Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4868. 1640 oktober 6. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, De tijdingen alhier sijn niet heel veel, alsoo den tijdt van groote dingen uit te rechten is verloopen. Den coning, coninginne ende de twee jonge soonenGa naar voetnoot2 sijn wel te pas te S.t Germain, den cardinael te Ruelle, de legers ten wederzijde noch in 't velt, elck ontrent van vijfendetwintichduisent man, wachtende op malcander, wie eerst sal vertrecken. De Spaensche sijn den vierendetwintichste September uitgegaen uit Thurijn. Daer is eenigh heimelijck accord, 'twelck tot noch toe is onbekent. Den coning tracht seer den jongen hertoghGa naar voetnoot3 in sijn macht te hebben, opdat de voochdie niet en come aen de oomenGa naar voetnoot4, alsoo mevrouw van SavoieGa naar voetnoot5 door een cancker gecomen ontrent haer oogh peryckel loopt van 't leven. Men seit den keiser seer tracht de coninginne-moeder van SwedeGa naar voetnoot6 te doen trouwen aen den coning van Denemarck ende wil tewege brengen, dat de pretensie van Pomeren met consent van den churfürst van BrandenburgGa naar voetnoot7 met haer gegeven werdt ten huwelijck, om Denemarcke tegen Swede in oorlogh te brengen, 'twelck ick niet en meen dat sal succederen. De Catalans blijven in onrust, hebben Roses, soo eenige seggen, becomen, soo andere seggen, belegert ende een pas beset van importantie in de bergen tegen Rossillon, soecken, soo men seit, hulp van Vr(a)ncrijck, ruiters, voetvolck ende canon. De Engelschen adel ende eenige steden, soo wij hier verstaen, versoecken seer een | |
nieuw parlement, 'twelck, soo het daertoe comtGa naar voetnoot8, seer sal sijn in faveur van de Schotten, doordien allebeide die natiën seer trachten nae vrijheit ende de bisschoppen in Engellant oock niet al te veele vrunden en hebben. De Ieren daerentuss[c]hen soecken te landen in Schotlant ende de Schotten sulcx te beletten. Den keiser tracht tot sich te trecken de voochdie van de jonge princenGa naar voetnoot9 te Tirol ende den gouverneur van 't fort van FuentesGa naar voetnoot10 heeft opgehouden het gelt dat van Milaen quam voor de Grisons, omdat hij wil, dat eerst alle de protestanten die heimelijck sijn in de Valteline, van daer allen vertrecken. Oock clagen de Spaensche, dat de Grisons, verbonden sijnde vijftienduisent man te furneren tot conservatie van het graefschap van Bourgogne, niet een man en hebben gefurneert. Den ambassadeur de la TuillerieGa naar voetnoot11 sal seer trachten de prolongatie te becomen van het tractaet met de Vereenigde NederlandenGa naar voetnoot12, alsoo Vrancrijck daeraen ende aen de prolongatie van het tractaet met SwedeGa naar voetnoot13 seer veel is gelegen. Den Fransoisen hebben in een recontre den gouverneur van S.t OmerGa naar voetnoot14 becomen, hebben oock eenigh desseing gehadt op die stadt, 'twelck is misluckt. Den 6 October 1640.
Men seit den eertsbisschop van BourdeauxGa naar voetnoot15 gaet om de Catelans te helpen, dewelcke de passen nae Vrancrijck, dat is nae Roussillon, bezet hebben. ErlachGa naar voetnoot16 vermaeckt de brugge te Lauffenburg. In Lorraine ende Bourgogne geschiet niet. Den marescal de Chastillon ende du HallierGa naar voetnoot17 sijn meest bij Peronne, het Spaensche leger op verscheide plaetsen, meest nae Douai. | |
Adres: Mijnheer mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raiden in Hollant. In den Hage. Port. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den 6 Octob. 1640. |
|