren, die ten aensien van haere studiën eene honnorabele charge met meerder lustre becleeden sullen. Ome sooveel meer experiëncie te ontfangen Godt gebeden, dat hij een diener van uEx.ce mocht worden, 't Is tot daer toe geluckigh gesuccedeert. In accie sijnde hebbe mij gedient van de wereltse occasie over de ingevallen differencie tuschen H.H.M. met den coninck van Dennemarcken en mijn oogh en maximen gewendt op de nootwendige alliancie, die de Vereenigde landen met de croon SwedenGa naar voetnoot4 van noode, en daromme op alle midelen bedacht die gunste van dat rijck dor correspondencie van den rijxcantz.rGa naar voetnoot5 te ontfangen ome schier ofte morgen van dat quartier in avancement van mijne kinderen te pousseren. Ick hebbe in acht genommen den tijt van die ambassadeGa naar voetnoot6 en ome de saacke well waer te nemen mijnen diener met brieven aen de heer Boreel gesonden alsmede instrucie en credent, wat hij van mijnentwegen met sijn Exelencie de heer rijxcantz.r spreecken saude. Wat Boreel aengaet, naer den inhaut van sijne brieven heft met sijn Ex.cie ten aensien van mij en mijne kinderen seer favorabell gediscoureert, sijn Ex.cie de heer rijxcantz.r reciprockelijck geroempt de trauwe en goede advisen, die hij tot gemeynen best continuo uyt mij genoten, en laet mij dor mijnen diener met eene jarlijckxse courtoysie tracteren en dor eenen rentm.r, die sonder dat hier te lande vor sijn particulier te doen, vragen ofte ick sulcken courtoysie op mij ofte op bayde mijne kinderen begeere gestelt te hebben ome mij hierinne naer mijn believen te complaceren. An mijnder sijde was ick geresolvert, gelijck ick nogh ben, sulckx op mijne kinderen te doen stellen omme aen dien sijde haer te memoreeren de gunste van mijn gemoet en meteenen haere kennisse te doen continueren in de gedachten van die, daer sij soo manifestelijck dor konnen bevoordert worden, daer dan uyt ontsproten is ten aensien van de correspondencie met de generalen der landen aen de Oostzee, dat de cooplieden hier in Dansick ome in alle vorvallende occasiën raet, dienst en recommandacie te ontfangen, genegen sijn mij met eene jarlijckse courtoysie te rescontreren. Dit alles hangt naer de ordre an malcanderen en dunckt mij al is 't dat alle wereltse dingen veranderlijck, dat mijne kinderen daervan sulck enen staet behoorden te maacken als van 't snoer haerder wellvaert. Nu en weette ick niet, waer die gedachten van mijnen sohn, uwen diener, toe aspireren, dat hij hem vercleendert van inhabiliteyt en ongeleertheyt. Ick en weete niet, hoe hoogh ofte leegh ick sulckx spannen ofte vallen sall laeten. Sijne proffessoren hebben hem alttoos van aert, natture en geleertheyt geroempt en dat hij hemselven gering acht, en hebbe vor geene vicie aengenomen, maer alsoo ick dor sijne brieven ten eynde van mijne gedachten ben, soo keere ick mij tot u Ex.cie, daer hij met alle sijne brieven vaderlijcken staet van gemackt heft en hem niet genoughsam konnen roemen van de honnorabele affeccie, die hij ontfangen. Op dat fondement bidde ick seer vriendelijck, dal uEx. believe mij sijn gevoelen grondelijck te adviseren en magh seer well lijden, dat met hem nact en claer daervan gesprocken wort, opdat an mijnder sijde die met open deuren gaen van sijnder sijde niet geabbuseert en worde, opdat ick meynende vor ons alle well te doen mijselve niet en verniele, en hierop sall ick uEx. gunstige antworde verwachten en blijve, mijnheer, u Ex.cie diener
| |
29 Novemb.r 1640, Dansick. | |
Naer desen geschreven ontfange uEx.ce aengenaeme van 20Ga naar voetnoot7; bedancke vort advis. AernemGa naar voetnoot8 is kranck, chur BrandeborghGa naar voetnoot9 van gelijcken. De landen worden gedraygt niet sonder apparencie, dat imperiale en Sweden in 't landt sullen kommen. | |
Foutief adres (doorgestreept): Sijn Exell.z Mijnheer Hugo de Groot, ordinarie Ambass.r van de Hooghm. Heeren Staeten-General der Vrije Vereenigde Neder. Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 3. Ian. En in dorso: 29 Nov. 1641 (sic). |
|