Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4678. 1640 juni 4. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Ick sal noyt naerlaten sooveel ick gevouchelijck kan te contribueren tot de goede intelligentie tusschen den conynck van VranckerijckGa naar voetnoot2 ende GolilasGa naar voetnoot3, gelijck ick oock noch vers hebbe gedaen bij occasie van een impressie, die bij VranckrijcksGa naar voetnoot4 volck was opgenomen, dat seecker advys een maent off drie weecken geleden hier gegeven van het wederkeeren van den grand-maistreGa naar voetnoot5 naer Paris ofte Ruelle, daer sij seggen niet aen en is geweest, van HumelusGa naar voetnoot6 was gecommen, apparent uyt achterdencken, dat eenyge Franse tijdyngen, die werckelijck bij veele hier werden gesien, daer dat niet in staet, van GertGa naar voetnoot7 procederen, gelijck Asmundus JovinianusGa naar voetnoot8 heeft verclaert deselffde sijne brieven van woort tot woort conform te hebben gevonden, soodat SigthuniusGa naar voetnoot9 daeruyt can oordeelen, hoe nauw op alles wert geleth ende hoe circumspect in dat point moet worden gegaen. Doch sooveel die saecke aengaet sal dat daerbij blijven, alsoo BrassetGa naar voetnoot10, dieGa naar voetnoot11 professie maeckt Scarinus'Ga naar voetnoot12 vrient te wesen, seyt wel te weten, dat daervan aen VranckerijckGa naar voetnoot13 niet en is geschreven. Voor de churfurstGa naar voetnoot14 schicken haer de saecken noch seer slecht, soo lange Engelant soo niet alleen in die saecke, maer in sijne eygen soo dapper fluctueert. Het scheyden van het parlement geeft groote onsteltenisse in dat rijck, die de proceduyren van gevanckenisse van eenyge soo van het Hoge als Lagehuys niet en verminderen, bijsonder daerbij gecommen sijnde, dat den conynck, hebbende versocht van de stat van Londen een subsidie van twee millioenen te vinden bij cottisaetie op de rijckste inwoonders van de stat, ende eenyge oldermansGa naar voetnoot15 difficulterende aenwijsynge van deselve in hare comtores te doen, sij daerover meede in hectenisse sijn gebracht. Alle dese onlusten redunderen op eenyge grooten, voornemelijck op mijnheer den biscop van CantelbergGa naar voetnoot16, wiens huys bij een groot getal prentesersGa naar voetnoot17 is ondersocht ende naer somyge schrijven - andere seggen, dat niet aen en is - in brant gesteecken, den biscop hem over de riviere in des conynckx hoff hebbende gesalveert; over welck feyt eenyge in gevanckenysse sijnde gestelt, sijn de gevanckenisse bij | |
de pretenses weder met gewelt opgebroocken; alle hetwelcke seer verre siet. Ende evenwel schijnt, dat men voort wil met het volck van Schotlant ende, gelijck eenyge schrijven, voor drie biscoppen drie conynckrijcken hazarderen. Inderdaet is den conynck ende die meest bij sijne Majesteit vermogen in een quaet parquet, ende hoe dat met behoudenisse van autoriteyt gevaer van rijck ende ministres is te precaveeren, sullen de wijste wel swacheyt vinden. Hier spreekt men met scrupule van de saecke, bijsonder in het hoff van Bohemen, welckers welvaert hanckt van het welvaert ende authoriteyt van den conynck van Engelant. De ambassade van SwedenGa naar voetnoot18, die alreede was gedestineert te vertrecken, sal eerst voortgaen, waeruyt wert geconfirmeert de opinie, dat onderwech, soo wert oock geschreven uyt die quartieren, beiegenynge soude connen vallen van accommodatie; anders sie ick niet, hoe dat werck met reputatie van desen staten sal afflopen, alsoo den conynck van Denemarcken alle circumspectie ende discretie voor onvermogen ende swackheyt - soo sijn die natie - lichte soude duyden. Ende inderdaet den staet vermach ende NumerianusGa naar voetnoot19 sage garen meerder vigeur werde gebruykt als ick kan merken dat de preparaten iegenwoordich sijn, dat naer mijn oordeel een groot abuys is, dienende meer om te authoriseren door onse eygen disordre den nieuwen tol als met macht ende authoriteyt van Denemarcken. De coniunctie van de Wymersche, Hessische ende Lunenborchsche hout men hier nu seecker, oock dat MantsveltGa naar voetnoot20 volck bij StalhansGa naar voetnoot21 in Slesiën is geslagen. Sijn Hoocheyt blijft tot Mallegem, waer veele meenen noch een preuve om te passeren de Leye sal werden genomen, doch naer het oordeel van andere meer om te geven tot contentement aen Vrankerijck als met apparentie van eenig voordeel. Darom willen andere het leger sal bougeren, maer waer naer toe kan men qualijck sien, alsoo den viant soo wijnnychen plaetsen hebbende te bewaren overal op sijn guarde kan sijn; doch de diversie uyt die quartieren kan veranderynge maeken. Spangiën presenteert in Engelant groot secours onder conditie van eenyge scepen uyt dat rijck in Indiën te gebruycken. Uyt Brasil is nyet seeckers, maer lopende tijdyngen uyt Spangnië - want selffs sijn hier geen advysen - seggen, dat onse schepen gaende naer Fernambuck de Bahyse vlote hebben belegert ende gedevaliseert. De seekerheyt verwachten wij. Den admiraelGa naar voetnoot22 maekt preparatie om eerstdaechs in zee te lopen. Van den mareschal BannerGa naar voetnoot23 verwachten wij anders niet als een bataille, alsoo de keyserse, soo seggen ons de leste advysen, soo naer was, dat sij sonder slaen niet konden scheyden. Desen 4 Juny 1640. | |
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 12 Iuny. En in dorso: 4 Iuny 1640. N. Reigersberg. |
|